Uitwinteringsschade
METEN ZONC
20 NOVEMBER 1942
DE LANDSTAND
PAG. 6
(Slot)
Bemesting
Gul staande gewassen winteren in het algemeen
sterker uit dan minder gul staande, mits deze goed
bewortelc? zijn. Een overmaat stikstof veroorzaakt
een gullen groei van het gewas. De wortels er van
dringen evenwél moeilijk in den stikstofarmen onder
grond door. Hierdoor ontstaat een ondiep wortel
stelsel, hetwelk het uitwinteren van het gewas in
de hand werkt. In den herfst moet daarom geen over
matige stikstofgift gegeven worden, waardoor het
gewas oppervlakkig gaat wortelen. Dit is geen reden
©m de stikstof weg te laten. De stikstofgift moet in
een juiste verhouding staan tot de fosforzuur- en kali
gift; of tot den rijkdom van den grond' aan deze plan-
tenvoedende stoffen. Op koolzaad moet stikstof in den
herfst gegeven worden. Op graan kan ze op vrucht
bare gronden achterwege gelaten worden. Het beetje
dat men heeft doet men dan beter in het voorjaar te
geven.
Een bemesting van fosforzuur en kali hebben een
gunstigen invloed op het gewas in verband met den
weerstand tegen lage temperaturen. In het bijzonder
betreft dit de kali. Zij bevorderen verder een even
redige ontwikkeling van de wortels t. o. v. de boven-
grondsche plantendeelen. Vooral een fosfaatgift be
vordert de ontwikkeling van een uitgebreid en krach
tig wortelstelsel. Deze meststoffen moeten zoo mo
gelijk voor den zaai gegeven worden. Overbemesting
met kali in den laten herfst of winter als de groei
van het gewas stilstaat, heeft een nadéeligen invloed
op de verdere ontwikkeling en aldus op de opbrengst
van koolzaad. Bij de geringe giften die men thans
geven kan is het beter ze voor de hakvruchten en
vlinderbloemigen te houden.
De wortels dringen niet of moeilijk door van een niet
of weinig zuren grond in een zuurderen. Neemt de zuur
graad van den bouwgrond naar beneden toe, dan zal
dit tot resultaat hebben, dat het wortelstelsel van
de op dien grond groeiende gewassen beperkt blijft.
Dit werkt het opvriezen en uitwinteren er van in de
hand. Bekalken zooda de zuurgraad van dé bouw-
voor en van den ondergrond gunstig zijn, moet daar
om, zoo noodig, tijdig plaats hebben. Koolzaad ver
draagt geen versche bekalking. De kalkgift moet
daarom aan het voorgewas toegediend worden.
Zaaitijd
Koolzaad moet liefst voor September' gezaaid worden.
Het gewas gaat dan krachtig ontwikkeld den winter
in. De verschillende tarwerassen moeten op een ver
schillenden tijd gezaaid worden, afhankelijk van de
mate, waarin ze kouderesistent zijn. (Med. C. B. no.
1942). Skandia, Carstens V, Lovink en Mendel moeten
voor November gezaaid worden; Juliana kan tot be
gin Januari; Bersee, Picardië, Mansholt Witte tot
eind Maart; Blanka, Van Hoek en Carma kunnen tot
in April worden gezaaid. Worden ze later gezaaid,
dan kunnen onder overigens normale omstandigheden
geen maximale oogsten gehaald worden.
De tarwes die het vroegst gezaaid moeten worden,
zijn het meest koude-resistent. De koude-resistentie
is een zeer ingewikkelde, erfelijk aan het ras gebon
den, eigenschap. Zij is evenredig met de hoeveelheid
koude die elk ras noodig heeft om in de aar te kunnen
schieten. Van belang hierbij zijn de koude hoeveelheden
tusschen 1° en 10° C., met een optimum dat bij
2 3° C. ligt, die op het zaad inwerken. Lagere
en hoogere temperaturen hebben geen invloed op het
totale te verwerken koudekwantum. Naarmate een
gewas reeds meer koude te verdragen heeft, dus
zijn koude-kwantum reeds voor een grooter deel ver
werkt heeft kan het minder koude verdragen. Het
wordt gevoeliger voor lage temperaturen, naarmate
meer koude verwerkt is. Een ras verliest dus aan
wintervastheid naarmate het langer te velde staat en
meer koude verwerkt heeft.
Wordt vroeg gezaaid en is het lang koud zonder te
vriezen, waarna nog laat strenge vorst invalt, dén
zal het gewas op dat moment zijn koudekwantum
reeds grootendeels verwerkt hebben. Dientengevolge
is" het koudegevoelig, en vatbaar voor uitwinteren.
Laat gezaaid zou dat gewas nog maar een klein
deel van zijn koudekwantum verwerkt hebben. Het
zou dan nog zeer koude-resistent zijn. Daardoor kan
het voorkomen, dat vroeg gezaaid, een ras uitwin-
tert en het laat gezaaid geen schade lijdt.
Naarmate een ras dus later gezaaid wordt, is de kans
op uitwinteren uit dezen hoofde geringer. Vooral voor
de matig wintervaste rassen is dit van belang. Deze
moeten niet overdreven vroeg gezaaid worden.
Bij laten zaai loopt men gevaar, dat bij invallen van
de vorst, de kiemplantjes nog onvoldoende krachtig
zijn. Bij aanhoudende vorst neemt de schade door
uitwinteren dan toe.
Zaaigoed
Goed zaaigoed is een eerste vereischte om uitwinteren
te voorkomen. Dit geeft stevige planten. Het gebruik
van origineel zaaigoed uit een vreemde streek geeft
vaak een lagere opbrengst dan eerste nabouw uit
de £igen streek. Daarom is het gebruik van eersten
nabouw vaak aan te bevelen. Ontsmetten van zaai
zaad! is een dringende eisch om schade door ziekten
te voorkomen. Natte ontsmetting voldoet het best,
maar droge ontsmetting is het makkelijkst uit te
voeren.
Zaaiwijze
Indiër}1 vroeg gezaaid wordt, zooals met koolzaad het
geval is, kan met succes gebruik gemaakt worden
van drukrollen. Het zaad komt dan in een eenigszins
aangedrukten grond te liggen. Hierin stijgt het bodem-
vocht gemakkelijk op, zoodat het zaad er spoedig in
tot ontkieming kan komen. Na den zaai wordt gewied
en gedund. De met de rollen aangedrukte grond wordt
dan weer losgemaakt. Nadeelen van het gebruik van
de drukrollen wordt daardoor niet ondervonden.
Bij laten zaai, zooals bij tarwe het geval is, heeft het
gebruik van drukrollen bezwaren. De grond wordt
daarna niet meer door wieden of uitdunnen van het
gewas losgemaakt. Het regenwater kan blijven staan
in de geulen van de drukrollen. De grond slaat daar
door toe, zoodat waar de rollen geloopen hebben, zich
een korst vormt. Deze belemmert het opkomen van de
kiemplantjes.
In het voorjaar bij afwisselende dooi en vorst, ver
zamelt zich dooiwater in d'e drukrolbanen, dat des
nachts bevriest en overdag ontdooit. Beide feiten hebben
een schadelijken invloed op de ontwikkeling van het
jonge gewas. Daarom zal men in den herfst vooral
van drukrollen gebruik maken bij vroegen zaai, waarna
nog gewied wordt; of indien na den zaai met een
lichte egge opgeëgd wordt. Het spoor van de d'ruk-
rol word't aldus losgemaakt en oefent geen nadeeligen
invloed uit.
Koolzaad en karwij kunnen aangeaard worden. Daar
door werken de planten meer op wortelvorming
en minder op vorming van bovengrondsche deelen.
Daardoor gaan ze sterker dén winter in. De planten
worden door den grond tevens beschut tegen de koude
winden. De sneeuw legt zich tegen en tusschen den
opgeploegden grond, zoodat de planten ook daardoor
beschutting krijgen. Het smeltwater komt in de
geulen terecht. Een en ander gaat het uitwinteren
tegen.
De kosten van het aanaarden zijn slechts loonend,
indien het machinaal gebeur^ b.v. met een wied-
machine.
Hieraan zijn in dit geval messen bevestigd, die den
grond opzij schuiven. Tegen dat de groei stilstaat,
moet het aanaarden gebeuren.
,Jlij is zoo milddat moe hij maaity
het goede graandat andren eten
(Theo Brak els.)
E Hoofdredacteur van het weekblad .,De Waag"
schreef onlangs een artikel, dat getiteld was „Boer
en Bodem". Hij vertelde daarin dat er in alle tijden
een boerenromantiek heeft bestaan, welke het leven
„des gerusten landmans" idealiseerde, in het bijzonder
in die tijdperken der geschiedenis, waarin het maat
schappelijk leven wel het verst van begrip voor het
landleven verwijderd was.
In de jaren vóór den oorlog, toen men den boeren
stand nog niet als grondslag van het volksbestaan
erkende, ontbrak die ongezonde boerenromantiek even
min. Wij kennen de reeks van zoogenaamde boeren
boeken, welke door den verintellectualiseerden stede
ling werden geschreven, en welke onder ons volk
gretig aftrek vonden. Daarmee deed ons volk een
zekere verliefdheid voor het boerenvolk op, welke ech
ter het ernstige karakter miste.
Niet in het minst is er romantiek geweven rond de
Peel en de Peelwerkers. Immers, er werd verteld, dat
in de Peel de gezonde, onbezoedelde natuurmenschen
woonden en de natuurkrachten er nog vrij spel hadden.
D^t de menschen er armoe leden en in hutten van
leem woonden met zeepblikken als dak, werd be
schouwd als iets wat in het karakter en den stijl van
de streek paste. Dat de menschen er zich den langen
dag afsloofden, zoodat zij voor hun tijd oud waren,
en dit alles om een onzichtbaar kapitaal te doen
gedijen, werd gezien als een noodlot, dat de Peel
beheerschte. Dat de grond er arm en onvruchtbaar
was, vond men een beschikking van den liefderijken
Schepper. Dat de kleine boeren, na een zware dagtaak
nog turf moesten gaan steken om de onmisbare gelden
voor het gezin bijeen te scharrelen, ook dat was een
soort romantiek, waarvan men genoot onder de
schemerlamp in de centraal verwarmde woonkamers
der stedelingen.
Toen wij onlangs de Peel doortrokken, zagen wij deze
zonder de afgezaagde romantiek. Wij konden, toen wij
de turven als bergen opeengestapeld zagen, het beeld
niet van ons afzetten van de pyramiden in de tijden
van den Egyptischen Pharao. Toenmaals droegen de
slaven tot aan den dood de steenen aan voor wat
eens het graf moest zijn van den onbeperkten alleen-
heerscher. De slaven wisten toen echter aan wien zij
hun dood te danken hadden.
In de Peel ging. en gaat het
er niet»anders toe. Ook daar
zwoegen en sjouwen de
menschen, die in naam vrij
heeten, doch in werkelijk
heid slaven zijn. In ruil
voor hun slavenarbeid ont
vangen zij een schraal loon,
te veel om te sterven en te
.weinig om te leven. En wie
profiteert hiervan en verrijkt
zich nu van hun arbeid
Nu niet de zichtbare en gehate Pharao, doch het
kapitaal, dat in handen ligt van onbekende kleinere
en grootere burgermenschen, voor wie de kleine keuter
boer na zijn lange dagtaak nog sjouwen en sloven moet.
Hier in de Peel ligt het bewijs dat de boer nog altijd
slaaf is van den burger. Hier in de Peel ligt de waar-