Bleekselderie in den winter
Perzikteelt
Holpitten
VRIJDAG 30 OCTOBER
DE LANDSTAND
PAG. 8
OEWEL de verschillende selderie-soorten afstam
men van een wilcfe plant, welke inheemsch is aan de
kust van Noord-Europa en dus bestand tegen barre
kou, moeten wij met de gekweekte selderie toch
voorzichtig zijn. D,e snijselderie is nagenoeg winter
hard. Om deze tot laat in den winter te kunnen oogsten,
is het voldoende de zware planten op te kuilen
met wat blad er over heen of met ander dekma
teriaal tusschen cite rijen. Laat gezaaide planten kunnen
zonder veel moeite in een vorstvrijen bak worden over
winterd, tenminste in normale winters. In de serie
koude winters van de laatste jaren is er heel wat
uitval geweest.
Knolselderie is niet geheel winterhard. Wij laten ze
tot de vorst op het veld staan, maar moeten ze tegen
de winterkou beschermen. Daartoe laten wjj er wat
blad aanzitten èn korten wij ook de wortels niet of
heel weinig in. Zoo worden de planten ingekuild' tus
schen aarden walletjes of onder ramen, waarover
bij vriezend weer stroomatten worden uitgerold. Men
moet oppassen, dat de planten het niet te warm heb
ben broei moet worden vermeden door op tijd be
hoorlijk te luchten. Als ze lang gesloten zitten, komt
er smelerrj in; de planten moeten dus geregeld wor
den nagezien.
Zoo kunnen wij nog een vijf,'zes weken versche knol
selderie afleveren. Is het de bedoeling ze langer te
bewaren, dan doen wij dat op dezelfde wijze waarop
koolrapen worden bewaard. Wij maken de knollen
schoon en gooien ze op een hoop van 4 a 5 lagen dik.
Daarna dekken wij deze hoop af met een stevigen
iaag aarde. In tuinen, waar men geen last heeft van
bodemwater, stort men de knollen uit in een kuil
van 30 of 40 cm. diepte en dekt toe met de noodige
aarde.
Beter is het de knollen uit te planten in een bak,
waarover wij een raam kunnen leggen; voor het uit
zetten zijn ze schoongemaakt en van het blad ont
daan. In den loop van den winter ontwikkelt zich
weer een nieuw blaadje; de nieuwe groei zet in, het
geen den knollen nog aantrekkelijker maakt.
Deze methode van bleekselderie bewaren, schijnt
meer voldoenning, te hebben gegevendan de enkele
proeven tot bewaring bij lage temperaturen.
Dergelijke proeven met bleekselderie zijn uitstekend
gelukt. Bij een teperatu.ur van even boveh het vriesr
punt, houdt men ze maandenlang goed. Men mag deze
wijze van bewaren haast als de ideëele methode
besehouwen. De planten worden dicht op elkaar ge
pakt in kratten, rechtstandig, wel te^jrerstaan. De
kratten worden op elkaar gezet, zoodat ze niet al te
veèl ruimte in beslag nemen.
De temperatuur is, zooals gezegd, om en bij het vries
punt. Bevriezen doen ze niet, omdat ze zelf wat
warmte ontwikkelen door de langzaam verloopende
stofwisseling. De verdamping wordt tegengegaan door
opvoering yan de luchtvochtigheid tot boven de 93
Reeds bij een vochtigheidsgraad van 90 pet. is er te
veel vochtverlies; de planten worden hierdoor slap
en hol* van stengel. Ze moeten zoo zijn, dat de stelen
sappig en geurig zijn en tusschen de tanden kraken.
Gevaar voor aantasting door zwammen is er bij deze
lage temperatuur niet. De planten behoeven d*us niet
vooraf te worden bespoten met Bordeausche of liever
met Bourgondische pap, het bekende middel tegen
Septoria.
Maar omdat de selderiestruiken toch ook al weer niet
te dicht opeen gepakt kunnen worden en dus tamelijk
veel ruimte noodig hebben, wordt deze bewaringswijze
nog al kostbaar.
Als regel wordt daarom een andere methode gevolgd.
Zooals bekend hebben wij het door de keuze van den
juis1#n tijd van zaaien eenigszins in de hand om den
oogsttijd te bepalen. Bij vroege zaaiing (in de laatste
helft van Februari) komen de selderiestruiken de
laatste helft van Juli geréed. Op dien extra vroegen
oogst volgt het zaaisel van midden Maart, dat gesne
den kan worden vanaf begin September. Wat er eind
October van over is, kan worden opgenomen en
ingekuild in een kas met goede luchting. Men zet
ze niet te dicht, om er op zijn - tijd met het tuitje
tusschen door te kunnen gaan. Bij voorzichtig gieten
blijven de stengels sappig en smakelijk.
Terwijl door opslag bij lage temperatuur de levens
verrichtingen "sterk worden afgeremd, is dat by inkui
ling in een kas in minder sterke mate het geval. De
planten blijven leven en ademhalen en op een gegeven
oogenblik is het uit met de weerstandskracht van
de planten. Het verval zet in en het is er dan door
gaans snel mee gedaan. Bovendien blijft in de kas
het gevaar bestaan voor de Septoria, de bladvlekken-
ziekte van de selderie-soorten, welke bij de tamelijk
hooge kastemperatuur snel om zich heen kan grijpen.
Voor de planten dus naar binnen worden gehaald*,
dient men ze met een koperverbinding te besproeien.
Bordeausche pap laat Vlekken achter van een giftige
blauwgroene kleur; Bourgondische pap (een koper-
soda-verbinding) doet dat niet. Doorgaans wordt
daarom aan praeparaten met koper en soda de voor
keur gegeven. Bij het ontbreken van genoemde zouten
kieze men een of andter preparaat, dat er mee over
eenkomt in werking en samenstelling.
De planten, welke by het binnenhalen het meest vol
groeid waren, gaan bij inkuiling in de kas het snelst
achteruit. Wil men tegen de Kerstdagen mooie plan
ten afleveren, dan moet men daarvoor ^planten nemen,
Om die reden kiest men voor win ter be waring dikwy'ls
planten, welke omstreeks begin Mei zijn gezaaid. Ze
zijn niet geheel volgroeid als ze in de kas komen en
groeien dan nog wat door. Zoo komt het dat ze er
met d<e Kerstdagen heel wat aanbevelenswaardiger
uitzien, dan de selderiestruiken, welke begin Novem
ber als stevige, zware planten zijn ingekuild.
Ook de wijze van inkuilen is daarbij echter van groots
beteekenis. Ze moeten n.l. nooit liggend en over elkaar
worden ingekuild, maar netjes en met regelmatige af
standen tusschen de rij.
De gebruiks-periode kan nog weer enkele maanden
worden verlengd, ind'ien wij omstreeks midden Mei nog
een laatste zaaisel aan den grond toevertrouwen.
De plantjes worden, zoodra ze daartoe groot genoeg
zijn, verspeend op een bedje, dat later met glas kan
worden toegedekt. Wij zetten ze wat dichter dan
normaal, bijvoorbeeld op ryen van 30 cm. met 15 cm.
op de rij. Bij het invallen van d!e nachtvorsten, om
streeks midden November, zijn ze ongeveer half vol
groeid. Er worden dan twee ramen over heen ge
legd. In niet te strenge winters is dat meestal genoeg.
Tijdens vorstperioden kan het noodig zijn met matten
toe te dekken, welke zoo lang mogelijk overdag
weer worden weggerold. Wordt het koud'er, dan moeten
wij een extra pakking geven in den vorm van blad
e.d. tusschen de bakken en zoo noodig rollen wij
behalve een rietmat, ook nog een stroomat uit. Zoo
beschermd komen ze zelfs een behoorrlijk wintertje
door. Wordt het voor den kouden bak te koud, dan
brengen wij de struiken over naar d!e koude kas.
Zoolang ze in den bak staan, zit er nog groei in. Het
heeft dus zin af en toe nog even te gieten met het
tuitje, tusschen de rijen door. Ze blijven dan aan den
groei en worden door den dichten stand en het gebrek
aan licht, tegelijk nog wat gebleekt. Indien men even
voor het aanbrengen, van het glas nog eens 'spuit
tegen Septoria kan men aldus rekenen op een fraai
voorjaarsproduct, waarvoor stellig veel belangstelling
zal bestaan.
Overigens, nu wij toch over de bleekselderie spreken,
moet het ons van het hart, dat het product, zooals
dat in onze groote steden in normale tijden wordt
aangeboden, verre van ideaal is. Het is voor Nederland
een betrekkelijk nieuw product, maar die vale verlepte
struiken, welke in de groentenwinkels worden aange
boden, zullen het publiek "maar matig .bekoren.
Wij moeten zoo veel mogelijk voorkomen, d'at het
product in de winkels snel achteruit gaat in uiterlgk
en tenslotte onverkoopbaar wordt. Voor het schoon
maken mag men geen harde borstels gebruiken. Wij
krijgen daarmee het zand wel tusschen de nerven
uit, maar bij het opdrogen worden de stengels bruin
en streperig. Een zachte borstel is goed, en nog beter
is het schoon te spuiten met den slang. Maar voor
deze reiniging worden de wortels ingekort en het
Oorlogsvolkstuii\en
Een taak voor de Buurtboerenleiders.
Door den Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken
is op verzoek van diens ambtgenoot van Landbouw en
Visscherij de aandacht van de burgemeesters gevestigd op
de noodzakelijke opvoering der bodemproductie.
In de eerste plaats worden» de burgemeesters uitgenoodigd
te doen nagaan welke gronden in parken, plantsoenen,
langs wegen en kanalen of anderszins in hun gemeenten,
behalve de reeds gebruikte, voor het telen van voedings
gewassen kunnen worden gebezigd ten bewerking daarvan
tijdig ter hand te nemen. Geadviseerd wordt overleg te
plegen met den Rijkstuinbouwconsulent. Van Departements-
wege zal worden nagegaan of in 1943 wederom een deel
van den oogst aan bepaalde groepen van ingezetenen ter
beschikking kan worden gesteld.
Ook de mogelijkheid van uitbreiding van het "aantal zoo
genaamde „oorlogsvolkstuinen" verdient belangstelling, zoo
lezen we verder. Het ligt in de bedoeling de verdere ont
wikkeling dezer oorlogsvolkstuinen aan de hand van be
paalde richtlijnen te doen plaats hebben.
Aan deze richtlijnen ontleènen we
1. Voor het aanleggen van volkstuinen in 1943 zullen nog
in beperkte mate graslanden in gebruik kunnen worden
genomen.
2. Alvorens tot het pachten van grasland voor dit doel
wordt overgegaan, dient de gemeente na te gaan, of in
de gemeente braakliggende gronden of andere perceelen
grond aanwezig zijn, welke nog niet voor de teelt van voe
dingsgewassen van mensch en dier worden gebruikt en voor
den aanleg van tuin kunnen worden gebezigd.
Punt 6 luidt als volgt:
Vast moet staan, dat het land aan een bedrijf kan
worden onttrokken zonder de bedrijfsvoering in gevaar
te brengen. De verklaring van den landbouwer, dat hij
het land niet kan missen, behoeft te dezen niet steeds
doorslaggevend 'te zijn.
De vraag, of een landbouwer het land wel of niet kan
missen, wordt beslist door den Rijkslandbouwconsulent en
den Plaatselijken Boerenleider van den Nederlandschen
Landstand. Deze moeten bg meeningsverschillen met den
Dit is een onaangenaam verschijnsel, dat we hoofdza
kelijk bij de vroege perzikken aantreffen. Het is zeer
schadelijk ook, want de holpitten komen bij de tweede
kwaliteit.
Het verschgnsel doet zich in hoofdzaak voor by de
vroege en allervroegste soorten. Vooral Earlyest of All
(Sneed) en Le Vainquer hebben er erg van te lijden.
Nu kunnen wij deze twee soorten voor de kas gemak-
kelgk missen, want door vorm en kleur hebben ze voor
ons weinig waarde.
Mayflower, die de laatste jaren meer en meer op den
voorgrond komt, is gelijk met de beide bovengenoemde
rijp en deze heeft van het euvel veel minder last.
De opvolgende soorten Arnsen, Rouge de May, en
vooral de Precose de Canada hebben er allen min of
meer last van. En daarna is het meestal „zoo maar
over!"
Hoe komt dat nu en wat is er tegen te doen?
Alles wijst op een storing in het groeiproces van de
vrucht of in dit geval dan eigenlijk van het zaad. Het
omhulsel scheurt. Het vruchtvleesch rijpt gewoonlijk
normaal, maar de vrucht is als „stek" te beschouwen.
De oorwurmen zoeken er een schuilplaats in.
Hoe komt het nu dat de latere soorten er geen last
van hebben? We constateeren dat 't volgroeiingsproces
van de vroege soorten veel korter is dan van de latere
soorten. De bloei valt gelijk. Laten we zeggen 2 April.
Dan heeft een Sneed maar 2V2 a 3 maanden noodig om
te volgroeien en een Rubb. Montagne 4^ maand.
Aan de standplaats ligt het niet, want als een vroege
en een late soort vlak bij elkaar geplant zijn en ze
dus practisch gesproken beiden precies onder de
zelfde omstandigheden verkeeren, kan de bodem nooit
de oorzaak zijn.
Onder de heel late soorten, zooals bijvoorbeeld
Tardive de Brunell, Opvix of Tos China, heb ik nog
nooit één holpit aangetroffen.
Wat we er tegen kunnen doen, zou ik niet kunnen
zeggen. In de weinige literatuur, die er over de
perzik bestaat, wordt gezegd vooral aandacht te be
steden aan de bodemgesteldheid. En dan, vooral aan
den kaikvoorraad.
Dat is voor alle steenvruchten goed, maar het zal
de holpitten niet doen verdwynen.
Waar we vooral voor moeten zorgen, dat is voor
voldoencje vocht. De boom en de vrucht moeten
zonder eenige stoornis kunnen doorgroeien.
Verder zullen we het euvel moeten nemen, zooals
het is.
meerendeel d>er' bladeren verwijderd. Indien men dan
in de groentenwinkels afziet van de dwaze methode
om de struiken op te hangen aan een spijker, zoodat
ze snel indrogen en zoo taai worden, dat ze oneetbaar
zijn, dan zal de belangstelling voor dit edele product
stellig snel toenemen.
De ideale verpakking is een omhulsel van cellophaan,
In d'ezen tijd zullen we iets moeten nemen, dat daar
zoo dicht mogelijk bij komt.
G. D. LUTKE MEIJER
landbouwer o? eigenaar over het afstaan van den grond
steeds worden geraadpleegd.
Punt 8 luidt:
Van de bevoegdheid tot het vorderen van grasland voor
den aanleg van volkstuinen zal slechts ln zeer bijzondere
gevallen worden gebruik gemaakt. Voorstellen tot vor
dering van grond dienen, vergezeld van de rapporten
van den Rijkslandbouwconsulent, den Boerenleider en
den Rijkstuinbouwconsulent, aan den Inspecteur van
den Tuinbouw en het Tuinbouwonderwys, Bezuidenhout-
scheweg 30, te Den Haag te worden ingezonden.
Voedingsgewassen in eigen tuin
Grondverbetering.
Indien uw tuingrond uit schrale, humusarme zandgrond
bestaat, is verbetering hiervan mogelijk door toevoeging
en vermenging met humusstoffen, zooals ruige stalmest,
kongnenmest, compost, veenaarde en turfmolm.
Ook dorre bladeren en ander tuinafval zijn heel geschikt.
Hiervan mag niets verloren gaan.
Niet alleen voor schrale zandgronden, doch ook voor stugge
en taaie kleigronden heeft de toevoeging van dergelijke
humusstoffen een heilzame uitwerking. Het verhoogt de
poreusheid en maakt daardpor de stugge klei losser en
kruimeliger.
Indien zich vlak onder de teeltlaag van den tuingrond een
laag taaie, ondoorlaatbare klei of een laag hard veen of
een z.g, oerband bevindt, is het wenscheiyk deze los te
werken, want zulk een ondergrond belemmert de normale
vochtcirculatiè ten zeerste.
Men werke den grond twee steken diep los.
Dit diepspitten is een tijdroovend werk. Men dient hier
mede reeds in het najaar een aanvang te maken.
De diepere losheid van den bodem komt den opbrengst
ten goede. Men moet er evenwel voor zorgen, de harde
klei- of veengrond van den ondergrond niet door de goede
teelaarde van den bovengrond te mengen.
Er zgn ook tuinen, waarvan de afwatering verbetering
behoeft. In dat geval doet men goed in het najaar in den
tuin wat greppeltjes te graven, waardoor het overtollige
water naar de kanten of naar de sloot afvloeit. Een goede
afwatering is voor de grondgesteldheid een eminent belang.