En het worclt maar niet beter!
Boerderij of farm
Achter den ploeg
27 NOVEMBER 1942
DE LANDSTAND
PAG. 2
gen op een boerderij? Op 't oogenblik zou ieder toch
wel boer willen wezen".
En dat is inderdaad het euvel waaraan wij mank gaan
en wat wij juist niet willen.
We willen niet in de mode zijn omdat een boer nu
beter kan eten dan de overige bevolking, maar de boe
renstand dient geëerd te worden om zijn fundamenteele
beteekenis in een volk.
Men heeft er ons daar in Westfalen steeds nadrukkelijk
op gewezen, dat wij in de eerste plaats dienen te zorgen
v$or een gezond boerenvolk, omdat nooit en nergens
een volk zich kan handhaven zonder een welvarenden
boerenstand. En dan wil dit weer niet zeggen, dat wij
allen rijke boeren moeten zijn, dat zou tenslotte toch
maar weer gaan ten koste van andere volksgenooten,
maar een welvarende boerenstand, die zioh geen beper
kingen behoeft op te leggen, wanneer die boerenstand
zich heeft in te zetten voor het volk in zijn_geheel.
En dan, driewerf hulde aan de Duitsche boerin in
oorlogstijd. Ik heb me daar in Westfalen een beetje
geschaamd over mijzelf en mijn mede-boerinnen in het
vaderland.
Wij zijn weliswaar niet lui, wij zijn den geheelen dag
bezig, we geven ons ook graag aan sociaal werk, maar
wat de Duitsche boerin presteert is werkelijk buiten
gewoon.
Vaak zit ze geheel alleen voor een groot bedrijf. Is
de boerin jong, dan is haar man in den oorlog en is
ze voor het geheele bedrijf verantwoordelijk. Is ze
ouder, dan zijn haar zoons onder de wapenen en heeft
ze bij het vele werk dat ze te doen heeft, altijd de
zorg over haar eigen bloed mee te dragen.
Ze klaagt niet, maar daarom vindt ze den oorlog erg
genoeg. Men doet het hier wel eens voorkomen, of de
Duitschers oorlog voeren zoo prettig vinden, maar
ieder die de moeite neemt de omstandigheden te bestu-
deeren, weet toch wel beter. De oorlog is voor hen
een harde noodzakelijkheid en wanneer wij in die ver
schillende boerderijen voor een goed soldatenportret
bleven staan, dat vaak op Vaders schrijftafel stond, dan
vertelde men ons weliswaar vol trots waar de jongen
vocht, maar toch ook vol zorg.
Ook daar boerinnen, die wel graag hier of daar iets
nieuws willen hebben, of verbeteringen in hun huishou
dingen willen aanbrengen, maar de materiaal-schaarsch-
te maakt het ook daar onmogelijk. Steeds werd ons
dan met een glimlach gezegd: ,;Mann braucht das jetzt
für lebenswichtiger Sachen".
Nooit zal ik vergeten die heel eenvoudige boerin, met
toch zooveel beschaving, die heelemaal niet dames
achtig deed en zich toch zoo gemakkelijk bewoog. Twee
zoons in den oorlog, geen werkvolk dan krijgsgevan
genen, goddank een rijke oogst, maar zooveel werk,
vooral omdat alle werklieden den kost mee genieten.
De krijgsgevangenen (Franschen en Polen) werkten
vaak niet te hard en ze nam hun dat niet kwalijk.
„Wij zouden voor een ander volk ook zoo ons best niet
doen", zoo zeide zij, maar om toch zooveel mogelijk
gedaan te krijgen, ging ze altijd zelf mee den akker op,
omdat deze menschen zonder toezicht veel te weinig
uitvoerden. Als „Kreisleiterin" bij de Reiohsnahrstand
had zij mede te zorgen, dat ook op andere bedrijven de
vreemdelingen een menschwaardige behandeling geno
ten, ofschoon ze er rond voor uit kwam dat bolsjewis
ten op hun bedrijven zeker niet verwend zouden worden.
Bij al deze moeilijkheden was in den loop van het jaar
het bericht gekomen, dat haar oudste zoon.^haar spe
ciale lieveling merkte ik wel, of meent een moeder
altijd dat ze het beste heeft moeten missen, in den
Kaukasus gesneuveld was.
Toen was ze, zoo vertelde ze Ons, „zusammengeklappt"
en had enkele weken in het ziekenhuis moeten door
brengen om weer op verhaal te komen. Maar nu was
ze weer sterk, werkte op haar boerderij, ging denzeif-
den dag dat wij haar spraken nog 's avonds uit om
IET alle boeren zijn tevreden over den gang van
zaken.
Dat is trouwens nooit zoo geweest en eerlijk gezegd
ik geloof eigenlijk ook niet, dat het ooit zoo zal worden.
Als ik dit zoo neerschrijjbedoel ik allerminst, dat we
maar niet zouden moeten letten op de klachtendie
tot ons komen. Maar als ik brieven krijg van lezers,
die hun ongeduld niet meer bedwingen kunnen en die
doen, alsof ik hen voor den gek houd, als ik het heb
over den adeldom van den boerenarbeid, die in den
nieuwen tijd erkenning zal vinden, zie, dan word ik
toch een beetje kriebelig.
Er ligt zoo'n brief voor me, waarin letterlijk staat:
Het heette, dat, toen we bezet gebied werden, de ge
braden vogels ons in den mond zouden vliegen, maar
het is precies eender als vroeger: de boeren betalen
het gelag. Men wordt niet beter
Hier is een man aan 't woorddie er een is uit velen.
Een uit die velen, die de vraagstukken, welke zoo
bloedig worden uitgevochten, niet begrijpen en wier
heele wereldje draait in de eigen woonkamer.
Gebraden duiven vliegen
nooit een boer in den mond
en zeker worden zij niet los
gelaten in een oorlog, waarin
het in eersten aanleg gaat
om genoeg te eten te hou
den om deji strijd om het
zijn of niet zijn tot een einde te kunnen brengen.
Ik wil niet eens opsommen, wat er in dezen oorlogstijd
nochtans gedaan is om de kracht van den boerenstand
te versterken of tenminste te behouden om paraat te
zijn voor den eens weder intredenden vredestoestand.
Maar als ik vraag: kijk eens om IJ heen in uw eigen
dorp en de stad waar ge het dichtst bijwoont. Hoeveel
menschen zijn er dan, die eigenlijk iederen grondslag
\)an hun bestaan moesten inboeten als gevolg van den
oorlog, hoeveel anderen die weliswaar nog rondkomen,
maar die toch in vergelijking met wéleer alle wélvaart
verliezen moesten. En vergelijk dan met hun lot dat
van den boer, wiens bedrijf ongestoord voortgaatdie
althans voor zich en de zijnen brood heeft om te eten,
zooveel als hij lust en die er in den regel nog wél
iets op kan leggen ook. Wie dat eerlijk doet, die moet
wel heel voorzichtig wordenmet al zijn uitspraken.
En deze voorzichtigheid zou ik eiken lezer van „De
Landstandmet den paplepel willen ingeven, omdat
dit den vrede in eigen hart en eigen huis zal ten goede
komen.
Als er één les is, die een tijd als de onze te leer en geeft
dan is het wel die van het tellen der zegeningen en
hét putten van kracht daaruit.
Natuurlijk: er zijn veel misstanden en misverstanden
er zijn onredelijkheden ook. Maar wat is heel deze
oorlog anders dan één groot stuk onredelijkheid? Is
hij niet de groote strijd om redelijkheid in de volkshuis
houdingen weer mogelijk te maken? En mogen dan
wij, boeren, die waarlijk niet het zwaarst getroffen
worden, eischendat ons alle redelijkheid maar vast
geschonken zal worden, ook als dat voor anderen de-
lasten des te zwaarder zou maken?
een rede te houden voor ,,Pflichtjahrmadel", zette zich
Weer geheel in voor het Duitsche boerendom en daar
mede voor geheel Europa.
Nederlandsche boerinnen, staan wij niet vaak op een
heel eng standpunt, als wij ons zoo druk maken over
een snoepbon of te weinig suiker?
Hebben wij wel voldoende waardeering voor een volk,
Antwoord op die vraag zélf eens, geachte briefschrijver.
En bedenk dan ook eens, hoeveel boeren er zelfs zijn,
die hardnekkig weigeren ook maar iets te doen, waar
door deze strijd tot een goed einde kan komen! Wat
zou het veel gemakkelijker zijn om tenminste de rede
lijkheid te benaderen als ons boerenvolk het eens was
over hetgeen er gebeuren moetals die rampzalige ver
deeldheid van het verleden niet doorwerkte en niet aan-
gefokt werd met nieuwen haat en met nieuwe tegen
stellingen!
Als allen zoover warendat zij den adel van den arbeid
erkenden en zich daarnaar gedroegen!
Alsallen begrepen, dat wij de duiven zélf moeten
schieten en zélf moeten braden, als wij ze eten willen!
Al te vaak kankert men en moppert men over dingen,
die niet goed gaan, terwijl men in den geest volkomen
één is met hendie het vroeger scheef lieten loopen en
die nu den dragers van den nieuwen geest overal stok
ken tusschen de beenen probeeren te gooien!
Ik zat dezer dagen het gesprek af te luisteren van
twee boeren. Een van die twee hoorde bij de teleur-
gestelden, die met de armen
over mekaar staan en den
mond losdoen opdat de ge
braden bout er zou kunnen
invliegen. De ander was ver
standiger en hij zei: ja, je
klaagt nu wél, maar als je
scheuren kunt en meer inkomen krijgen daardoor, dan
doe je 't niet. Als de aardappelprijs zoo is, dat je daar
beter mee uit kunt dan met bieten dan bouw je toch
bieten. Als je weinig voer hebt voor het vee dan hou
je toch teveel op stal en als je daar dan schade van
hebt dan krijgt „de tijdde schuld. Ik voor mij, ik
wil eerlijk bekennen dat ik een beter jaar heb gehad
dan in lang het geval was. En dat had met jou ook
zdb kunnen zijn.
Kijk, lezers, zoo gaat het maar al te veel. Men wil
niet anders e?i men wil het toch beter hebben.
Ik herhaal, ik wil geenszins de moeilijkheden, die er
zijn, goedpraten of er aan voorbijgaan.
Maar ik wil redelijkheid van denken, ik wil besef van
verantwoordelijkheid voor eigen lot aankweekenWant
zoowél in het klein als in het groot gaat het daarom.
Willen we wezenlijk een nieuwen, een beteren tijd, dan
moeten we ons daar zelf voor inspannen eer we aan
het mopperen en klagen slaan.
Wie den waarachtigen adel van het boer-zijn verstaat,
die weet dat. net zoo goed als ik en die zal niet
mopperen; nu worden er zooveel mooie dingen over
het boerenwerk gezegd, maar het loon is er niet naar.
Die zal wél zeggen: kijk, dat is al weer een heel stuk
gewonnen, ons werk krijgt tenminste de eer, die het
toekomt. En die zal met het andere geduld hebben
tot alles door georganiseerd kan zijn en tot de groote
onredelijkheid van den oorlog teniet gegaan is, zoodat
er krachten vrij komen om de redelijkheid naar binnen
tot stand te brengen.
Maar zoo iemand verlangt niet naar gebraden duiven,
die wenscht te werken en te strijden om loon te vin
den naar den inzet van zijn krachten.
Is het niet zoo? D. v. d. B.
dat het beste geeft dat het te geven heeft, bloed van
hun bloed? Wij beseffen toch hoop ik wel, dat deze
oorlog geen buren-ruzie is, maar dat deze oorlog moet
zijn de vernietiging van het bolsjewistische monster.
Het gaat om bet zrjn of niet zijn van Europa en in
dat Europa leven ook wij.
H. ZWIERS-LUTH.
N „Das Reich" van 15 November schrijft Curt
Strohmeyer onder het opschrift: „Hoeve of Farm"
over 'de ontwikkeling van het Duitsche landbouwbe»
drijf en behandelt hierin enkele problemen, die èn nu
èn in de toekomst van de grootste beteekenis zullen
zijn.' Hij waarschuwt tegen de gevaren, die een al te
eenzijdige, enkel op productieverhooging berekende
bedrijfsvoering medebrengt, ook al is dit onder de
Engelsche blokkade een onverbiddelijke noodzaak
geworden. Tevens brengt hij hierin nog eens onder
de aandacht het feit, dat een algemeene waardeering
voor het bedrijf en het werk van den' boer, dus van
het platteland, niet enkel als oorlogsnoodzaak mag
worden gezien: integendeel, dat het geheele program
ma tot het verkrijgen van een gezonde boerenbevol
king, waarvan de eerste maatregelen juist voor en tij
dens dezen oorlog in uitvoering werden genomen, in
vredestijd volledig zal worden doorgezet en verder
vervolmaakt, zoodat de ongezonde verhoudingen be
treffende waardeering en belooning van het boeren
werk tegenover den arbeid in fabriek, kantoor of
instituut volledig zullen verdwijnen.
In dit verband merkt de schrijver op, dat men bij
alle toekomstmogelijkheden in de nieuw verworven
Oostlanden des te prettiger aanvaard, omdat hier
de oplossing kan worden gezocht voor het vraagstuk
van de Europeesche voedselvoorziening toch nooit
uit het oog mag worden verloren, dat een eerste
vereischte voor den gezonden opbouw van deze
groote agrarische gebieden een gezonde boerenstand
in het moederland noodig is. Dit moet wel het uit
gangspunt van alle kolonisatie^pogingen zijn; immers,
wat op de zwarte aarde van de Oekraine tot stand
zal komen, moet eerst op eigen akkers geboren zijn.
Het Duitsche landbouwbedrijf onderscheidt zich wel
hierdoor yan het Amerikaansche, dat het niet een
farm, dit is een enkel op geldlust ingesteld bedrijf,
omvat, doch een hoeve, waarvan have en bezit alleen
door een zorgvuldige verpleging van bodem en vee
bestand in een immer-durende lotsgemeenschap van
mensch en bodem in stand kan blijven.
Aan de algemeene ontwikkeling van de maatschap
pelijke verhoudingen heeft de Duitsche landbouwer
steeds eenbelangrijke bijdrage geleverd en vooral in
tijden van nood is een beroep op hen nimmer tever
geefs geweest. Het is daarom jammer, dat deze hulp
in nood in moeilijke jaren, in betere tijdsomstandig
heden nimmer beloond ik geworden.
Drukt een economische neergang het eerst en vooral
het zwaarst op het agrarische bedrijf, ook de tijden
van opbloei hebben het verval van dit bedrijf niet
kunnen tegenhouden. Integendeel, de sterke opkomst
van industrie, handel en verkeer, drukte, vooral door
het vrijhandelssysteem, den boerenstand hoe langer
hoe meer naar beneden. Toch hebben de Duitsche
boeren misschien verarmd en ontmoedigd; maar
innerlijk nog gezond deze tijden doorstaan, totdat
in de onze het Erbhofgesetz, het Reichsnahrstands-
gesetz en de Marktordening hun arbeid en bestaan
veilig stelden.
Niettemin konden tien jaar nationaal-socialistisch
bewind niet zoo snel hun stempel drukken op het
agrarische leven als op de industrie, het mijnwezen
of verkeer. Zelfs^ hebben de Duitsche boer en de
Duitsche landarbeider gedurende deze periode nog
vaak van hun beste krachten moeten afstaan aan
industrie en verkeer. De tijd van heden bewijst vol
doende, dat deze krachtsonttrekking alleszins verant
woord was: Kanonnen golden voor boter.
Dus dook ook plotseling het probleem: de vlucht
naar de stad weer op, het versnelde tempo van de
industrialiseering zoog veel menschen van het
platteland.
Het is vooral de loonkwestie, die dezen gang van