Indrukken en gedachten
Pioniers voor het Oostland vertrokken
Ie Jaargang No. 45
Vrijdag 13 November 1943
De huisslachtingen gered
Het afscheid in het gebouw van
den Nederlandschen
Landstand
undAtand
XI.
ET is al weer enkele weken geleden, dat wy op
deze plaats onze stem hebben laten hooren over een
teere kwestie, die heel wat beroering op het platte
land, vooral in de oostelijke en zuidelijke provincies
heeft verwekt, n.l. de huisslachting van varkens.
De Landstand was daarbij onomwonden de tolk van
hen, die de eeuwen door hun varkens op het eigen
bedrijf slachten en dat in verreweg de meeste ge
vallen zoo hygiënisch mogelyk doen. We zijn er
dikwyls getuige van geweest, hoe de boerin zelf de
„slacht" deed met behulp van familieleden en hoe
bevreesd of zij was, dat het dienstpersoneel er zich
mee bemoeide, omdat dit wellicht niet dat verant
woordelijkheidsbesef zou hebben in haar oogen als
noodig was om het varken in de kuip en in het
rookhok lang te bewaren.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen en voor deze uit
zonderingen worden wetten gemaakt. Dat is op alle
terreinen des levens zoo. Men heeft ons cijfers ge
toond, waaruit te constateeren viel, dat in ons land
in 1939 bij 5.06 van al de gekeurde varkens tuber
culose voorkwam. Dat percentage heeft ons tot na
denken gebracht, alhoewel wij nog steeds van mee
ning blijven, dat dit percentage bij volledige keuring
der huisslachtingen weinig hooger zal blijken te zijn.
Het is nog altijd zoo geweest, dat, als een boer de
gezondheidstoestand van zijn voor huisslachting be
stemde varken niet vertrouwde, het werd verkocht en
er een ander varken „op het hok" werd gelegd.
De bezwaren, die dezerzijds aangevoerd werden, gin
gen echter niet zoozeer tegen de keuring der voor
huisslachting bestemde varkens, maar hadden hoofd
zakelijk betrekking op de wijze, waarop de keuring
zou worden verricht. Ook de boer dient er immers
alles aan gelegen te zijn, dat hetgeen hij nuttigt zoo
hygiënisch mogelijk ter tafel komt.
Het behoort zeker tot de taak van den Nederlandsehen
Landstand de hygiëne te plattelande met kracht te
bevorderen en daarom met alle middelen de tuber
culose te helpen bestrijden.
Tegen KEURING DER VARKENS bestaat dus dezer
zijds geen bezwaar, óók niet al zjjn we van meening
tot het tegendeel ons wordt aangetoond dat
het succes gering zal z|jn.
Klemmende bezwaren z|jn vanwege den Landstand
aangevoerd tegen het DOEN SLACHTEN OP CEN
TRALE SLACHTPLAATSEN.
Overal, waar dit in het verleden is geschied, vond
zulks plaats uit miskenning van de traditie der huis
slachting door de plaatselijke overheid of door gemak
zucht of versteedsching van den boerenstand. Boven
dien z|jn de specifieke weidebedrijven niet ingericht
voor de varkensmestcry.
Het moge dan zoo zijn, dat de slagers met de wijzi
ging in de regeling niets uitstaande hebben gehad,
het is niettemin een feit, dat ze vroeger herhaaldelijk
hebben aangedrongen op een dergelijken maatregel. En
geen wonder. Overal waar op, centrale slachtplaatsen
gekeurd wordt, zal de praktijk uitwijzen, dat in nor
male tijden het aantal huisslachtingen vermindert.
Zeer spoedig zal de boer dan gaan zeggen: als we
toch niet op ons bedrijf mogen slachten, als wjj met
het slachtvarken moeten trekken, en als wij een vrij
hoog keurloon moeten betalen, kunnen wij het
vleesch ook wel over de toonbank gaan koopen.
Vooral als men dan het bloed etc. niet terug ont
vangt.
In elk geval is het momenteel zoo, dat men bijna
niet met een boer kan spreken of hij heeft het over
de huisslachtingen, bew|js, dat de huisslachting
een nog levende traditie is.
In verschillende brieven uit Groningen, Drenthe, Over
ijssel, Utrecht, Gelderland, Brabant, Limburg en
Zeeland klonk de noodkreet: „Kan de Landstand niet
zorgen, dat wij ons varken thuis kunnen slachten?"
Ongetwijfeld hebben de bevoegde instanties rekening
willen houden met de motieven, die van de zy'de der be
trokkenen bij monde van den Landstand zijn aange
voerd. De centrale slachtplaatsen waren gekozen,
omdat men niet de beschikking had over vol
doende deskundige keurmeesters, die op de bedrijven
moesten keuren. Men heeft het toen wat al te
veel bekeken vanuit het oogpunt der volkshygiëne.
Afgezien van het feit, dat nog altoos tienduizenden
boeren 'n erg sterk gevoel hebben voor traditie en dien
overeenkomstig hun varkens op het eigen bedrijf
willen slachten, bestaat daarnaast het groote prac-
tische bezwaar van het vervoeren der varkens naar
en van de centrale slachtplaats.
Nu alles op alles gezet moet worden op ieder boeren
bedrijf, nu ook de landarbeider de handen vol heeft,
nu alles met paard en wagen in den winter dus
met gladde wegen of in dikke sneeuw moet plaats
vinden, geeft slachting op centrale slachtplaatsen
bovendien al practische bezwaren. Er zijn meer fac
toren op te noemen, die pleiten tegen deze inrichtin
gen. We willen het niet meer doen, omdat gehoor is
gegeven aan de bezwaren, die van de zijde van den
Landstand zijn aangevoerd en de varkens op de boer
derij gekeurd zullen worden. Het inwerking treden der
betreffende beschikking is uitgesteld tot 31 Augustus
1943. De huisslachtingen zijn dus volledig gered.
Overal, waar voldoende keurmeesters ontbreken, zal
dit seizoen dus nog niet gekeurd worden. In geen
geval zullen de varkens naar centrale slachtplaatsen
vervoerd worden, indien zulks voorheen ook niet
plaats vond.
We zijn ervan overtuigd, dat deze medeöeeling in
tienduizenden boeren- en landarbeidersgezinnen met
vreugde zal worden ontvangen. Zij allen mogen be
seffen, dat de leiding van den Nederlandschen Land
stand onvermoeid op de bres heeft gestaan voor de
gerechtvaardigde wenschen dezer leden en niets on
beproefd heeft gelaten om de bevoegde autoriteiten
van de juistheid harer motieven te overtuigen. Wij
vertolken hier zeker de gevoelens der tienduizenden
boerengezinnen, die hierbij betrokkn zijn, als wjj allen,
die hieraan medewerkten, danken voor het bereikte
resultaat.
Hier onder moge de lezer een verslag aantreffen
van een plechtige bijeenkomst, die plaats vond
in het gebouw van den Nederlandschen Land
stand te Den Haag.
Daar werd namelijk afscheid genomen van de eerste
boeren-pioniers, die vanwege de Ned. Oost-Compagnie,
onder leiding van den Boerenleider voor Zuid-Holland,
boer De Waard, ingezet zullen worden in de Oekraïne.
Zij hebben daar de eer van ons Nederlandsche Volk
en in het bijzonder van den Nederlandschen boeren
stand hoog te houden. Er is moed voor noodig pioniers
van den nieuwen tijd te zijn, er is nog meer moed
voor noodig pioniers in het Oosten te zijn. Dat deze
menschen een dergelijken stap doen en ons volk daar
mee een zeer grooten dienst bewijzen, moge hier nog
eens benadrukt worden. Wij sluiten ons gaarne aan
bij het slotwoord van Boerenleider Roskam, toen hij
met bewogen stem zeide: „Ga met God!"
TER HAAR.
I insdagmiddag tegen vijf uur verzamelden zich de
onder leiding van Boerenleider de Waard naar de
Oekraïne vertrekkende Nederlandsche boeren, in het
gebouw aan de Zeestraat, waar Boerenleider Roskam
op eenvoudige en plechtige wijze afscheid van zijn
menschen nam.
Straks toóh zouden zij in hun stemmige grijsgroene
uniformen op de trein stappen en zoo aan him groote
opgave beginnen. Het kleine zaaltje was gevuld met
vele belangstellenden: o.a. van de zijde van de directie
van de Nederlandsche Oostcompagnie, de heeren Rost
van Tonningen en Krantz; terwijl voorts nog verschil
lende leidende figuren van den Landstand aanwezig
waren.
Tusschen de groene uniformen zag men ook vele
vrouwen zitten, vrouwen en familieleden van de ver-
trekkenden.
Boerenleider Roskam wees in zijn korte toespraak op
de groote beteekenis van dezen pioniersarbeid voor
ons geheele volk. Hij noemde dit een oogenblik, waar
op niet veel gesproken kan worden, daarvoor is de
vrijwillige opgave te grootsch. Toch moeten wij wel een
klein gedeelte van de ontroering, die ons nu bevangt,
prijsgeven.
Wij allen weten vervolgde de spr. wat ons tot
deze daden drijft: de groote nood van ons hoerendom:
het tekort aan grond. Het moet in de toekomst weer
zijn: de vrije boer op eigen grond op een hoeve, groot
genoeg voor het onderhoud van zijn gezin. Hiervoor is
noodig dat wij dezen oorlg winnen. En om dezen oorlog
te winnen, móeten onze boeren bereid zijn, hun deel
bi" te dragen. Zoo moeten wij onzen inzet in het Oosten
zien.
Maar zoo niet enkel en alleen.
Jullie worden uitgezonden om pioniersarbeid te ver,
richten om aan honderden van onze volksgenooten
een lichtende toekomst voor te bereiden.
Nadat de Boerenleider nog de samenwerking tusschen
Landstand en Oostcompagnie had uiteengezet, besloot
hr; zijn afscheidsrede met de woorden:
„Wij kennen ieder van u; gij zijt voor deze taak
zorgvuldig uitgezocht en beproefd en daarom weten wij,
dat u in deze zware opgave ook zult slagen.'
Daarna droeg de Boerenleider de vertrekkende boeren
in de zorg van de Nederlandsche Oostcompagnie, bij
name van den heer Rost van Tonningen, over.
Toespraak Rost van Tonningen.
De heer Rost van Tonningen begon met de verklaring,
dat het heelemaal niet de bedoeling was, de Oostland-
boeren onder den Boerenleider en den Landstand van
daan te halen. Integendeel, de Boerenleider heeft groo
ten invloed en zeggenschap bij de leiding en den inzet
van onze boeren in de Oostgebieden.
Bij den opbouw van het Oosten heeft ook het Neder
landsche volk groote belangen. Waar een deel van ons
voedsel daar verbouwd zal moeten worden, is de inzet
van onze boeren noodzakelijk: een inzet, schouder
aar. schouder naast onze Duitsche collega's.
Pioniers en voortrekkers hebben het altijd zwaar en
moeilijk gehad een verheugend teeken voor het slagen
van dezen inzet is wel het feit, dat er ook vrouwen