Nederlanders reden naar het
Oosten
VOOR DE LANDVROUWEN
Geen zorgen voor den
dag van morgen
„Surrogaat-appelmoes" en andere
moes-vervangingsmiddelen
20 NOVEMBER 1942
DE LANDSTAND
PAG. 4
Hoe in de 12e eeuw de Flamine
ontstond
N het Noorden en ook voor een deel in het midden
van Duitschland, ligt een groot gebied, de Flaming
genaamd. In het Noorden reikt het bijna tot aan de
Liineburgerheide en in het Westen ligt het ongeveer
70 km. ten Oosten van Maagdenburg.
De spoorlijn Berlijn—Wittenberg loopt er dwars door
heen. Slechts weinigen zullen weten, d!at dit gebied
in het hartje van Duitschland van oorsprong een Ne
derlandsche nederzetting is. Het is zeker de moeite
waard in dezen tijd, nu de trek naar het Oosten
weer opnieuw begonnen is. eens het een en ander te
verteller over de Flaming. Hiertoe konden wij o.a.
putten uit een aantal boekjes, geschreven door Ds.
Bölke, die zijn beroep uitoefent in het kleine plaatsje
Blönsdorf, ongeveej 35 km van Jüterbock.
Deze man is er trotsch op 'Nederlandsch bloed in
zijn aderen te hebben en wanneer hij zich „Flaming"
noemt, bedoelt hij daarmede: „Nederlander". Reeds
in de 12e eeuw spraken zijn voorvaderen van „Flamin-
gen", dit waarschijnlijk omdat er naast Hollanders,
Limburgers, Friezen, Zeeuwen en Brabanders ook zeer
veel Vlamingen naar deze streek trokken. Ds. Bölke's
geslacht behoorde tot de Schuiten. In dit woord zit
het begrip van het Nederlandsche „schouten". Zij
waren de plaatselijke leiders; dus burgemeesters en
rechters tegelijk. De „Schuiten" waren altijd echte
Flamingen en nauwlettend werd er op toegezien, dat
zij slechts met „Flaminginnen" in den echt werdén
verbonden. Het was verder ook traditie, dat een
„Schulte" slechts met de dochter van een anderen
„Schulte" trouwde.
Uit deze schouten hebben zich krachten ontwikkeld,
die voor de beschaving van dit gebied van zeer veel
waarde zijn geweest. Beroemde rechtsgeleerden ont
wikkelen zich uit de schouten. De bekende Dr. Gregor
von Bruck, de latere kanselier van Saksen, zag hier
b.v. het levenslicht. Van dezen rechtsgeleerde wordt
verteld, dat hij het initiatief nam tot Luthers ver
blijf op de Wartburg. Men vindt hiei het dorp Bruck,
waar de von Brupk's afkomsig van zijn. Een broer
van Gregor is eerste predikant der Protestanten in
Wittenberg geweest.
De groote trek naar dit gebied vond vooral plaats
in de tweede helft der 12e eeuw. De Nederlanders trok
ken er naar toe om den landbouw te beoefenen. Zij
vormden er een bolwerk tegen de niet-Germaansche
Wenden, een volksstam, die in die dagen het leven
der Germanen vaak onveilig maakte.
Bij het bestudeeren van oorkonden hebben geschied-
vorschers gemeend te kunnen vaststellen, dat de Bran-
DOR wie niet kan begrijpen hoe men dit kan neer-
schrijven, wil ik hier nog aan toevoegen want
iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen".
Als we in dezen tijd in staat zijn de moeilijkheden
yan iederen dag te overwinnen, mogen we des avonds
tevreden zijn en hebben' we weinig tijd over om de
zorgen van morgen er bij te dragen. Van een dokter
hoorde ik eens: ,,'s Avonds, leg ik al mijn gedachten
aan patiënten naast mij neer, anders had ik geen leven",
een voor zichzelf gelukkig, man. Als het gelukt een voor
ons benijdenswaardig mensch.
Als we aan onze dagelijksche zorgen denken, zijn het
allereerst de distributiezorgen voor levensmiddelen, de
schoenen voor de kinderen, warmte in deze kille herfst
dagen en een ieders persoonlijke zorgen. Vooral de
eerstgenoemde drukken ons, menschen in de stad, hog
zwaarder dan de plattelandsvrouwen, die meer bron
nen hebben voor eigen gebruik, maar die daartegen
over weer andere moeilijkheden hebben.
Zorgen voor den dag van morgenStraks is het
winter, reeds kleuren de bladeren, buiten kan men
genieten van de prachtige herfsttinten, straks zijn de
boomen kaal, de wind koud en de dagen kort. We willen
öenburgsche keurvorst Albrecht de Beer, de Neder
landers uitgenoodigd heeft, om naar het gebied, dat
later de naam „Flaming" kreeg, te komen. Ook de
Aartsbisschop Wichmann van Maagdenburg onder
steunde de uitnoodiging krachtig.
Er staat uitdrukkelijk in de oude vergeelde oorkon
den geschreven, dat de Nederlanders naar de „Flaming"
gingen als vrije mannen en niet als daglooners.
Ook gingen zij niet alleen, doch namen vrouw en
kinderen mee, terwijl de ongehuwden later hun aan
staande vrouwen over lieten komen.
Het schijnt, dat er ook reeds in 1157 een aantal
Nederlanders naar dit gebeid trokken, want een zeer
oude oorkonde gewaagt hiervan. Merkwaardig is de
taai, d4e in „Flaming" gesproken wordt, of liever
gesproken werd, want de oude ;,Flamihg"-Nederland-
sche" streektaal hoort men bijna alleen nog maar
door eenige ouden van dagen spreken, die zich onder
elkaar bij voorkeur nog van deze taal bedienen. Meer
en meer sterft zij evenwel uit. Werd ze voorheen op
school nog geleerd en preekte men er nog in, in d<e
kerken: ook dit is nu afgeloopen. Ds. Bölke is vrijwel
de eenige schrijver, die zich nog van deze taal be
dient. Verschillende boeken over de Flaming werden
door hem geschreven in het zeer merkwaardige Fla-
mingsch, dat een mengeling is van Nederlandsch,
Zeeuwsch, Vlaamsch, Platduitsch en Hoogduitsch.
Ook hier toonöén de Nederlandsche boeren, wat zij
waard waren. Albrecht de Beer, de Aartsbisschop
Wichmann kenden de boeren uit de lage landen bij
de zee blijkbaar als uitstekende boeren. Instinctief
wisten de kolonisten, waar zij zich moesten vestigen.
Het waren wildernissen, de gronden, die zij uitzoch
ten, doch na voor een goede afwatering gezorgd' te
hebben en na hard werken, bleken deze gronden zeer
vruchtbaar te zijn. In den zomer was het er warm
en droog. De oude kronieken verhalen hiervan en
zeggen, dat de Flaming arm aan water, doch rijk
aan koren was. Een oorkonde uit 1436, die door Ds.
Bölke ontdekt en ontcijferd werd, heeft onthuld, dat
de Nederlanders zich niet alleen als boeren onder
scheidden, doch ook talentvolle wevers waren. En
kelen zijn zelfs om hun weefkunst beroemd geworden.
Zoo blijkt dus ook hier weer eens uit, dat de trek
naar het Oosten niet iets van dezen tijd is, doch
dat het koloniseeren de Nederlanders reeds door alle
eeuwen heen in het bloed heeft gezeten. Ook de ko
lonisatie naar de Flaming in de 12e eeuw is een
bewijs geweest van den Nederlandschen ondernemings
geest, zooals in d'eze dagen de Oostlandkolonisatie
weer een bewijs is van de nog immer voortlevende
energie in ons volk.
R. S. VAN MOURIK
vooruit zorgen voor dien tijd, maar ons niet teveel
bezorgd maken.
De korte dagen hebben het voordeel van de lange,
gezellige avonden, die het gevoel van bij elkaar hooren
en één zijn in 't gezin, versterken. Dan de schemer
avonden. Gewoonlijk hebben kinderen er het land aan,
maar hoe aantrekkelijk kunnen we ze maken. Het
uurtje op moeders schoot en moeder vertellen of met
moeder versjes zingen: zal dat in hun later leven geen
mooie herinnering zijn aan 't ouderlijk huis?
De herfst op zichzelf. Als jong meisje beteekende het
kleuren der lijsterbessen voor mij den herfst en den
winter en met schrik zag ik de kleur rijper worden.
Ouder geworden ziet men het anders: nu reeds maak
ik plannen om met onze kleine dochter voor een vol
gend jaar als ze wat grooter is, erop uit te trekken
'en lijsterbessen en beuken'ootjes te plukken, om er ket
tingen van te maken, en eikels en kastanjes voor speel
goed. Helfst en winter behoeven ons geen zorgen te
geven. Als we maar vooruit zorgen.
De zorgen voor den dag van morgen zijn voor den één
wel heel anders dan voor den ander. Zoo lees ik met
verwondering en zelfs ergernis beschouwingen in het
maandblad „Huishouding van Nu", over één kamer be
wonen gedurende den strengen, voorbijen winter. Heb
ben we allen niet stuk voor stuk in êén kamer ge
woond? Wie kon meerdere vertrekken verwarmen? Als
dan in de besdhuwingen, meest afkomstig uit de stad,
wordt gesproken over badkamers, slaapkamers en keu
ken, noem ik dat niet „wonen in één kamer".
Dat echte wonen in één kamer kennen wij niet en
zeker niet zij, die zoo trotsch opsommen, hoe ze die
kamer ingericht hebben; wanneer men inderdaad be
schikt over één vertrek, waar tegelijk gewoond, ge
werkt, geslapen en gehokt wordt, dan pas kan men
spreken van één vertrek.
Onze eigen huiskamer noemden we de laatste jaren
bij winterdag „het schippersroefje", omdat we er van
alles bewaarden: de aardappelen onder het bureau, de
groenten, de planten van het heele huis, emmers water
toén onze waterleiding bevroren was en elke emmer
water gehaald moest worden. Het is dan rommelig,
wat een kamer een ongezellig aanzien kan geven. Maar
de echte gezelligheid moet vooral van onszelf uitgaan.
Vooral ook in den komenden winter zullen wij allen
onze groote moeilijkheden hebben. Laten wij echter
probeeren om de zorgen van den dag niet grooter tc
maken dan ze zijn en dankbaar blijven voor het vele
goede wat on§ gegeven wordt, ook nu en eiken dag.
I. T. K. T.
N dezen „tijd van surrogaten" is het van belang
te weten, dat er ook voor den apjiel een vervangings
middel bestaat, dat zich voor sommige recepten
minstens even goed leent als zijn afstammeling. Wij
bedoelen de vele soorten „wilde appeltjes" (Malus
sp.), die zoo met hun fleurige bloesems en in den
herfst met hun kleine gele of roode vruchtjes in den
tuin een. goede sier maken. Deze vruchtjes, die ér
als kleine appeltjes uitzien, hebben meestal een
pittig, zure smaak. Het verdient echter aanbeveling
voor iedere soort afzonderlijk eerst vast te stellen,
of de appeltjes niet te wrang zijn en of de gerechten
er van niet bitter worden, zoodat het jammer is er
suiker aan te spendeeren. Is de smaak goed be
vonden, dan kan men de appeltjes verwerken tot
moes, jam of zoetzuur. Van het laatste een welkom
pittig hapje op juslooze dagen geven wij het vol
gende recept, waarvoor zeer weinig suiker noodig is.
Zoetzuur van kleine „wilde" appeltjes
(ongeveer 4 potten)
iy2 kg. kleine appeltjes, 150 gr. suiker, 2 dl. azijn, y2
dl. water, iets zout, kruidnagelen, gemberwortelpi-
ment en peperkorrels (van elk 1 y2 theelepel), een
stokje pijpkaneel of bij gebrek aan kruiden, vervan
gingsmiddelen hiervan.
De appeltjes wasschen en drogen, er met een vork
gaatjes in prikken en zachtjes met het water koken.
De suiker, azijn en de in een doekje gebonden krui
den toevoegen (gebruikt men surrogaten, dan worden
deze pas later toegevoegd). De massa gedurende 20
minuten zachtjes laten koken, het kruidenzakje ver
wijderen en goed uitknijpen in de voieistof. Het
zoetzuur heet in goed schoongemaakte potten doen
en deze dadelijk sluiten.
Als tweede vrucht, waarvan het gebruik minder be
kend is, noemen wij chaenomeles japonica (vroeger
pyrus jap. genoemd) de Japansche" kweepeer niet te
verwarren met onze Hollandsche kweepeer. De
vruchten zijn zeer verschillend van grootte en kleur,
doch in particuliere tuinen treft men meestal de
variaties aan met kleine oranje-gele vruchten en
evenals de gele soorten, leenen d'eze zich behalve
als „odeur" verspreiders in de linnenkast voor ver
werking tot moes en gelei, al vereischen zij veel
suiker.
Moes van chanomeles (zeer geurig)
De vruchten wasschen, ongeschild in kwarten snijden
en de pitten verwij deren. De1 vruchten opzetten met
zooveel water, dat ze voor de helft tot driekwart
onder staan, aan de kook brengen en laten koken
tot ze zacht zijn. (pl.m. 8 min.). Even koken met
open pan om het eventueel aanwezige blauwzuur te
laten ontsnappen. De massa zeven en suiker naar
smaak er aan toevoegen.
Gelei van chaenomeles
De vruchten als in het vorige recept is aangegeven,
behandelen, doch ze met zooveel water opzetten, dat
ze juist onderstaan. De vruchten pl.m. 45 minuten
zachtjes koken, door een doek zeven, die op een ver
giet gelegd is, (wat achterblijft tot moes verwer
ken), het sap wegen en een gelijk gewicht aan suiker
toevoegen. Het sap nog even apart inkoken (ongev.
15 min.). De suiker toevoegen en de massa tot
gelei-dikte inkoken. Dit inkoken gaat zeer snel, de
vruchten hebben een hoog pectinegehalte en het ver
kregen sap kan dus ook uitstekend doenst doen als
toevoegsel aan andere, minder pittige of ook pectine
armere vruchten bij jam of geleibereiding. Hetzelfde
geldt voor het moes. Kookt men chaenomeles samen
met appelen in de verhouding 1:10, dan verkrijgt
men een dik, geurig en smakelijk gerecht, dat uiter
aard wel meer suiker vereischt dan moes van
appelen alleen. Kan men er dit voor over hebben,
dan zal de frisch zure smaak van chaenomeles
zeker voldoen. De chaenomeles is bovendien een vita
mine-C rijke vrucht.