Tuinbouw in liet kleine boeren- en pluim-
veehoudersbedrijf
Andijvie als winterteelt
onder platglas
vrijdag 80 october
DE LANDSTAND
.Rijkstuinbouwconsulent Ir. D. Bloemsma:
n.
Grond- en grondbewerking
Waarom dit vooropgesteld? Omdat het noodzakelijk
is, dat men zijn gewoonten inzake grondbewerking en
bemesting wijzigt, wil men om te beginnen
groenten verbouwen met kans van welslagen.
Ploegen en laten ploegen is immers gebruikelijk in dit
bedrijf. Alleen in het zeer kleine bedrijf wordt ook
gespit.
In de groententeelt is spitten hoofdzaak, ploegen meer
uitzondering; schoffelen, hakken, schrepelen, cultiva-
teren en wieden hoofdzaak, eggen bijzaak.Soms wordt
gefreesd en overal wordt de rol gebruikt.
Welke methode van grondbewerking moet nu gevolgd
worden
Dit zal vooral van de grootte en de inrichting van het
bedrijf afhangen, van de hoeveelheid aanwezige arbeids
kracht, van de gewassenkeuze, van de kwaliteit, welke
men wil afleveren en van den waterstand.
Op een bedrijf van eenige ha groot met beperkte hulp
zullen ploeg, eg en cultivator de voornaamste werk.
tuigen zijn of moeten blijven.
Op het kleinbedrijf van 1 k 2 ha op den zwaren grond
zal men bij voorkeur frezen en anders reeds in don
herfst spitten, gelijk op het zand regel is. Waar het
grondwerk zich tegen het voorjaar heeft opgehoopt
of in Mei n& de eerste vroege vrucht in korten tijd
veel grondwerk verzet moet worden, is de freesmachine
(en zoo noodig vroeg in het voorjaar ook de ploeg) van
groot voordeel.
Hiermede kan toch sneller een groot oppervlak worden
bewerkt en de frees verkruimelt den grond uitstekend.
Alles hangt toch samen met de vraag: wanneer moet
de grond klaar zijn. En is het aantal arbeidskrachten
onvoldoende om al het land te spitten, dan moet nood
zakelijk paardenkracht bijspringen in dezen.
Vóór den winter d.i. thans kan reeds volop met
spitten begonnen worden; niet alleen op de klei, maar
ook op het zand. De organische mest, zooals stalmest
en compost, wordt dan zoo mogelijk mede ondergespit.
Zoo eenigszins mogelijk is deze reeds geruimen tijd
verzameld en opgetast. Want het verkrijgen van een
humusrijken, kruimeligen grond staat den groententeler
jaar in jaar uit voor oogen. Dit bevordert het vermogen
van den grond om zooveel mogelijk vocht in de bouw
laag vast te houden ten dienste van vele snelgroeiende
groenten vooral. Voorts wordt zoodoende een rijk bacte
rieleven in den grond gekweekt, wat al eveneens onmis
baar is. De- groententeler is toch nergens meer voor
bevreesd dan voor een „doode" gfond of en grond, die
„moe" is. Ook wordt zoo'n kruimelige grond in het
voorjaar sneller warm, waardoor deze williger wordt.
Er kan nu vroeger gezaaid, geplant en geoogst en een
tweede, derde en zelfs vierde gewas wordt mogelijk. En
hoe tevreden is de kleine boer niet, als hij het vlot tot
een goede tweede vrucht brengt.
Intusschen wil dit niet zeggen, dat nu ook maar dadelijk
plannen voor een derde en vierde vrucht gemaakt moe
ten worden.
Arbeidsverdeeling, arbeidskrachten en bedrijfsgrootte
spreken immers^ook een woordje mee, om den afzet, den
prijs en het minder of meer snelle bederf van h.et ge
teelde product niet te vergeten.
Op het groote bedrijf zal men zich moeten toeleggen op
een of twee vruchten, die zooveel mogelijk opbrengen.
De noodige arbeid moet verzet kunnen worden en voor
vruchtwisseling mqet zorg gedragen worden.
Op het kleinbedrijf zal men zich spoediger de vraag
voorleggenhoe kan ik het volgend jaar één, twee of
desnoods al drie beste vruchten telen.
De kans op vruchtwisseling wordt hier kleiner en het
zal daarom goed zijn, zijn beste klachten in te zetten
op een kleiner perceel, dat de beste eigenschappen bezit.
De rest kan dan op de oude wijze worden bewerkt. Want
boven alles geldt voor de groantenteelt: zijn grond op
tijd klaar te hebben, ook al is de winter lang en streng.
Gewassenkeuze en zaai-, plant- en oogsttijden hangen
echter niet alleen van den bouwgrond af, maar ook
van den ondergrond.
Hoeveel boerenland, waar rogge en aardappel nog
groeien, rust niet op een harde ploegzool ,of een oerigen
harden tweeden steek, waar de spade maar heel lang
zaam in doordringt. En hoe vaak zit er geen taaie
kleilaag in den tweeden steek tusschen boven- en onder
grond. Groenten .verdragen dit zeer slecht en in vele
gevallen zal daarom het breken van den tweeden steek
grond onmisbaar zijn om het opstijgen van vocht uit den
ondergrond en het grondwater naar de bouwlaag mo
gelijk te maken. Diepspitten (24 steek) of spitten
omvorken van den 2en steek of ploegen, ook met den
ondergrondsploeg, is dan noodzakelijk.
Soms zal een taaie tweede steek t#t in het grondwater
omlaag moeten worden gewerkt, om een afdoende ver
betering te verkrijgen. Zulk een grondverbetering kan
slechts bij kleine perceeltjes telken jare worden uit
gevoerd, willen de kosten verantwoord zijn in 'het nor.
male bedrijf.
Gronden, welke onder- en bovenin los van structuur
zijn, vragen deze diepe bewerking niet.
Waar boer en pluimveehouder alleen een stuk grasland
ter beschikking staat, wordt bij voorkeur met de hand
„in de voor" gescheurd en'anders moet den ploeg. De
zode wordt eerst afgestoken of geschild, zoo mogelijk
nog klein gemaakt en daarna omstreeks 20 cm. onder
gewerkt. Niet te diep, opdat ze reeds het eerste jaar
goed verteren kan.
De paden worden uitgediept en afwaterend op de sloot
gelegd, vooral waar niet gedraineerd is. Dit verhoogt
de cultuurwaarde van het lan<* niet weinig, speciaal hoe
zwaarder en natter de grond is. Daarbij is zoo noodig
het nazien van de slooten en het uitdiepen van de grep
pels niet te vergeten, want de grond moet in het voor
jaar vroeg droog liggen.
Is de grond dan steeds, nat err koud, dan dienen er
zoo noodig meer greppels te komen, opdat de bouwlaag
toch maar tijdig droog worde.
Kan nu bouwland zoo maar dieper bewerkt worden dan
voorheen? Wordt er geploegd, dan houde men de oude
diepte aan, als er ook weinig extra stalmest op het
groentenland wordt gebracht. Heeft men volop stalmest
of compost kunnen bemachtigen, d.w.z, zoo ongeveer
één vracht op 1 M3 per are, dan kan men jaarlijks
zonder bezwaar een paar cm. dieper spitten, opdat na
Jet kweeken van andijvie als win terproduct onder
platglas, dat o.m. afkomstig kan zijn van de afge
dragen komkommer- en meloenenrijen of van het
leeggeruimde warenhuis, blijft ondanks de tegen
slagen, die veroorzaakt worden door een strenge vorst,
de belangstelling van de tuinders trekken. Het dekken,
waartoe men omstreeks half October overgaat, is
de aanleiding om enkqle hoofdzaken van deze teelt te
bespreken.
De poottrjd voor de winterandijvie is ongeveer tegen
het einde van Augustus; op grond, waar de groei
wat traag verloopt, kan dit ook reeds half Augustus
gebeuren. Om tegen dien tijd pootbare plant te heb
ben, zaait men ongeveer een maand eerder, liefst op
een smallen strook grond, omdat men dan. de gelegen
heid heeft het zaaibed af te dekken met wat fijnen
grond, die het zaad beschermt tegen de vinken. Als
soort komt ook voor deze teelt vooral in aanmerking
de bekende variëteit: „Haarlemmer Volhart" of
,JST<X 5".
De grond, waarop de jonge andijvieplanten worden
uitgepoot, zal door de voorafgaande teelt veel vocht
en voedsel hebben' verloren. En al is het door en door
natmaken niet noodig, toch zullen wij door begieting
een vochtigen bovengrond van ongeveer 5 cm. moeten
verkrijgen.' Voorloopig kunnen de planten hier op
teren en de regen zorgt later wel voor verdere aan
vulling. Wat het voedsel aangaat, is het aan te
raden de planten een lichte bemesting te geven
bijvoorbeeld op de 100 ramen 10 kg. kalkommonsal-
peter, die licht ondergespit wordt. In dat geval be
staat de kans tegen den oogsttijd, omstreeks Januari-
Februari, nog een forschen struik andijvie te snijden.
Het poten heeft plaats op de vooraf klaargemaakte
rijen en wel 5 rijen per raamlengte. Nauwer poten
is gevaarlijk, omdat dit aanleiding geeft tot rot, als
de planten nog pas half volgroeid zijn.
pag. 6
enkele jaren een diepte van ongeveer 30 cm. kan worden
bereikt.
In eens een vrij dikke laag ondergrond, die arm' aan
bacterieleven is, naar boven halen, is in den landbouw
in de meeste gevallen schadelijk gebleken. Men kan
daarmede rekening houden, maar bij zware organische
bemesting kan weldra iets meer gewaagd worden in
het belang van een goede vocht^fcorziening.
In den herfst wordt het onkruid van het land verwijderd
en zoo noodig opgetast om te verteren. Waar noodig
wordt het kweekgras zorgvuldig uitgevorkt en op hoo-
pen gezet om te verbroeien.
Uiterst belangrijk in de groententeelt is het loshouden
van den grond m.b.v. schoffel en'hak, zoodra de gewas
sen in den grond staan. Dit moet steeds tgdig gedaan
worden en vaak genoeg, anders verloopt de groei te
langzaam, komt de oogst te laat, zgn de producten
van minder kwaliteit en valt de geldelijke opbrengst
tegen.
Lucht en warmte moeten bij de wortels kunnen komen,
terwijl de grond onder het losgeschoffelde laagje veel
minder uitdroogt. Dicht-geslagen gronden zijn dus uit
den booze; zoo ook het onkruid. Valt er veel regen, of
is niet op rijen gezaaid, dan moet gewied worden met
de hand, het mes of de schrepel. Concurrentie bij de
opname van voedsel en vocht is hier dubbel schadelijk
en de ergste vijand van den groententeler.
Het uitzoeken van de beste perceelen sta dus voorop,
die zoo mogelijk niet meer dan 60 tot 75 cm. uit het
water dienen te liggen. Die neme men dus allereerst
onder de loupe: hoe ze droog te leggen en te bewerken.
Of op hooger gelegen perceelennog iets kan worden
bereikt, zullen wij nader bij de gewassenkeuze bezien.
De laatste belangrijke vraag, welke hier is te beant.
woorden is deze. Moet zandgrond, nadat het gewas is
geoogst, opnieuw gespit worden voor het volgend ge
was? In de meeste gevallen zou ik dit willen ontraden.
Is bijv. volleveldspinazie gesneden of gemaaid, en men
wil daarna peen of prei zaaien, spit dan den grond
niet eerst, maar bouw in den „gezetten" zandgrond. Op
klei, vooral venige klei, zal het freezen van den grond
dant echter juist goed werken. Wil men in Augustus
andijvie planten, dan moet men via een vóórvrucht van
bijv. peen, kool of aardappelen den zandgrond laten
„zitten" en niet opnieuw spitten. De andijvie wordt dan
beter en wordt vaster en zwaarder. De bouwlaag toch
blgft zoodoende beter vochtig. Aldus wordt er ook ar
beid, dus tijd én geld bespaard. (Slot volgt)
Zooals wij in het begin schreven, kunnen de ramen
half October opgelegd worden. De oogsttijd valt dan
als regel vóór den winter invalt, hierdoor is het
risico van de teelt kleiner en bovendien heeft men de
ramen weer vroeg vrij voor nieuwe teelten van
vorige groenten.
De tweede methode i^s het glas opleggen tegen den
tijd, dat de winter kan verwacht worden, dus onge
veer half November. De andijvie is danal ongeveer
volgroeid en wordt verder onder het glas bewaard
tot het tijdstip, waarop het snijden wenschelijk
geworden is.
Bij het opleggen van het glas zal men door zoo ruim
mogelijk te luchten het gewas moeten wennen aan
den overgang van natuur- tot glasproduct. Wordt
deze maatregel verzuimd, dan treedt spoedig smeul
op èn de planten rotten snel weg. Bij strenge vorst
blijven uiteraard de ramen gesloten en bij storm- of
vorstgevaar legt men ze aan de windzijde dicht.
De verdere zorg is beperkt tot het af en toe
schoffelen en het nazien van de planten, zeker ge
durende den eersten tijd na het glasopleggen, of er
geen rotte hdrten ontstaan.
Mededeeling van de afd. Tuinbouw van de
Hoofdafdeeling II van den Nederiandschen
Landstand
In „Obst und Gemiise" werd medegedeeld, dat op 18
September 1942 tot voorzitter van de Hauptvereinigung
der Deutsdhen Gartenbau-Wirtschaft werd benoemd!
Landwirt Walter Quast te Dodow bij Wittenburg in
Mecklenburg. Den 29sten Augustus was hij reeds be-
noemd tot voorzitter van de Reichsstelle für Garten-
und Weinbau erzeugnisse.