Indrukken en gedachten
w ANT er is nog veel te doen en het is niet alleen
op het land dat er nog veel verbeterd kan worden.
Zoowel op de zwaardere als op de lichtere gronden
worden nog conservatieve boeren gevonden, die het
groote nut van de landbouwvoorlichting niet zien en
nog in den sleur van vroeger werken. O, als op elk
dorp iedere boer op zijn akker of in zyn stal te
werk ging als de besten uit zijn omgeving, hoe zou
onze bodemopbrengst, hoe zou onze melkproductie
zelfs in dezen tyd nog verhoogd kunnen worden en
onze veestapel verbeterd. Het is de taak van hen, die
in dezen immer de spits hebben afgebeten, hun collega's
voor te gaan op den weg naar omhoog, zy moeten,
dorp voor dorp, de handen ineen slaan. Hun drbeid
kan daarby krachtig gesteund worden door de assis
tenten van den Voorlichtingsdienst van de Directie
van den Landbouw. Deze assistenten worden door het
Kyk betaald en zyn de vertrouwensmannen van de
landbouwconsulenten; zy vormen de plaatselijke scha
kel tusschen boer en wetenschap. Noodig is dat in
elk dorp op den duur, vooreerst in een omgeving met
een oppervlakte van 4 5000 ha., de actiefste boeren
overgaan tot de oprichting van een Bedryfsvereeni-
ging, gelijk in „De Landstand" van 13 November j.l.
uitvoerig is uiteengezet door Ir. Kerkhof, nadat de
inspecteur van den Landbouw, Ir. Veenstra, daar
over in zyn radiorede van 22 September een en ander
had medegedeeld. Er zijn voorbeelden genoemd, waar
Ie Jaargang No. 46
Vrijdag 20 November 1943
Over bedrijfsvereenigiujgen
Voederproef met uitsluitend graslandproducten
zonder gebruikmaking van krachtvoer
bij melkkoeien
Mnditand
xu.
3 EZER dagen waren wy in de gelegenheid kennis
te nemen van het doen en laten onzer Lithausche col
lega's. Lit hetgeen we daaromtrent lazen, bleek ons
het groote verschil in levensopvatting tusschen den
boer uit Lithauen en die mi Nederland. Ginds is men
minder geneigd uit den bodem te halen wat er uit
te halen is, heeft men er schijnbaar ook geen behoefte
aan z'n bedryf zoo economisch mogelyk in te richten.
Wanneer wij lezen over een tocht van drie dagen, die
een boer met z'n vrouw in den zoogenaamden panje-
wagen maakt om één kip te verkoopen, zijn dat toe
standen, die wy in ons land niet kennen en ook nooit
gekend hebben. Men zal begrypen, dat de a r b e i s-
methoden in evenredigheid zijn met de handels
methoden en zoo is er op het terrein der landbouw
voorlichting in Lithauen nog veel te doen. De „nits-
jevo"-mentaliteit (het: wat hindert het) moet daar
volledig worden uitgeroeid. Wij kunnen ons een der
gelijk „boeren" byna niet voorstellen. Ook al passen
in ons land niet alle boeren de modernste methoden
toe t.a.v. de grondbewerking, bemesting of bewaring,
ook al is nog niet iedere Nederlandsche veehouder
overtuigt van de noodzakelijkheid der melkcontröle,
der t.b.c.-bestrijding e.d., toch is onze Nederlandsche
boer een harde werker, die eerder te weinig dan te
vaak van zijn bedryf komt. Niet voor niets kan het
peil van Neerlands land- en tuinbouw den toets der
critiek t.o.v. die in elk ander land ter wereld volkomen
doorstaan. Wy kunnen daar als boeren vooral trotsch
op zijn, maar tegelijk legt het ons de verplichting
op niet alleen dat peil te handhaven, maar ook den
voorsprong op alle buitenlandsche collega's te be
houden. Daarvoor is noodig, dat niet alleen de beste
boeren in samenwerking met de landbouwwetenschap
doorgaan proeven te nemen ter verbetering van onze
diverse zaden en pootgoed, van onze bedrijfsmetho-
den e.d., maar ook dat aan al degenen die beneden
het gemiddelde vallen, onvermoeid wordt bijgebracht,
dat zij even goed in staat zijn een hoogere productie
te krijgen als ze zich op dezelfde wijze inzetten en
het goede voorbeeld volgen als de besten uit hun
midden. Bij hen moet de gemakzucht en de sleur nog
worden uitgebannen.
deze Bedrijfsvereenigingen zeer goed werken en onze
indruk is, dat boeren met liefde voor hun taak als
akkerbouwer of ook als veehouder, steeds hun erva
ringen gaarne toetsen aan die van anderen, om daar
door tezamen met nog meer kennis verder te arbei
den aan de verbetering van hun productiemethoden
(grondonderzoek, arbeidsmethoden e.d.). Ook de besten
van degenen die geen Landbouwschool of cursus heb
ben bezocht, vragen thans aan hen, die zulks wel deden,
hoe of ze dit of dat het best kunnen aanpakken
om beter resultaat te verkrygen. Men pikt dikwijls
de vroegere knechts van flinke boeren uit de ryen
van hen, die geen onderwijs hebben genoten, maar
in de praktijk de resultaten van genoten onderwijs
hebben meegemaakt en thans tot kleineren boer zijn
opgeklommen, Hoe zyn ook in tal van streken de
opbrengsten niet naar boven gegaan door de vestiging
van boeren van elders, die de nieuwe methoden toe
pasten, beter zaaizaad gebruikten of dekstieren aan
hielden met beter exterieur en hoogere productie dan
voorheen in die omgeving te doen gebruikelyk was?
Hoe veel omvattend kan niet de taak zijn van de
Bedrijfsvereenigingen met een actieven, deskundigen
assistent, die er tegelijk de slag van heeft zijn kennis
over te planten op degenen die zijn advies inwinnen?
Bedrijfsvoorlichting is altijd noodig. Ook de allerbeste
boeren moeten op de hoogte blijven van de nieuwere
methoden. De wetenschap staat nooit stil en de prak
tijk vraagt telkens weer iets anders. Het is wel eens
zoo, dat, als een jongeman is afgestudeerd van de
R. L. W. S., hij meent volleerd te zijn. Eenige jaren
praktisch boeren zal hem doen beseffen, dat men óók
met een diploma in den zak nog pas aan het begin
staat. En wie de landbouwschool of -cursus reeds
tien en meer jaren achter den rug heeft, en niet
heeft bijgehouden wat er op hetzelfde terrein in al
die jaren heeft plaats gevonden, komt soms tot de
ontdekking, dat hij ver achterop is geraakt met zijn
kennis. Juist wie een school of cursus heeft bezocht,
kan weten, dat hij nog nooit voldoende weet. Zoo
iemand zal, zoo hij praktisch boer is, in de eerste plaats
in aanmerking komen om als mede-oprichter van een
Vereeniging voor Bedrijfsvoorlichting te fungeeren. En
te meer zal hij daarvoor ijveren, naarmate hij beseft,
mede daardoor in staat te zijn ook andere collega's,
wier bedrijven nog op een lagere trap van ontwik
keling staan te kunnen bijstaan. Op den duur zal
iedere boer als hem de schellen van den sleur van
de oogen vallen geheel vrijwillig, zich doen opne
men in de Bedrijfsvereeniging. Dat kan alleen als hy
overtuigd wordt van het groote nut. En dat wordt
hy door het goede voorbeeld dat spreekt uit de
prima vruchten, die de leden dezer vereeniging op
hun akkers verbouwen of uit de beste kwaliteit dieren
die op hun bedryf aanwezig zijn.
Tenslotte willen wy een passage uit het artikel
van Ir. Kerkhof hier nog eens aanhalen.
Daarin lezen we bet volgende:
„Een assistent kan slechts een 4000 ha. be-
adviseeren; indien er veel grasland bij is mis
schien 5000 ha.
Daarom is deze oppervlakte als grens gedacht
voor een vereeniging met twee assistenten. Bij
4000 ha. en ƒ0.25 contributie per ha., beurt
de vereeniging jaarlijks 1000.leengeld. Dat
kan geheel aan de voorlichting worden be
steed, aangezien de assistent door het Rijk
wordt betaald.
Deze eindtoestand is echter meteen als eisch
gesteld voor het van Rijkswege ter beschik
king stellen van een assistent. Dat zou dus
beteekenen, dat men pas een assistent kon
aanstellen wanneer er zich reeds 200 leden
zouden aanmelden, gesteld, dat de gemid
delde grootte der bedrijven 20 ha. zou zijn.
Het spreekt vanzelf, dat dit niet zoó strak
bedoeld is.
WANNEER ERGENS EEN VOORLOOPIG
BESTUUR IS GEVORMD EN EEN KERN
VAN LEDEN AANWEZIG IS, Zóó, DAT
MEN REDELIJKERWIJZE MAG AANNE
MEN, DAT DE VEREENIGING BINNEN
EENIGE JAREN TOT DE GEWENSCHTE
GROOTTE KAN GROEIEN, DAN KAN MEN
MET GOEDE KANS OP SUCCES EEN
ASSISTENT AANVRAGEN."
De Directie van den Landbouw, hoe kan het ook
anders, werkt dus ten zeerste mee om in het geheel©
land het instituut der Bedrijfsvereenigingen sterk uit
te breiden. Op de begrooting is een post uitgetrokken
om het aantal assisenten bij de landbouwconsulenten
aanmerkelijk te kunnen vergrooten. Het ligt nu aan
de boeren of zij in dezen de handen ineen weten te
slaan. Wij moeten ons zeer vergissen als zij hun naam
als de flinkste boer ter wereld ook in dit opzicht
niet hoog houden. Aan den slag dan. Steek de hoof
den bij elkaar en meld u bij uw landbouwconsulent
voor de oprichting eener Bedrijfsvereeniging. De kosten
komen met dubbele rente ongetwyfeld terug en
verhooging van uw productie, verbetering aan uw
bedryf is niet alleen uw eigen voordeel, het is ook
in het belang van uw eigen volk. Dat gaat vooral
hier volkomen samen.
TER HAAR
^^NDER: „Mededeelingen van de'Directie van den
Landbouw" werd ons door den Directeur van het
Rijkslandbouwproefstation te Hoorn, de heer N. D.
Dijkstra een verslag toegezonden van op de Proef-
zuivelboerderij gehouden proeven, waarbij de invloed
van een beperking van krachtvoeder bij ons melkvee
werd nagegaan.
Het verslag is te uitvoerig om het in „De Landstand"
in haar geheel af te drukken. We bepalen ons derhalve
tot een korte samenvatting.
Bij de eerste proef, die in den winter 19391940 met
voorjaarskalvers werd genomen, kwam vast te staan,
dat een róntsoeneering waarbij aan elke koe gedu
rende den geheelen winter ongeveer 1 kg. krachtvoeder
per dag minder werd gegeven dan aan een normaal
gevoederde koe, een merkbare vermindering van de
productie teweeg bracht, zonder een duidelijke ver
andering op het levend gewicht uit te oefenen.
Bij de tweede proef in den volgenden winter werd de
krachtvoederhoeveelheid nog verder beperkt. De
proefdieren, eveneens voorjaarskalvers, ontvingen,
totdat zy in de weide kwamen, gemiddeld slechts
2.60 kg. krachtvoeder per dier en per dag, tegen een
normaal gevoederde koe 5.77 kg. Daar de hoeveelheid
hooi bij deze' proef ongelimiteerd was, konden da
koeien een gedeelte van haar voedertekort aanviillen
door een grootere ruwvoeder-opname. Geen enkele
koe was echter in staat op deze wijze het tekort ge
heel in te halen. Gedurende dezen «tijd ontving iedere
koe van deze proefgroep dagelijks gemiddeld 1.71 kg.