Remming van spruitvorming bij aardappelen Stalmest in dezen tijd PAG. 9 DE LANDSTAND VRIJDAG 11 DECEMBER 1942 N de laatste jaren heeft men er meer en meer oog voor gekregen, dat de spruitvorming bij aard appelen in den winter tot aanmerkelijke verliezen kan lijden. Bij de pootaardappelen leidde dit tot bewaring in 't licht, waardoor een korte, gedrongen spruit ontstaat, die niet afbreekt; zoo ging men dus over tot den bouw der bekende pootaardap- pelbewaarplaatsen Het is merkwaardig, dat de eet- aardappelen zoo weinig belangstelling ondervonden, wat betreft de verliezen dooi spruitvorming. Men heeft echter bij proeven vastgesteld, dat de 'sprui ten wel 5 pCt. van het totale gewicht kunnen uit maken, terwijl het droge stof gehalte dei knollen daarbij daalt, Deze verliezen kon men niet onder vangen dOor bewaring in het licht, omdat dit voor grootere partijen ondoenlijk is en bovendien de smakk dan zeer achteruit zou gaan. En nu kon men wel de opslagplaatsen koel houden, de aardappelen er droog inbrengen en door ventileeren droog houden deze middelen waren toch niet afdoende. Men zocht dus naar andere middelen om de spruit vorming zooveel mogelijk te remmen en heeft daar bij gedacht aan verschillende scheikundige middelen, welke van invloed zijn op de ontwikkeüng der groei- punten onzer cultuurplanten. Zulke middelen zijn al meer m gebruik, o.a. bij het stekken van bessen, liguster, kwee, e.d. om de beworteling te versnellen en ook wei bij onze vruchtboomen, die bespoten wor den met een oplossing van naphtaleen-azijnzuur om den laten val of andere afwijkingen te bestrijden. Bij aardappelen heeft men van dit laatste middel, op gelost in methylether, eveneens gebruik gemaakt en met verrassend resultaat. Men gebruike pl.m. 1 gr. per hl., zoodat de kosten van de behandeling zeker niet meer dan ƒ0.02 per hl. bedragen. Uitgebreide onderzoekingen op dit gebied zijn ge daan door,het laboratorium der N. V. Amsterdamsche chininefabriek (zie Landbouwkundig Tijdschrift, Oct. 1942). Zoo werden in December 1941 aardappelen als Bintje en Eigenheimer opgeslagen in twee gelijke cellen van 27 kubieke meter, in het Gemeente Koelhuis te Amsterdam, en wel 700 kg. van elk soort. Bij het storten werd een naphtaleen-azijnzure methylether ver stoven en wel in iedere cel een oplossing van 14 gram ether in 700 kub. cm. brandspiritus van 95 pet. dus pl.m. 1,4 gram ether per hl. aardappelen, met een verstuiver van 1 liter inhoud Daarna werden alle cellen gesloten, terwijl in een andere cel aard appelen werden gestort zonder eenige behandeling. Het resultaat was, dat er inderdaad een remmenden invloed te bespeuren viel; bij Eigenheimers meer dan bij Bintjes, maar over het algemeen viel het toch tegen. Ook was er weinig verschil in het gehalte aan rotte knollen tusschen wel en niet behandelde aardappelen. Intusschen hebben proeven te Wageningen aange toond, dat het tijdstip van behandeling te vroeg ge weest is. Men heeft daarom de bespuiting later her haald met ether in aceton en op 6 en 7 Mei 1942 de aardappelen gesorteerd. En nu was het resultaat opvallend groot. De niet-behandelde partij was over dekt met scheuten, terwijl de behandelde practisch onveranderd was gebleven. In de volgende tabel komt dit uit: GESORTEERD stof rechtstreeks den groei der micro-organismen, die het rot veroorzaken, bevordert. Dit alles wordt nog onderzocht. Tenslotte heeft men proeven genomen bij aardap pelen, die in een gewonen kuil opgeslagen waren. Ook deze wezen uit, dat de kieming door de genoemde remstoffen inderdaad sterk geremd kan worden De remmende werking was zelfs midden Juli nog zééi sterk, zoodat de aardappelen hun goede kwaliteit bleven behouden. Verdei nam men proeven bij par ticulieren, welke, boewei mindei betrouwbaar, eveneens een duidelijk resultaat opleverden. Omdat verder het spruiten nogal omslachtig was. heeft men ook proeven genomen met remstof in poe- dervorm. Men meende, dat daardoor het percentage rotten bij de behandelde knollen dalen zou Daartoe bezigde men naphtaleen-azijnzure methylethei op talkpoeder, ter sterkte van 1 pet. Hiervan werd 100 gram per hl. verstoven. Ook dit gaf verrassende resultaten en wel als volgt: Kieming in pet. v. d. gave ex. c ba bc u 5 3 o o a ■X 'bi O 0 CJj I I 5 2 Q 5. Bintje onbeh. 339 27.5 8.8 63.7 9.7 14.5 Idem beh. 437 91.6 5.4 3 15.8 Bevelanders reageerden minder sterk, maar in ieder geval nog zeer duidelijk. Hoewel hier weinig verschil is in het percentage rot bij wel en niet-behandelde knollen, is dit toch nog zeer aanzienlijk. De proefnemingen op dit gebie3 zijn echter pas begonnen en veel is nog onopgehelderd Men heeft verder de behandelde knollen onderzocht op kook- en smaakeigenschappen, doch niet het min ste verschil viel waar te nemen, behalve dan, dat de aardappelen in het voorjaar, door de geremde spruitvorming lang hun goede kwaliteit behielden, o.a. niet uitdroogden of slap werden, enz Wat het gehalte aan vitamine C betreft, dit daalde zoowel bij de behandelde als bij de niet-behandelde partijen, doch verschil viel ook hier niet waar te nemen. Ook eventueele schadelijke gevolgen voor mensch of dier bleven uit, zoodat men alleen nog te onderzoeken had of het loonend was. Zooals gezegd, bedragen de kosten der groeistof 2 ct per hl. Daartegenover staat dan, dat door het be spuiten cïe knolleD één of tweemaal minder omgezet en gesorteerd behoeven te worden, wat zeker een groot voordeel is. Daarbij komt dan nog de betere kwaliteit en de mindere verliezen. Eén en ander is reden genoeg om de proeven, die dezen winter zul len worden voortgezet, met de grootste belangstel ling te blijven volgen. Bij het laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt te Wageningen zijn alle bijzonderheden verkrijgbaar over deze middelen. 6 MEI 1942 Kieming in gewichtsprocenten 3 Behan deling niet gek. 1 Beginkiem S •2 1 3 ïS 510 cm. 10—15 cm. Meer dan 15 cm. Zeer dunne spruit Rot pet. Totaal ge- contr. kg. Bintje onbeh. 0.7 2.5 5.5 11.4 22.7 57.2 11.8 0.4 371.93 Idiem beh. 38.9 25.7 16.1 16.1 3.2 2.3 2.8 349.9 Eigenheimer onbeh. 0.1 1.4 15 21.6 61.8 10.7 0.9 243.2 Idem beh. 42.8 27.4 26.3 3.5 3.8 5.4 248.3 Blijkt uit deze cijfers reeds zeer duidelijk het resul taat, in werkelijkheid is dit nog veel grooter, omdat onbehandelde knollen niet slechts langere, doch ook meer spruiten voortbrengen. Dit is natuurlijk na te gaan door weging. Over een bepaalde periode leverde dit de volgende gegevens Dp: Gewicht Behan Knol Spruit pet. der Ras deling (in gr.) (gr.) spruiten Bintje onbehandeld 4700 185 3.98 Idem behandeld 5300 8 0.15 Eigenheimer onbehandeld 5700 350 5.70 Idem behandeld Verd'er kan men uit de eerste tabel aflezen, dat de behandelde partijen in sterkere mate aan rotting onderhevig waren, wat mede zijn oorzaak kan heb ben in de iets hoogere temperatuur, welke om nog niet verklaarbare redenen in de bespoten partijen heerschte, maar het is ook mogelijk, dat de rem- MOND- EN KLAUWZEER Staat van het mond- en klauwzeer in Nederland voor gekomen gedurende de week van 2330 November 1942. Provincies Aantal daarvan Aantal daarvan gem. nieuw boerderijen nieuw Groningen 18 11 38 27 Friesland 24 1 146 25 Drenthe 22 4 42 18 Overijssel 8 79 41 Gelderland 19 119 73 Utrecht 37 9 100 55 Noord-Holland 74 10 639 174 Zuid-Holland 135 49 525 292 Zeeland 19 6 36 14 Noord-Brabant 58 31 118 72 Limburg 4 5 4 Totaal 454 152 1847 795 e uitwerpselen onzer huisdieren vormen tezamen met het strooisel den stalmest", lezen wij in een wat schoolsch landbouwboekje en het behoeft geen betoog, dat dit voor ons zonder meer duidelijk is Vroeger toch was stalmest de éénige mest en wij weten nog wel. hoe men in dien tijd alle moeite deed om ei zoo veel mogelijk van op te doen, vooral in de armere zandstreken, door b.v. het vee 's nachts op te stallen of de mestplakken te verzamelen. Het spreekt van zelf, dat, nu de kunstmest niet meer in de gewenschte hoeveelheid kan worden aangevoerd, de stalmest op nieuw aan beteekenis wint. Wij moeten dus trachten deze meststof zooveel mogelijk te benutten Allereerst kan worden opgemerkt, dat stalmest gunstig werkt, zoowel in natuurkundig als scheikundig opzicht, wat van lang niet allen kunstmest kan worden gezegd. Door de groote hoeveelheid organische stof, die hij bevat, wordt niet alleen het humusgehalte verhoogd, maar ook het bacteriënleven sterk bevorderd Hierdoor wordt de structuur verbeterd: de zandgrond wordt meer vochthoudend, kleigrond meer doorlatend. Bo vendien kleurt humus den grond donkerder, zoodat de warmte-absorptie grooter wordt Verdei kan humus ammoniak absorbeeren en den grond door de lang zame verbranding, een hoogere warmtegraad geven. Tenslotte ontstaat bij de ontleding van organische stoffen in den grond koolzuurgas, wat weer de assi milatie ten goede komt. Er zijn dus voordeelen genoeg aan stalmest verbonden, en de kennis van dezen mest zal ons in dezen tijd zeer te pas komen. Echter zijn de hierboven opgesomde voordeelen afhankelijk van de samenstelling, d.w.z. het gehalte aan organische en plantenvoedende stoffen. Wij willen dus in t kort nagaan, van welke factoren deze samenstelling weer afhankelijk is. Ten eerste is er de diersoort, waar wij op moeten letten. Iedere practische boer weet b.v. wel, dat er een groot verschil is tusschen paarden- en koemest, en vroegere pluimveehouders weten nog wel, dat men van den kippenmest, nooit zooveel mocht geven als van andere stalmestsoorten. Wanneer wij dus de voornaamste diersoorten nagaan, blijkt het, dat er verschillende zijn. Waar echter het gehalte aan stikstof, fosforzuur en kali bij alle slechts enkele procenten bedraagt, loopen de cijfers weinig uiteen Bovendien worden iü de practijk verschillende mestsoorten toch door elkaar gemengd, zoodat het geven van getallen hier weinig zou uitrichten. Alleen valt het op. dat varkensmest, zoowel in de vaste als in de vloeibare uitwerpselen (die overigens in een apart artikel zullen worden behandeld), het hoogste gehalté aan fosforzuur heeft, waarmede men b.v. re kening zou kunnen houden om boomgaarden te be mesten. Zij, die nog over kippenmest de beschikking hebben, moeten zuinig met dezen meststof zijn. De cijfers voor de vier plantenvoedende stoffen zijn hier resp 16,3 15,4 8,5 24 (per 1000 kg.), wat ruim vier maal zooveel is als het gehalte van gewonen stalmest. Door het hooge fosforzuurgehalte is deze mest vooral van belang voor boomgaarden en voor vlinderbloemigen. Waar de mest gebruikt wordt bij den aanleg van broeibakken is de vèrdeeling naar de diersoort natuur lijk wel van belang. Paardenmest is warm, evenals die van schapen, doch koemest is koud. Die van var kens is als half warm te beschouwen. De oorzaak zit mede hierin, dat paarden- en schapenmest het laagste gehalte aan water en het hoogste gehalte aan orga nische stof bezitten. Overigens gaan, gelijk gezegd, de meeste mestsoorten toch dooreen op den hoop en dus is dit punt van minder belang. Ten tweede is de voeding en de productie der dieren van invloed. Men hoort in dezen tijd vaak de klacht, dat, nu er weinig krachtvoer meer beschikbaar is, de mest haar kracht verloren heeft. „Er zit geen pit meer in" zegt men. Inderdaad zullen krachtig gevoede dieren een eiwitrijke mest produ- ceeren dan hongerende, maar wij zouden al deze klagenden toch wel eens willen vragen, of zij hurt mest wel eens lieten onderzoeken en dus over cijfers beschikken. Want dan' zou blijken, dat de minder krachtige voeding toch maa/ weinig verandering in de samenstelling gebracht heeft en dat men dit zeker nog niet aan de gewassen merken kan. Bovendien geldt ook hier, dat zij. die door een doelmatige ruw- voederwinning op eigen bedrijf in het voedseltekort hebben voorzien, weinig geven om de minder gunstige samenstelling. In de eerste plaats dient men te zorgen, dat het vee genoeg te eten krijgt, dan mindert de mestproductie ook niet. Intusschen is er inderdaad verschil tusschen den mest van dieren met eiwitrijk en die met eiwitarm voeder; immers deze stoffen dienen in het lichaam voor he.t onderhoud en den opbouw van weefsels (afgezien van de productie). De voor onderhoud aangewende eiwitten

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 9