Indrukken en gedachten
_Orde.
Over Winterhulp en nog wat
le Jaargang No. 43
Vrijdag 30 October 1942
KWldi
f\J AAR aanleiding van ons vorig artikel, waarin
we bovenstaand onderwerp aansneden, bereikte ons
een brief, waarover we hier het een en ander willen
zeggen. Onze briefschrijver een boer uit de Veen
koloniën is reeds verschillende keeren de lust be
kropen ons te schrijven in verband met geplaatste
artikelen in „De Landstand". De gedachte, dat ,,'t er
wel niet veel anders van zou worden", heeft hem
evenwel weerhouden. Myn antwoord hierop is: er
hebben ons reeds verschillende menschen geschreven,
die in hun brieven op misstanden wezen en daardoor
het genoegen hebben gesmaakt, dat hun opmerkingen
grondig zijn onderzocht en meer dan eens Aanleiding
waren voor het nemen van andere maatregelen. Niet
steeds lukt dat natuurlijk, maar tenslotte kunnen der
gelijke brieven ook ons op een idee brengen, dat waard
is er voor te strijden. Daarom zijn ons brieven van
lezers, die niet altijd hun eigen standje betreffen,
maar geschreven worden met het kennelijk doel de
gemeenschap te dienen, steeds van harte welkom.
Enbrieven met critiek of met wenschen, ons
orgaan betreffende, vinden bij ons in het bijzonder
aandacht. In ons eerste nummer hebben we daarvan
gewaagd en dat standpunt zullen we steeds blijven
handhaven. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat we
aan alle wenschen gehoor kunnen geven, maar wel,
dat we steeds een open oog hebben voor alles wat ons
Uit onzen lezerskring bereikt. Onze briefschrijver van
heden maakt allereerst een opmerking over Winter
hulp. Hy schrijft:
„Ik weet dat er menschen zijn, die er uit
principe er niet aan willen geven, wijl het
uit een anderen koker komt dan hun past.
Toch zijn er onder deze menschen, die de
gemeenschap een goed hart toedragen, die nog
wel aan arme menschen veel goed doen, zoo
veel als ze maar kunnen. Anderen zijn er,
die nimmer uit den hoek kwamen, wanneej*
het om hun portemonnaie ging en thans de
„nieuwe orde" als boeman gebruiken. Toen
Winterhulp den eersten keer aan de deur zou
komen, had ik vijf gulden klaar gelegd. Toen
echter bleek, dat ze iedere maand zouden
komen, had m'n vrouw er een gulden van
gemaakt. Toch bleek mij nog, xdat ik een van
de beste gevers was of liever: de minst
slechte. Als er voor een goed doel geofferd
moet worden ben en was ik meestal wel van
de party, doch ook ben ik de idee toegedaan,
dat dan ieder naar draagkracht moet geven;
de onwilligen er van in vredesnaam maar
buiten gelaten. Ook ben ik niet van plan op
een lijst te gaan pronken als royale gever,
maar regel ik me naar de giften van m|jn
plaatsgenoot-en. Als dan de menschen uit de
N. S. B., die het beter kunnen doen dan ik,
met een bescheiden bedragje op de lijst voor
komen, heeft het geen nood, dat ik daar
boven uit kom. Ik verwacht voor „Winter
hulp" in ieder geval het goede voorbeeld van
die menschen, die de „nieuwe orde" voor
staan en deze naar mijn meening toch ver
keerd bezien".
Ongetwijfeld is deze brief een reactie op hetgeen wij
schreven, n.l. dat gij u deel moet voelen van de
gemeenschap en weten wat uw plicht is ente
geven zonder te zien naar wat uw buurman doet.
Onze briefschrijver kijkt gelukkig niet naar zijn eenen
buurman, die „de nieuwe orde" als .goeman gebruikt
om niets te geven; hij kijkt ook niet naar degenen
die uit principe niet aan Winterhulp willen geven,
maar toch wel vee! goed doen. Hy kykt echter wel
even schuin naar den anderen buurman, die lid is
van de N. S. B., financieel sterker is dan hy en
toch minder geeft. Laten we hierop mogen antwoor
den, dat alle N. S. B.'ers helaas geen nationaal-
socialisten zyn in de praktyk en dat duizenden
nationaal en sociaal voelende menschen buiten de
N. S. B. staan, maar toch als voorbeeld kunnen die
nen van menschen, zooals de N. S. B. ze gaarne ziet.
Overigens is het wrel eens moeilijk zelfs op een
dorp de financieele omstandigheden van een ander
te peilen. Natuurlijk hangt het geven voor Winterhulp
veel af van het kloppen van het sociale hart van den
gever. Men behoeft dus heelemaal niet het gevoel
te hebben als „pronker op de lyst" te fungeeren, als
men met z'n gift boven iemand uitkomt. Men dient
het zoo te zien, dat men geeft om het doel te dienen
en op die wijze, tevens ongevraagd appelleert aan
het geweten van degenen die na u worden bezocht, is
een bekend verscliynsel. De meeste menschen kijken
naar hetgeen buurman heeft gegeven. Als ieder echter
naar draagkracht zal teekenen en de financieel krach
tige menschen slechts een gulden geven, mag de vraag
gesteld worden: wat moet dan een eenvoudige arbei
der doen?
Zijn er niet veel menschen, die voor zichzelf alle
mogelyke dingen aanschaffen, die goed uit gaan, enz.,
maar slechts zeer moeizaam en onder veel klaag
tonen iets geven ten behoeve van hun medemenschen
Wy hebben ook wel eens op lijsten gekeken en we
hebben ons dikwijls geërgerd over de giften van som
mige menschen, die op dat punt een zeer ruim
geweten schynen te bezitten. Velen verplaatsen zich
te weinig in de omstandigheden van anderen. Deden
ze dat wel, dan zou Winterhulp ongetwyfeld spoe
dig over een enorm kapitaal kunnen beschikken en
veel meer voor de menschen, die het moeilyk heb
ben kunnen doen dan nu reeds het geval is.
Naar onze opvatting geve men naar draagkracht,
maar bovenal naar de mate waarin men zijn geweten
op het bijstaan van zyn medemenschen in deze moei-
lyke tijden heeft afgestemd. Wie dat doet, kykt niét
naar buurman en evenmin naar N. S. B.'ers, die nog
geen nationaal-socialisten van de daad zyn. Daarmee
wil tevens gezegd zyn, dat wij reeds dankbaar ge-
gestemd zouden wezen, als ons volk meer menschen
telde van het gehalte van onzen briefschrijver.
Nog een brief vraagt onze aandacht. Deze komt uit
Friesland en is geschreven in verband met het onlangs
gepubliceerde artikel: „Schadelyke inconsequentie".
De schrijver is het met den inhoud daarvan eens. Hij
schat dat er 40 pCt. van de boeren voor de nieuwe
orde zijn, dat er 20 pCt. zijn die er niet voor durven
uitkomen en dat er 40 pCt. zijn die tot de uitgesproken
anti's behooren. Deze iaatsten kunnen oorzaak zijn,
dat de landsbelangen weer gelijk voorheen op
de ruggen der boeren worden uitgevochten. Onze
Friesche kameraad wil deze anti's flink in de zon zet-
„ten, opdat het de gemeenschap duidelyk gemaakt
wordt, wie ze zijn en waar ze wonen. Hij wil hun
namen publiceeren en zoo meer.
We kunnen ons voorstellen, dat duizenden actieve
medewerkers in den Landstand zich telkens ergeren
over degenen die nog niet zoover zijn en die in het
artikel „Schadelijke inconsequentie" werd voorgehou
den, hoe de anti's uit andere kringen, speciaal uit
de kringen van het groot-kapitaal en de industrie
zich wel indringen in de vakgroepen en de bedryf-
schappen, waardoor het gevaar voor den boerenstand
zoo groot wordt. Wy weten met onzen briefschrijver
zeer goed, wat hier op het spel staat, maar wy zien
toch niet de mogelijkheid om aan zyn voorstel gevolg
te geven. Eerstens niet omdat wy het percentage
niet kennen, dat uitgesproken anti is, tweedens niet,
omdat wy nog steeds hoop hebben, dat het gezond
verstand in de hoofden dezer collega's zal terugkeeren
en zy zullen begrypen wat er op het spel staat. Het
is ongetwyfeld een feit, dat er in economische orga
nisaties momenteel menschen werkzaam zyn wier
opvattirfgen lynrecht ingaan tegen wat de menschen
van de nieuwe orde en duizenden anderen als
doelstelling aanvaarden. Het gevolg is dat diverse
maatregelen voor nationaal-socialisme in de praktyk
worden aangezien, terwijl het handhaving van het
kapitalisme genoemd moet worden. In dezen over
gangstijd is alles mogelijk. Juist daarom moeten al
degenen die willen dat ieder zyn rechtvaardig deel
ontvangt, na zijn plicht jegens de volksgemeenschap
te hebben gedaan, samen optrekken om te voorkomen,
dat het den verkeerden kant uitgaat. Daarom moet
de Landstand sterk worden gemaakt en daarom moe
ten wij nimmer moe worden om al degenen, die
willen afwachen, duidelijk te maken, dat er NU ge
bouwd wordt en dat wij ND onzen invloed moeten
aanwenden om een gaaf fundament te leggen, waarop
een hechte volksgemeenschap kan worden opgebouwd,
geleid door menschen met geen ander motief, dan
de gemeenschap te dienen en zich zelf op den achter
grond te stellen. Wij hopen nog altyd, dat het
goede voorbeeld van de menschen, die van „de nieuwe
orde" zijn, ook anderen tot actief meewerken zal be
wegen. Met praten komen wij er niet. Daden moeten
het doen. Daarvoor verwijzen wy o.m. naar Win
terhulp
TER HAAR
Ich halte es z.B. nicht fur richtig, mich jetzt
schon mit der Gestaltung dessen zu beschaf-
tigen, was einmal Sein wirdSondern ich
halte es für richtig, dass wir uns alle mit
dem beschdftigen, was augenblicklich die Zeit
von uns fordert.
Appell des Führers an die Nation.
30 September 19^2.
J""OEN ik myn vorig artikel geschreven had: „Het
groote doel nastreven, doch de kleine doelen niet ver-
waarloozen", las ik het: „Appell des Führers an die
Nation" en trof mij den hierboven aangehaalden zin.
Allen moeten wij ons bezighouden met hetgeen op dit
oogenblik de tijd van ons eischt! Duidelijker kan het
niet gezegd worden: geen (lange) beschouwingen over
den vorm van het gebouw dat wij bezig zijn op te
trekken, doch aanpakken wat thans gedaan moet
worden om de fundamenten voor dat gebouw te leg
gen! En dan dit werk niet overlaten aan enkelen,
doch all^n de ons geschonken gaven gebruiken' en
ze natuurlijk goed gebruiken.
En als ik, na dit te hebben gelezen, mij den tijd gunde
om eens rustig na te denken, kwam ik tot de slotsom,
dat er meer dan orde moest komen, dan er nu dik
wijls is.
Ordnung musz sein! zei eenmaal één der groote Duit-
schers. Ik heb, in Duitschland zijnde, eenige malen
gevraagd wie deze woorden gesproken had, doch het
is my niet gelukt er achter te komen.
Volgens mijn eigen herinnering was het de groote
veldheer von Moltke, doch het kan ook „der alte
Fritz" geweest zijn, doch wie het ook was, het woord:
Ordnung musz sein! is de groote levensles voor ona
allen in alle tijden! Dus ook in dezen tyd'.
Hoevelen werken ook thans met allen ijver en met
overgave van hun geheel wezen, doch er ontbreekt