Het Germaansche Recht
De bietenoogst is begonnen!
Mr. 11. Pulles:
VRIJDAG 30 OCTOBER
DE I ANDSTAND
PAG. i
Jet ligt in mijn bedoeling u een inzicht te geven
in het karakter van het Germahnsche Recht en daar
naast, daar dit op de eerste plaats onze aandacht
heeft, het .Germaansche Boerenrecht op eenige
punten te behandelen. Aan de hand van eenige voor
beelden wil ik dan tenslotte ingaan op de toekom
stige rechtsontwikkeling, waarvan de eerste teekenen
reeds aanwezig zijn.
Het mag niet eenvoudig genoemd worden in' dezen
tijd te spreken over Germaansch Recht. In vele
Nederlandsche kringen spreekt men ten deze van
een nieuwigheid, waar men met w£*ntrouwen en zelfs
met afkeer tegenover staat. In rustige ttfden werkt
het verkondigen van nieuwigheden reeds storend.
Rustig is het thans in het geheel niet en daarom
móeten wij ons afvragen of hét wel verantwoord is
aan dit onderwerp een betoog te wijden.
Ik meen echter ten volle gerechtigd te zijn voor onze
lezers, die in staat zijn zich een eerlijk oordeel te
vormen, over dit vraagstuk tespreken.
Een tweede bezwaar dat zich te deze laat gelden,
is de vraag of zooal van een Germaansch Recht
sprake is dan ook van een specifiek Germaansch
Boerenrecht kan worden gesproken. Ook op deze
vraag meen ik ten volle een bevestigend antwoord
te mogen geven en op de gronden hiervoor breeder
te kunnen ingaan.
Als Nederlanders behoeven wij geenszins tegenover
den invloed van het Germaansche Recht een afstoo-
tende houding aan te nemen. Als een hiet te looche
nen feit moeten wij hierbij onder oogen zien, dat de
Nederlandsche geschiedenis tot aan den vrede van
Munster, %eel der Rijksgeschiedenis uitmaakte. De
idee van ,de Rijksgedachte moge voor velen onzer
thans nog onbegrijpelijk zijn, zij vindt hier haar
historisch volkomen vaststaande grondslag.
Voor velen is het nog bezwaarlijk zich te richten
naar de doelstellingen en wezenskenmerken van het
Germaansche Recht, doch de oorsprong van het
Nederlandsche volk dwingt ons er toe met dit recht
tenminste rekening te houden en te trachten daar
voor meer begrip bij te brengen.
De basis van alle geldende recht zien wij dan in de
Grondwet, doch dan in een grondwet, die niet is ,,een
Stelsel" doch een historisch-gegroeid ontwikkelings
proces van het maatschappelijke leven. Helaas is in
de vorige jaren aan dit punt te weinig aandacht
geschonken. Wanneer wij ons de kracht van het
huidige Duitschland duidelijk voor oogen willen
stellen, dan is dit voor ons zoo moeilijk, omdat dit
Rijk geboren werd uit een vernedering, voor welks
diepte in Nederland nauwelijks gevoel, laat staan
begrip bestond. Meer aandacht hiervoor moet als een
'eerste eisch gesteld worden, want al leven wij uit
het verleden, wij leven naar de toekomst.
Een beschouwing van het Germaansche Recht heeft
slechts zin, wanneer wij nagaan datgene, wat wortelt
in het maatschappelijk leven Het recht is bedoeld
om orde in dit lev^n te scheppen en te handhaven,
doch mist iedere geldingsgrond, wanneer het gebouwd
is op den wil van den enkelen heerscher zonder
„Als Nederlanders behoeven wij geenseins
een afstootende houding aan te nemen
tegenover den invloed van het Germaan
sche Recht". -
rekening te houden niet het maatschappelijk leven,
tot ordening waarvan het ingesteld is.
Uitgaande van dit standpunt, moeten wij vaststellen,
dat rechtsvormen en wetsartikelen slechts zin heb
ben, wanneer zij beantwoorden aan de rechtvaardige
eischen van het praktische leven Ten onrechte be
schouwt men het recht als iets dors en zonder eenig
teeken van leven, want in zijn ontwikkeling' moet
dit juist zijn een levend onophoudelijk doorgaand
proces.
Het Germaansche Recht heeft, gelijk ik nader hoop
uiteen te zetten, in de eerste plaats een' open oog
voor de eischen van het wezenlijke leven .en eerst in
de tweede 'plaats voor het geschreven recht. Hier
door komt het, dat een wet gelijk het ..Erbhofgesetz"
voor velen in haar eerste bestaan, je zelfs nog ten
huidigen dage onrechtvaardig voorkomt als strijdende
met de wettelijke bepalingen op het gebied van het
testamentair en wettelijk erfrecht.
Bij dit punt moet ik uitvoeriger stilstaan teneinde
U een denkbeeld te geven van het waaróm en de vol
komen juistheid van de voor velen zoo moeilijk te
begrijpen verordeningen en besluiten, om niet te
spreken van de bezwaren, zich hieraan te onder
werpen en zijn daden daarnaar te richten.
Als uitgangsbron teruggaande in de historie van den
Indo-Germaansehen Volksstam, vinden wij daar het
Germaansche Recht in zijn eersten oorsprong en nog
vrij van alle smetten vari daarop later van toepas
sing geworden rechtstelsels. Het zijn juist deze meest
zuiver Germaansche rechtsgedachten, die in een
eeuwenlange worsteling met vreemde rechtsbeginselen
getoond hebben zuiver gegrifd te zijn in het volksche
bewustzijn. Daardoor hebben zij het bewijs geleverd
van hunne juistheid en hun beantwoording aan de
door het maatschappelijk verkeer gestelde' eischen.
Bij den Indogermaanschen volksstam gold het recht
als iets van Qoddelijken oorsprong, hetgeen terug te
voeren valt op de vereering van de bestaande maat
schappelijke orde. Als beschermer van het recht van
den enkeling zien wij in dien tijd de sibbe n.l. de
oerverbondenheid in bloed tusschen allen, die door
afstamming met elkander verbonden zijn. De sibbe
heeft een eigen cultuur en vormt den grondslag van
de bekwaamheid in rechten van den enkeling; ten koste
van alle moeilijkheden moet de sibbe in stand blijven
en kenmerkt zich het erfrecht door het overgaan
van den g'eheelen eigendom op een zoon.
De Germanen zijn dat deel van den Indo-Germaan-
schen Volksstam, dat zich in de oude woonplaatsen
aan de kusten van de Noord- en Oostzee blijvend ge
vestigd heeft en steeds als het Noordsche Ras de
oorspronkelijke rechten van den Indo-Germaanschen
stam in eere heeft gehouden. In deze periode vinden
wij reeds de sporen van het Germaansche Boeren
recht en wel in de volgende punten:
1. de religie, met als gevolg de handhaving van het
recht als zijnde van Goddelijken oorsprong;
2. de persoonlijke vrijheid, waardoor geen boer ge
dwongen kan worden tot iets, waartoe hem niet
de volksstam, waarvan hij lidmaat is, verplicht;
3. de gemeenschappelijke verbondenheid door familie
verband en bodem.
Het begrip recht is om zijn beteekenis in deze periode
gebonden aan zeer strenge formeele eischen. Hier uit
zich het Germaansche bewustzijn in zijn drang tegen
alles wat vreemd is en afbrokkeinlg beteekent.
De zware grond word't weer van zijn kostbare vruch
ten ontdaan. De boerenarbeiders staan gebukt op het
land. Met een korte schop steken ze de „suikerpeeën"
uit den vetten grond. Daar is kracht voor noodig en
uithoudingsvermogen, want het is een bijzonder zwaar
werk. Biet voor biet wordt den bodem ontrukt.
Netjes leggen de landarbeiders de- peeën op rijtjes.
Zoodra een rij vol is, komt het mes er aan te pas en
met een handige zwaai worden, biet en loof geschei
den. Het sorteeren gebeurt gelijkertijd: bieten links
op een hoop, loof rechts.
De stoere werkers hijgen niet. Alleen af en toe voelt
de oudste eens aan zijn lenden. Hoe kan het anders!
Den heelen dag staan ze krom en in die houding tillen
ze per dag vele duizenden kilo's.
Zwaar werk!
De vette klei geeft niets mee.
De grond schijnt te willen houden wat hij heeft.
Een schuit gevuld met pootaardappelen, in het ontsmettingshad, terwijl op den
achtergrond reeds een partij staat te drogen in de zgn. kiembakken. Deze
kiembakken worden gedurende den winter in vorstvrije bewaarplaatsen gezet, waar
den geheelen winter gestookt moet wordenFoto: Joh. Kuiper
Bij het bieten rooien werkt de natuur tegen.
Het zweet gutst sommige mannen van het gelaat.
Toch is dat niet de schuld van de temperatuur, want
de Octoberdagen worden al koel. De Noordwester
wind waait over het land. Hij speelt met het natte
peeloof en laat de broekspijpen van de werkers flad
deren.
Een regenvlaag trekt over het landschap.
Even tuurt de oudstè naar boven, dan mompelt hij
geruststellend: ,,'t Is maar een buike". En inderdaad
is het maar een bui. Maar die bui houdt toch juist
lang genoeg aan om de arbeiders tot op hun hemd
toe doornat te maken.
Maar het werk blijft gewoon doorgaan.
Met twee paarden ^spannen rijdt een hooiwagen het
land op. Leeg. De zijkanten worden gevormd door hooge
houten schotten.
Laden, Vlug. Vol, stampvol.
De voerman gaat voor de beide 'paarden staan en
trekt aan de leidsels.
„Juh, Vos".
Enkele bietenrooiers helpen en duwen op de spaken
der wielen. Beide paarden zetten zich .schrap. Een
korte vloek van den voerman en er komt beweging
in den zwaren last.
Diep zakken de wielen in het vette land.
De toch naar de suikerfabriek is begonnen..
De bietenrooiers werken verder.
In hocrè tempo wordt de oogst gewonnen. En naar
mate de dagen verstrijken wordt het .werktempo ver
hoogd.
Het zijn „kwaaie" weken voor den boer. De bedrijvig
heid is groot, zeer groot en het werk enorm zwaar.
Daarom alle hens aan dek.
Het ploeteren en' sjouwen is weer begonnen.
De bieten worden gerooid!
De boer werkt, werkt voor ons.
Hij trotseert kou en wind, regen en hagel, want de
suikerpeeën moeten er uit.
Eén voor één.
Vijf-en-veertig-duizend ha. die ieder ongeveer een
3500 kg. suikerbieten opleveren, met verbeten kracht
uit de vette klei gehaald voor onze suikervoorziening.
En ginds, in de verte, rookt de schoorsteen van een
suikerfabriek