Het voeren van stoppelknollen
De verzorging van grasland in den herfst De scheurpremie
Vonkjes
30 NOVEMBER 1943
DE LANDSTAND
PAG. 8
Vóór alle andere jaargetijden biedt de Herfst ons de
gelegenheid om het grasland weer eens een goede beurt
te geven. Immers, wanneerhet werk op het bouwland
afgeloopen is, of het natte weer ons daar erg hihdert,
dan kunnen wij onzen tijd nergens beter dan aan het
grasland besteden.
Wanneer wij in het voorjaar vroeg gras voor het vee
of om in te kuilen willen hebben, dan dienen wij daar
nu al op bedacht te zijn.
Allereerst dienen wij den waterstand na te gaan. Hoe
wel men deze vaak niet in de hand heeft, moet men
toch al het mogelijke doen om het gewensehte peil te
bereiken. Dit hangt af van grondsoort en jaargetijde.
Immers het voor de verdamping benoodigde grondwater
moet capillair (d.i. door zeer nauwe buisjes) opstijgen
en deze capillairiteit is voor iederen grond verschillend.
Voor kleigrond is in den zomer een niveau van 75 c.m.
onder het maaiveld vereischt; bij zwaren kleigrond*
hooger.
Veengrond mag niet diep ontwaterd worden, aangezien
de bovenste laag dan geheel verturft. Men kan gerust
een peil van 40 5CT cm. handhaven. Indien het veen
echter met zand vermengd is, kan het peil lager zijn,
omdat dan de opstijging veel beter is.
Voor zandgronden is 50 cm. eveneens gewenscht, maar
gelijk gezegd, dit zijn maar globale gegevens en meestal
heeft men den waterstand niet in zijn macht. Vooral in
den winter kan men zeggen, dat de waterstand vrijwel
overal veel te hoog is. Overleg van waterschaps- en
polderbesturen met den landbouwconsulent ware hier
gewenscht. Misschien zou door onderbemaling hier en
daar nog wel iets te bereiken zijn.
Men dient te bedenken, dat het gras in den winter zeer
weinig vocht verbruikt, en dat het zéér schadelijk is,
wanneer de wortels altijd in het water staan. Vooral in
winter, waarin het afwisselend dooit er. vriest is dit het
geval. Want hoewel de lage temperatuur op zichzelf
geen kwaad doet; veroorzaakt het telkens uitzetten en
inkrimpen van bevriezenden en ontdooienden grond op
den duur het afknappen van duizenden grasworteltjes.
Bovendien is nat land altijd koud land, door de hooge
verdampingswarmte en soortgelijke warmte van water.
Dus niet alleen beginnen zulke weiden laat in 't voor
jaar te groeien, zij moeten dan eerst nog gaan her
stellen, wat door de vorst vernield werd.
Men vergeet ook, dat een levende plant steeds moet
ademhalen. Dit kan alleen in een voldoend drogen grond
en alleen hierdoor blijven spruiten tn uitloopers krachtig
en gezond. Ten slotte zijn het ook nog juist de slechte
grassen, die zich in nat en drassig weiland thuis voelen,
b.v. weidevossestaart, meehaai (wittebol), geknikte
vossestaart en boendergras (bentpoden!). Daarbij komen
nog de zuiverste onkruiden als zeggen, biezen, russchen,
paardestaarten enz.
Daarom gaat altijd deze regel op, dat door een goede
ontwatering zoowel de opbrengst als de kwaliteit van
het plantenbestand stijgen.
Natuurlijk dient men tegen het voorjaar te zorgen voor
voldoende water, aangezien dan de groei begint en er
vaak een tekort ontstaat, b.v. bij droge, schrale April
dagen.
In de tweede plaats, dient men in dezen tijd de ver
zorging en bemesting ter hand te nemen. Natuurlijk
maaien wijN alle bossen af, spreiden molshoopen en mest-
plakken en kijken de greppels na.
Nog maar al te veel zien wij, lat men, nadat het vee
opgestaid is, het weiland gewoon aan zijn lot overlaat
tot het voorjaar.
Wij zien dan de bossen gedurende den winter wegrotten,
wat zeer slecht is voor het grasbestand. De mestplakken
blijven liggen en ook hier vergaat de zode. Bovendien
zijn het juist zulke plekken, die de onkruiden gelegen
heid bieden zich tusschen de grassen te nestelen.
Verder dient men in dezen tijd ook de begreppeling na
te gaan. Meestal zijn de greppels driehoekig van door
snede, wat wel de eenvoudigste vorm is, maar tot gevolg
heeft, dat, wanneer er een mol langs de kanten wroet,
ze in een minimum van tijd verstopt zijn. Beter is het
daarom den bodem der greppels vlak te maken, aange-
zienNde mollen zich meestal maar langs één kant
wroeten.
Het gebruik van een greppelploeg kan goed werk
leveren, mits deze den grond omhoog werkt en niet
slechts de kanten aandrukt. De aarde uit deze greppels
moet dan over de zode verspreid worden en niet maan
denlang blijven liggen.
Natuurlijk zijn de greppels erg lastig bij maaien en
hooien. Men legt daarom aan de einden der greppels
wel buizen en gooit dan den greppel dicht. Men dient
dan echter geregeld na te gaan of d^ buizen niet ver
stopt zijn, omdat anders de geheele begreppeling nutte
loos wordt.
Het oeste is natuurlijk om te draineeren in plaats van
te begreppelen. Hoewel materiaalschaarschte hier nijpt,
zou men op zwaardere gronden hier noj. wel iets kuünen
bereiken door mol-drainage. Helaas zijn op de meeste
weilanden beide methoden onmogelijk, gezien de lage
ligging.
Wat de bemesting aangaat, is het nu de tijd om slakken-
meel en kalizout uit te strooien. Natuurlijk is thans ook
hier schraalhans keukenpiet, maar wij kunnen toch
rustig vaststellen, dat ook dit niet tot zijn recht kan
komen, wanneer andere factoren verwaarloosd worden.
Bovendien reageert grasland spoedig op een betere
behandeling, zoodat het hier besprokene zeker voor
iederen weideboer van belang is. G.
Thans, nu de uitbetalingen der scheurpremies plaats
vinden, zijn sommigen teleurgesteld over het te ont
vangen bedrag. Anderen hebben niet goed begrepen,
hoe een en ander geregeld is en daarom lijkt het ons
nuttig, lier in 't kort nog iets .van te zeggen.
Om voor de verhoogde scheurpremie in aanmerking
te komen, moest men vóór 29 November '41 bij de
gewestelijke L.C.O. een opgave indienen. Uiterlijk
1 Maart '42 moest de toestemming tot scheuren worden
aangevraagd.
Tijdig aangemeld en tijdig gescheurd, komt men voor
de oppervlakte, die extra met aardappelen en koolzaad
wordt bebouwd, in aanmerking voor de premie van
250 per h.a.
Dat wil dus zeggen, dat men in ieder geval meer aard
appelen moest verbouwen dan vroeger.
B.v. iemand was gewoon 5 h.a. aardappelen te telen.
Hij scheurt nu 2 h.a. grasland en verbouwt hierop
aardappelen. In zoo'n geval komt hij niet voor de
premie in aanmerking. Wel, als hij behalve de 5 h.a.
aardappelen er nog 2 extra verbouwt op het gescheurde
grasland.
Verder werden er andere (mits toegestane) gewassen
op verbouwd, dan bedroeg de vergoeding 150.
Ten slotte kon men ook scheuren zonder voor een
premie in aanmerking te komen. Dan bestond de
vrijheidom gewassen te verbouwen, die men zelf
wenschte, met uitzondering van verboden gewassen en
gele mosterd.
De laatste mogelijkheid voor een gedeelte der boeren
was nog: het beschikbaar steller, van den grond aan
de Nederlandsche Heidemaatschappij, die als vergoe
ding ƒ500 per h.a. betaalde en die op dezen grond
aardappelen voor eigen rekening verbouwde.
Men zij zeer voorzichtig met alle middelen, die aangewend
worden voor bespuiting van boomen en gewassen tegen
ziekten en beschadigingen.
Vooral zakken, waarin calciumarsenaat geweest is, ter be
strijding van den coloradokever, gebruike men niet alvorens
ze met veel water zorgvuldig gewasscken zijn.
„De stier is de halve kudde." Daarom is een prima dekstier
een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot werkelijke
veeverbetering.
Inkuilen met melasse 'kan goede resultaten geven. Men
zorge er voor, niet te weinig melasse te gebruiken. Een
suikergehalte van het kuilvoer van 2 2%% is gewenscht.
Dan heeft men kans een product te krijgen vrij van boter-
zuur, goed van reuk, gunstig werkend op den melkgift, ter
wijl de dieren het met graagte opnemen.
Voorzichtigheid is geboden met hooi, afkomstig uit be
spoten boomgaarden, of van greppelkanten van bespoten
aardappelvelden.
Vergiftiging van het vee daardoor is niet onmogelijk.
Vervoeder uw beschikbare voedermiddelen oordeelkundig
en bewaar het beste voor de nieaw-melkte koeien.
In de laatste jaren tracht iedere boer zooveel mogelijk
veevoeder uit eigen bedrijf te winnen, teneinde de pro
ductie van zijn melkvee op peil te houden. Voor den
boer op de lichtere gronden is in den herfst de knol
wel een belangrijk voedermiddel en dus is het zaak van
dit gewas niets verloren te laten gaan
Verreweg het grootste deel der knollen wordt groen ge
voerd, blad en knol tesamen. Enkelea snijden de knollen,
althans de groote, er af, bergen deze op in kuilen en
voeren eerst het blad op. Deze methode is voor kleine
bedrijven zeer goed uitvoerbaar en ook wel aan te be
velen, omdat men zoodoende tot diep in den winter
versche knollen kan voeren. Bovendien kan men deze
kollen, bij gebrek aan andere groenten, voor eigen ge
bruik bestemmen, of, wat ook wel gebeurt naar de
veiling zenden. Op gemengde bedrijven met tuinbouw
wordt deze methode wel toegepast en in deze tijden van
schaarschte aan groenten mag er wel eens nadrukkelijk
de aandacht op gevestigd worden dat de knollen,
althans de gave, groote exemplaren, een zeer goede
groente vormen. Men denke b.v. slechts aan de zgn.
Meirapen, die niets anders zijn dan vermomde, in het
voorjaar uitgezaaide herfstknollen, of aan de raapstelen,
die ook zeer nauw verwant zijn aan den knol. Maar in
het groote bedrijf is het onuitvoerbaf-T jm knollen en
blad afzonderlijk op te voeren. Péér plukt men de
knollen, werpt ze op hoopen, om ze groen op stal op te
voeren. Door de groo.te massa _;nollen, die men ver
bouwt, ontstaan echter een drietal gevaren. Allereerst
wil men iedere koe een zoo groot mogelijk aantal kg.
per dag opvoeren. Men hoort wel eens getallen van 80
a 90 kg. per koe per dag. Dat is absoluut veel te
veel. Gaat het goed, dan kan men inderdaad een vrij
hoog productiepeil bereiken, al gaat het vet pet. en de
conditie van het vee vaak achteruit en behoeft men
naast de knollen nog maar weinig ander voer te geven.
Wat haverstroo is dan voldoende.
Het staat echter wel vast, dat het meerendeel der
koeien een zoo groote massa niet kunnen verdragen. Er
ontstaat diarhée met als gevolg vermagering en
sterke achteruitgang in de melkgift. Bovendien is deze
kwaal, als men eenmaal midden in den knollentijd is,
zeer moeilijk te genezen en in ieder geval slechts lang
zaam.
Hetzelfde gevaar dreigt, wanneer de knollen bij nat
weer geplukt en onvoldoende afgeklopt worden. Som
migen laten daartoe de knollen wel op rijen liggen en
kloppen ze na droging af om ze eerst dan op de hoop
of op den wagen te werpen. In ieder geval vermijde men
het om versch geplukte knollen te voeren en zorge men
ervoor steeds een dag in voorraad te hebben geplukt.
Het vee nuttigt ze liever als de bladeren iets verlept
zijn.
Een derde gevaar is op de groote bedrijven, dat men
vaak verrast wordt door vroeg invallende vorst. Dan
is het plukken uit: de knollen zitten vast in den gond
en bovendien is zulks bevroren voer erg gevaarlijk.
Lijdelijk moet men het dan aanzien, hoe alles, wat nog
te velde staat, vernietigd wordt. Wel is er in dit geval
nog ééne troost, en wel, dat de aldus vergane knollen
een uitstekende groen bemesting vormen, waarmee men
het volgend voorjaar rekening kan houden bij de kali
gift, maar toch is en blijft het een schadepost, aan
gezien niet één boer, en vooral niet in dezen tijd een
voedergewas zal onderploegen voor bemesting. Voor
kom m is beter dan genezen, en wanneer wij zien, dat
wij zelfs in November de knpllen niet opgevoerd kun
nen krijgen, dan dient men tijdig in te kuilen.
Trouwens, niet alleen bij vorstgevaar is dit aan te raden.
Tengevolge van onvoldoende stikstof, vroegtijdig zaaien,
kaligebrek of te dichten stand, kan in November het
blad sterk verkleuren en achteruitgaan. Men dient dan
te bedenken, dat het niet slechts om den knol maar
evenzeer om het blad gaat en dat men verdere verliezen
voorkomen kan, door in te kuilen. We beginnen daar
mede als de onderste bladen beginnen te verkleuren. Er
wordt aangeraden, ook de knollen met zuur in te kuilen
en dit-is ook zeer goed mogelijk, vooral als men er een
late snede gras, bietenblad of ander groenvoer tusschen-
door mengt. Toch w«rdt in de practijk meestal gekuild
Bestrijding: der paratuberculose kan roede gevolgen hebben
door:
Regelmatig onderzoek door den dierenarts ter opsporing
van besmette dieren.
Afmaken der besmette dieren.
Ontsmettingsmaatregelen.
Smetstofvrye opfok der jonge dieren.
Hoe lichter de grond, hoe gevoeliger de oogsten zijn voor
afwijkingen van de pH en hoe vaker controle op de pH
noodig is.
volgens de warme methode. Immers de silo's zjjn in
dezen tijd meestal gevuld met gras of ander groenvoer
en men neemt in de practijk algemeen aan, dat ook bij
warm inkuilen er bij de knollen maar weinig broei be
hoeft op- te treden en er derhalve ook weinig verliezen
optreden.
Echter, welke wijze men ook volgt: zorg voor schoone
knollen! Zand is ook hier uit den booze. Bovendien moet
men zorgen voor goed afgewerkte kanten. Immers de
knollen sluiten nooit zoo vlak op elkaar als gras of
andere bladgewassen en dus is het gevaa. voor schim
mel of rot niet denkbeeldig. Daarom dus gebruiken
practische boeren, óók wanneer ze zonder silo kuilen
een opzetstuk. Dén alleen heeft men de zekerheid, dat
ook de kanten voldoenden druk ondervinden en hief
dus geen verliezen optreden.
Ten slotte nog eenige cijfers. Wil men de melkgift o#
peil houden, zoo geve men 8 kg. hooi, 5 kg. haverstroo,
40 kg. knollen en 1—l*/2kg. krachtvoer.
Heeft men geen krachtvoer, dan geve men 10 kg<
knollen meer, of wat meer hooi. Hooger dan 50 kgi
knollen per koe moet men echter niet gaan. Wat de
ingekuilde knollen betreft, wordt gerekend, dat het
droge stof gehalte stijgt (wel tot 20 pCt.) maar het
eiwitgehalte stijgt weinig. Het zetmeelgehalte loopt op
van 5 tot 7 pCt., zoodat men hierbij met minder vol
staan kan.