Indrukken en gedachten w ANNEER de boer in den herfst zyn akker be zaait, geschiedt zulks om op den dag van morgen in de gelegenheid te zijn te oogsten. De een doet dit omdat zulks nu eenmaal tot de taak van den boer ^behoort, de ander, omdat hij op die wijze zijn boter ham verdient en de derde in het besef daarmee niet alleen zichzelf, maar ook zijn volk te dienen. De Nederlandsche boer zaait niet of hij moet eerst ook gemest hebben. De Nederlandsche veeboer weet dat bÜ onvoldoende melk krygt van een afgekalfde koe als hy dit dier niet van te voren een voldoende rust periode heeft gegeven en als hij het daarenboven niet behoorlyk van eiwitryk voedsel voorziet. De Landvrouwen op bezoek in Westfalen if- £e&6a<nd Om den dag van morgen Bewondering voor de Duitsche boerin Ie Jaargang No*. 47 Vrijdag 27 November 1942 and&tond xin Waarheden als koeien, zal men zeggen. Toch willen wy daarover en om hetgeen daarmee verband houdt, yandaag met U van gedachten wisselen. Een inten sief bewerkte bodem en een intensief gedreven vee houder y kunnen alleen dan goed geleid worden, indien de boer naast voldoende kennis, ook vooruit ziet en rekening houdt met eventualiteiten die zich kunnen voordoen. De oorlogsomstandigheden verhinderen thans zelfs den allerbesten boeren hun akkers voldoende te be mesten vóór het zaad aan de schoot der aarde wordt toevertrouwd. Gelukkig zat er in vele akkers nog een voorraad reserve, waardoor thans nog behoorlijke tot zelfs beste oogsten verkregen konden worden. Hoe lang dat nog door kan gaan, weten we niet én zal bovendien overal niet gelyk zijn. Goede waterstand, ontsmet en goedgekeurd zaaizaad, prima bewerking en zorgvuldig wieden, kunnen in elk geval ook onder de huidige omstandigheden de beste opbrengsten geven. Wie grasland gescheurd heeft, profiteert natuurlijk ook, naarmate de weide van beste, goede of min der goede kwaliteit was van het verteeren der zode en kan op die wijze nog enkele jaren behoorlijke opbrengsten verkrijgen. Het scheuren van grasland gaat evenwel gepaard met inkrimping van den veestapel en er kan niet ge sproken worden van een veeafzet, die geld in het laadje brengt, omdat uiteindelijk de dieren den Centrale-prijs opbrengen. Weliswaar kan de eene boer bij hoogere veeprijzen profiteeren van verkoop van fokvee aan een anderen, maar in totaal teert de boerenstand met zijn veeverkoop in, omdat hij dater voor dezelfde prijzen zyn veestapel niet zal kunnen aanvullen. Een schraler wordende, straks straatarme bodem en een ingedunde veestapel, alsmede een zeer kleine varkens- en kip- penstapel zullen aan het eind van dezen oorlog het bezit zijn van onzen boerenstand. Hoewel wij weten wie de schuld daarvan draagt, n.l. degenen die in de geallieerde landen aan de touwtjes trekken, t.w. de internationale joden en geldmagnaten, zoodat ons kan keren natuurlijk niets geeft, is het toch noodig dat wy thans reeds onder oogen zien hoe onze boerenstand na den oorlog in den kortst mogelijken tyd weer in staat kan worden gesteld, zyn bodem flink te bemes ten en zijn veestapel op peil te brengen. Daarvoor is noodig dat onze boerenbevolking gele genheid wordt gegeven tot sparen. Er moet voorko men worden, dat het bedrijfskapitaal wordt opgeteerd. Er dient voorts bij het vaststellen der prijzen gerekend te worden met deze factoren, óók al mogen we niet in geld denken. In zijn vaste rubriek: Um mar net te zegg'n zo ast is! van vorige week in De Landstand voor Drenthe, heeft P. Rootvaar op deze kwestie zeer terecht de aandacht gevestigd. In het vertrouwen dat ook onze lezers in andere deelen van het land, alsmede de over heidsinstanties het Zuidwest-Drentsch dialect kunnen begrypen, drukken we hier nog eens $f, wat hij schreef: „Ik wil mar zegg'n eh 't bedrief wordt zoe zachies an of ebreuken en de jonge boer mit huusholling en die huure en nog wat rente mut betalen, die krig gien geld op 't spaarbankboe- kien. Det is niet goed eregeld. Veur iedere koe en pinke en veur de varkensstapel en de kiepensta- pel die verdwiend mus een bedrag vast elegd ewest hebben op de Riekspostspaorbaank; dan mus ie daor niet an maggen komm'n veur det 'r weer kuunstmest ekocht kun worden en veurdet 'r weer gröslaand in ezeeid kim worden en veur det 'r weer varkens en vee genog hollen kunnen worden. Zie dan har de boer een tegenwicht veur de noodzakelukke afbraoke van zien bedrief in disse tied. Noodzakeluk zeker mar noodzake lijk veur het belang van 't hiele volk. Det hiele volk mut niet allent verlangen det de minder kapi- taolkrachtige kleine boer zich uutkleed veur heur, mar ook meugluk maken det die kleine boer zich weer an kan kleeden. Det is niks meer as recht. Det zal un sociale rechtvaardigheid wezen. En daor wordt naor estreefd. Ik zul zegg'n, het is nog niet te laate. De regee ring kan veur iedere geleverde koe, waor practisch veul te weinig veur ebeurd is, een zeker bedrag vaste stellen waor de betrokken boer straks aover kan beschikken. Ze begriept toch wel det, as de oorlog ies un keer oflöp, det 'r dan veural ook een groote behoefte is art un krachtige boerenstaand, die 't laand volop kan bemesten en volop vee kan opfokken, want dan is 'r vraoge naor vee in de hiele wereld. En dan mut de boer klaor staon en niet op de naod hoeven te krabben". Het is noodig dat allen die dit aangaat, over deze problemen hun gedachten laten gaan. En daarby be denken dat de boer straks niet alleen zit met een straatarmen bodem en een afgebroken veestapel, maar ook met gereedschap en machines en andere benoo- digdheden, die dan om vernieuwing schreeuwen. Een boerenstand, op uitgemergeld land met uitgeteerd vee, onvoldoend gereedschap en opgeteerd bedrijfskapitaal kan geen sterk fundament van een volksgemeenschap zijn. Het Europa van morgen zal echter niet zijn als er geen levenskrachtigen boerenstand wordt gekweekt en bewaard. Daarom zijn deze dingen ernstig en verdienen zy thans onder het oog te worden gezien om op tijd tot oplos sing te worden gebracht. Zijn wij pessimisten Juist niet. Wij gelooven in de toekomst, omdat wij gelooven in het nationaal-socia- lisme van Adolf Hitler. Ware dat niet het geval en veronderstelden wij dat de geallieerden het zouden winnen, dan zouden wij er ons niet druk over maken. Want dan zou elk cultureel leven in ons land kapot zijn en onze boerenstand geen toekomst, maar een koeliebestaan hebben. Daar zouden Stalin eenerzijds en Roosevelt anderzijds wel voor zorgen. Omdat deze laatsten geen kans krijgen, schrijven wij over den dag van morgen, die een kloeken, krachtigen boerenstand vraagt. We weten ook dat er boeren zuilen zijn die na den oorlog financieel wel in staat zijn om hun be drijf binnen den kortst mogelijken tyd weer op peil te hebben. Uit de tegenwoordige productenprijzen kan DE boer echter geen spaarpot vormen, want het geld dat velen naar de spaarbank brengen is een stuk ongebruikt bedrijfskapitaal en zijn niet de winsten. Als derhalve buitenstaanders, aan de hand van hetgeen wordt ingelegd op de boerenleenbanken en elders, de meening verkondigen dat De boer het zoo best heeft, is dat niet juist. Zeker, de boer heeft het beter dan in de crisisjaren maar toen was hij ook zóó'n eind ach terop geraakt, dat velen dat thans nog niet te boven zijn. Men vergaapt zich zoo gemakkelijk aan de verschil len in productenprijzen van toen en nu en men oor deelt dan soms zoo luchthartig over de winsten van den boer. Men vergeet dat ze al lang uitgeput moesten worden in de jaren dat we een overheid hadden die voor den boer juist zooveel over had om hem niet onder water te laten zinken, maar te weinig om hem op het droge te halen. Hoe zal een boerenstand straks zijn taak t-o.v. zyn arbeiders en t.o.v. den handelaar die hem artikelen levert ten volle na kunnen komen als hij thans niet in staat wordt gesteld een spaarpot te vormen, waar mee hij straks zijn bedrijf weer op peil zal kunnen brengen. We verwijzen naar hetgeen P. Rootvaar hier omtrent als idee naar voren bracht. Neerlands boerenstand staat nog aan de spits in heel de wereld. Het is daaraan dat ons geheele volk het te danken zal hebben, wanneer het niet van honger omkomt. Het is vooral onze vaderlandsche bodem die niet alleen nu, maar vooral ook straks de produc ten kan verschaffen die geruild zullen worden met artikelen, die wij hier van nature niet voortbrengen. Het zal van de bekwaamheid van onze land- en tuin bouwers en van de mogelykheden die zy straks heb ben, afhangen of wij wederom een sterk volk zullen worden en onze plaats in het nieuwe Europa waardig zullen kunnen innemen. Ook daarom vooral is het noo dig dat aandacht wordt geschonken nu het nog tijd is aan hetgeen in bovenstaande regels is neerge legd. Het gaat om den dag van morgen. Laat het niet aan een te bekrompen inzicht te wijten zijn, wanneer de Nederlandsche boer straks niet voldoende in staat is zyn groote opgave te vervullen. Dit is geen plei dooi voor eigen standje, maar een volksbelang van de eerste orde, waarmee zelfs het doordringen van een volksche wereldbeschouwing en een tegengaan van de trek naar de stad gemoeid is. TER HAAR Qp uitnoodiging van de Duitsche landvrouwen heb ben wij een reis gemaakt door Westfalen. Ofschoon het reeds midden November was, hebben we zeer genoten van de prachtige natuur in het „Sauerland", en onze kennismaking met de aldaar leiding gevende personen in de Reichsnahrstand stond in het teeken van weder- zijdsche waardeering. De ontvangst op vele bedrijven was meer dan vriendelijk, maar het belangrykste is wel, dat wij .op onze reis zoo veel geleerd hebben. Onze jonge consulente, mej. Dekker, heeft, hoewel de tijd kort was, vele nuttige dingen op het huishoudonder- wijsgebied in zich opgenomen en te zijner tijd zal dit niet nalaten een voortreffelijk effect af te werpen op de opleiding onzer boerenmeisjes. Uit den aard der zaak interresseerden mij meer de bedrijven en nu be hoor ik inderdaad niet tot die menschen, die het bij een. ander altijd mooier en beter vinden dan bij henzelf, maar toch dienen wij van het goede dat WÜ elders zien, goede nota te nemen en dat goede op onze eigen om geving toe te passen. En dan is het goede dat men daar propageert en dat mij als Landvrouwenleidster zeer heeft getroffen, de waardeering van het „Bauem- tum". Ook wij doen dat, maar wij worden nog zoo vaak verkeerd begrepen. „Wat", vraagt men mij dikwijls: „Ben je nu nog niet tevreden over de waardeering van den boerenstand? Heb je dan1 verleden zomer de advertenties niet ge zien, waarin ze allemaal hun vacantie wilden doorbren-

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 1