De beteekenis van het landbouw-
h uishoudonder wij s
MOLESTVERZEKERINGEN
Halfjaarlijksche
Schaderegeling!
f. 7.500.000.000,-
VRIJDAG 4 DEfE'fBER 1943
IDF l,ANRST4VR
PAG. 4
ONDERLINGE
OORLOGSSCHADE
Verzekering Maatschappij
VOOR:
beschadiging van gebouwen,
inboedels, inventarissen, 'vaar
tuigen, enz.
bedrijfsschade en huurderving,
ook voor binnenvaartuigen;
persoonlijke ongevallen;
geld, geldswaarden en
preciosa
Meer dan 500.000 deelnemers
verzekerden reeds voor ruim
Voegt daarbij ook Uw belang
en vraagt inlichtingen bij Uw
Assurantiebezorgerl
p ERST wil ik U iets over de geschiedenis van dit
onderwijs vertellen.
Het Landbouwhuishoudonderwijs is ontstaan uit het
landbouwonderwijs.
Toen plm 1890 het Departement van Landbouw was
begonnen met tandbouwonderwijs aan jongens, bleek
al spoedig aat de vrouw, de ontwikkeling hiervan,
remde 4i, zag het nut niet in van kunstmest, land
bouwmachines geselecteerd zaaizaad, e.d. Het kostte
extra geld en daardoor was het meteen veroordeeld.
Vooral in Brabant, waar de boerin een belangrijk aan
deel in het werk op het bedrijf heeft, kwam dit sterk
tot uiting
Geen wonder dat de latere directeur-generaal van den
landbouw, toen nog de landbouwleeraar van Hoek, die
daar /erkte, op middelen ter verbetering zon.
In iienzelfden tijd begon net truishoudonderwijs in de
steden tot bloei te komen. Dit bracht de toen reeds
tot inspecteur opgeklommen van Hoek, op" het idee, de
boerendochters les te doen geven in koken en tege
lijkertijd in natuur- en scheikunde, plantkunde, tuin
bouw, enz.
Deze laatste vakken moesten haar dan het zoozeer
begeerde inzicht in de landbouwvraagstukken geven.
In Veendam begon mejuffrouw Mansholt met voor
werklessen in koken; zij gaf daarbij ook voedingsleer
en warenkennis. De directeur van de landbouwjvinter-
school aldaar, verzorgde de lessen in de landbouw-
vakken. In Zeeland begon men ongeveer tegelijkertijd.
De toenmalige Z.L.M. zond een onderwijzeres naar
België, waar reeds een leeraressenopleiding bestond, om
zich daar te bekwamen. Deze eerste Zeeuwsche leerares
gaf daarna in tal van plaatsen in Zeeland ambulante
landbouwhuishoudcursussen, d.w.z. de- leerares reisde
naar de leerlingen toe.
In een centraal gelegen plaats werd dan 1 dag per
week les gegeven in koken, voedingsleer, waschbehan-
deling, enz. Een landbouwonderwijzer verzorgde dan
de lessen in de landbouwkunde. In 't begin werden
cfë practijklessen wegens gebrek aan voldoende hulp
middelen en een goed ingerichte lokaliteit, vrij primi
tief gegeven Soms werden de werkzaamheden onder
de meisjes verdeeld.
Twee zorgden voor de soep, twee anderen voor de
groenten Een derde groepje zorgde voor vleesch en
aardappelen een vierde voor het nagerecht, enz. enz.
In het Noorden van ons land werden meestal z.g
demonstratielessen gegeven. De leerares kookte het
menu voor en vertelde onderhand. De leerlingen
luisterden en keken toe.
Beide methoden brachten groote bezwaren met zich
mee. Vooral jonge leerlingen steken van zien doen,
veel te weinig op. Zij moeten het zelf doen.
Later heeft men dan ook in navolging van de Deensche
scholen het z.g. Deensche systeem toegepast, waarbij
iedere leerlinge als 't ware een eigen keukentje heeft,
bestaande uit kastje met pannen, afwaschgerei én ser
vies, tafel met kooktoestellen en gootsteen met aan
recht.
Daar de belangstelling van de zijde der leerlingen
steeds groeide, ontstond reeds zeer spoedig behoefte
aan geschikte leerkrachten Hiertoe werd in 1913 te
Dedemsvaart de Rijkslandbouwhuishoudschool „de
Rollecate" opgericht. Hier ontvingen de toekomstige
leeraressen in een passende landelijke omgeving gedu
rende twee jaren een grondige opleiding opder mejuf
frouw Mansholt als directrice. Na beëindiging der studie
werden de jonge leerkrachten over het geheele land
verspreid.
Sommigen gaven alleen ambulante cursussen, leidden
dus een reizend leven. Anderen wisten de leerlingen
op één centraal punt te' verzamelen, waar dan al
spoedig een schooltje ontstond. Weer anderen werden,
v.n.l. in het Zuidelijk deel van ons land, aan bestaande
kloosterscholen verbonden. Bij de Katholieken is het
gewoonte dat de kinderen een poos van huis gaan
om bij de paters of de nonnen ontwikkeling en goede
manieren op te doen Pastoor Offermans uit Lierop
begreep, dat het landbouwhuishoudonderwijs juist voor
de boerenmeisjes in het kloosterpensionaat uitermate
geschikt was. Bovendien waren aan de kloosters reeds
boerderijen verbonden, zoodat de gelegenheid tot goed
onderricht werkelijk uniek was.
Het landbouwhuishoudonderwijs nam zoodoende steeds
meer toe in omvang. Maar daarmede stelde het zich
niet tevreden. Men trachtte ook het peil van het
onderwijs omhoog te brengen, teneinde het doel: Onze
jonge meisjes van het platteland tot goede huisvrouwen,
boerinnen en moeders op te voeden, te bereiken!
Op 't oogenblik zijn er 75 landbouwhuishoudscholen
en worden-jaarlijks ongeveer 55 ambulante cursussen
gegeven, terwijl er 3 opleidingsscholen voor leeraressen
bestaan.
Ie. De meeste landbouwhuishoudscholen geven in een
2-jarigen cursus gedurende drie dagen per week les
aan de leerlingen.
Deels zijn dit meisjes van 15 a 16 jaar, die dan vaak
een Mulo-diploma bezitten; deels zijn het de zeer jonge
meisjes van 13 jaar of 12 jaar en 8 maanden die
juist de 7e klas van de Lagere school gepasseerd zijn.
De laatste leerlingen krijgt men gemakkelijk, de moe
ders zijn nog niet gewend aan hun hulp en willen
hen wel missen. Het onderwijs past zich geheel aan
deze jonge leerlingen aan. Het begin is heel eenvoudig.
Naast koken, warenkennis, strijken en vouwen, onder
houd van huis en huisr&ad, begint men met. linnen-
naaien, verstellen, breien, enz. De meesten hebben nog
nooit een naaimachine gehanteerd en dat is dus één
van de allereerste dingen, die geleerd moeten worden.
Aan 't eind van 't jaar is de vaardigheid dan reeds
zoo groot, dat er een keurig schort afgeleverd kan
worden.
Het tweede jaar volgt costuum-naaien met patróon-
teekenen; een rok, 'n blouse, een jurk, behooren dan
tot de moeilijkste opgaven.
Goed naaionderrieht is van groot belang voor een
landbouwhuishoudschool. De meeste moeders redenee
ren als volgt: „Koken, wasschen en strijken kan ik
m'n kinders zelf wel leeren, daar heb ik geen school
voor noodig, maar naaien kan ik zelf niet, dus moeten
ze daarvoor wel'een cursus volgen."
Dat ook de andere huishoudelijke vakken als koken
en voedingsleer, warenkennis en gezondheidsleer, waard
zijn grondig en systematisch geleerd te worden, komt
eerst in tijden van schaarschte volkomen tot uiting.
Of er een huisvrouw aan 't hoofd van 't gezin staat,
die wat van voedingsleer verstaat en het weet toe
te passen, of dat het er ééne is, die ,in de sleur van
wat moeder en grootmoeder deden, doorwerkt, zal een
geweldig verschil maken.
Als moeder de vrouw meent, dat een maaltijd zonder
vleesch toch niets beteekent, dat 20 plus kaas minder
waardig voedsel is, dat ontroomde melk geen drinken
is en dat je er geen pap van kunt koken, als zij nog
steeds vol vooroordeelen tegen al wat vreemd lijkt,
zit, en aardappels in de schil gekookt, varkensvoer
vindt, als zij het nut niet inziet van groente en aard
appelen met weinig water koken, dan zullen de
teekenen van ondervoeding zich bij haar gezin (stads-
gezin) vrij spoedig gaan vertobnen.
■2e. Naast den twee-jarigen cursus bestaat ook een
éénjarige cursus voor uitsluitend oudere leèrlingen. De
minimum leeftijd, is 16 jaar. De leerlingen komen
slechts 1 dag per week en krijgen hoofdzakelijk les
in koken en naaien, met enkele theorievakken er bij.
De belangstelling hoeft bij deze leerlingen niet meer'
opgewekt te worden, ze is er in de meeste gevallen,
daar deze meisjes voelen dat ze over korten tijd zelf
geroepen zullen worden om een huishouding te be
sturen. Er is ook meer critiek op de leerares. omdat
de meisjes zelf in de volle practijk stahn. Dat is voor
deze ook prettiger, dan wanneer alles zoo critiekloos
aanvaard wordt. Wel is het' soms een bezwaar, dat
een verkeerde methode, die thuis jarenlang is toe
gepast geworden, moeilijk af te leeren valt. Het vol
komen nieuwe wordt meestal met graagte van de
leerares overgenomen, vooral als het mooi of erg
lekker lijkt. Typeerend is de vraag naar de lessen
in de fijne keuken en in tafeldekken en dienen.
Verheugend is het, te constateeren, dat deze meisjes
het belang van goede manieren gaan beseffen. Ontel
baar zijn de vragen hoe men zich moet gedragen in
gezelschap, aan tafel, enz.
Zou men voelen dat er op 't platteland een achter
stand valt'in te halen op dit gebied? De waarde van
een mensch wordt' niet bepaald door zijn uiterlijk en
z'n manieren. De innerlijke karaktereigenschappen ge
ven den doorslag, maar toch doet het een ieder aan
genaam aan „wanneer hij vriendelijk en beleefd be
handeld wordt."
Het scheldwoord: „een lompe boer" is vaak verdiend!
3e. Naast de speciale middag- en avond-cursussen in
koken, linnen-naaien, verstellen, costuum-naaien, knip
pen. enz. wil ik hier nog een derde soort onderricht
noemen: de huishoudelijke voorlichting ten plattelande.
Officieel staat het nog steeds apart. In werkelijkheid
is het volkomen vergroeid met het landbouwhuishoud
onderwijs; het is er trouwens uitvoortgekomen. Hier
wordt niet aan de jeugd gewerkt, maar aan de vol
wassenen.
Op één en dezelfde cursus zit een vrouw van 40 met
een oudje van 60 of 70 en een jonggetrouwd vrouwtje
van 25 samen. De meesten hebben een drukken werk
dag achter den rug en daarom geeft de leerares zoo
veel mogelijk demonstratielessen, behalve bij naaien.
Toen in 1935 deze korte cursussen van 6 wekelijksche
avond- of middaglessen begonnen, wilde men vooral de
armsten van ons volk bereiken. Men wilde de vrouwen
van de vele werkloozen en de kleine boeren en tuinders
leeren hoe zij met zoo min mogelijk geld, tijd en
moeite toch een stevig voedzaam maal konden klaar
maken, hoe met hun beperkte middelen, een zieke
toch goed verzorgd kon worden, hoe uit oud goed
weer iets nieuws getooverd kan worden, hoe men zelf
matrassen kan maken, hoe een tuin verzorgd moest
worden, eiïz. enz. Deze cursussen zijn van groot nut
geweest en toonen dit dagelijks nog te zijn. De groote
belangstelling der vrouwen, hun waardeering er voor,
blijkt voortdurend.
Een telkens, weerkeerende opmerking^ dezer vrouwen
mag onze jeugd wel terdege ter harte nemen: „Had
ik dat vroeger maar geleerd, had ik dat maar ge
weten!"
't Is een verzuchting van vele volwassenen, die ons
veel te denken geeft.
Wat heeft het landbouwhuishoudonderwijs in de dertig
jaar van haar bestaan voor practische resultaten
bereikt
Dat is een moeilijke vraag voor iemand als schrijfster
dezes, die niet uit eigen aanschouwing kan beoordeelen,
hoe de toestand op 't platteland vroeger was.
Ik wil hier liever weergeven wat ouderen hebben op
gemerkt.
Het schijnt dat de levensstandaard op 't platteland,
mede door invloed van het landbouwhuishoudonderwijs
omhoog is gegaan, dat men meer profijt is gaan trekken
van de producten van het eigen bedrijf, ze ook meer
voor eigen gebruik leerde waardeeren. De inrichting
van de huizen is beter en gezelliger geworden, de ver
zorging van huis en huisraad doeltreffender.
Op hygiënisch .gebied is er zeer veel verbeterd. Het
slapen in bedsteden raakt meer en meer in verval,
de lichaamsverzorging staat op veel hooger peil. Mede
door het werk van de wijkverpleging en de consultatie-
bureaux voor zuigelingen is de zuigelingenzorg veel
verbeterd. De voeding is verbeterd, het afkoken van
groenten en aardappelen maakt plaats voor betere
kookmethoden.
Er is meer variatie in het menu gekomen. In Zeeland
at men vroeger 's zomers boontjes en sla, sla en
boontjes, 's winters snijboonen in 't zout, witte-, roode-
en savoyekool en op de boerderijen appels en peren.
Nu kent men spinazie, tomaat, witlof, veldsla, andijvie.
Nog veel te weinig echter snij biet, postelein, boerekool.
Het belangrijkste voor mij is echter, dat onze meisjes
op de landbouwhuishoudcursussen en scholen leeren
nadenken over hun werk. Zij leeren het hoe en het
waarom begrijpen. De grondslag, de kern van de dingen,
het wezenlijke leeren zij verstaan en doorgronden.
Wat hebben wij aan menschen, die slaafsch navolgen
wat hun geleerd is? Wij moeten jonge menschen heb
ben, die door hun eigen verstand te gebruiken, iets
nieuws en beters kunnen opbouwen.
De jonge man moet dat in zijn bedrijf doen, de jonge
vrouw in haar huishouding, in haar gezin.
J. DEKKER, Terneuzen.