Voedering van werkpaarden in den winter
Stalmest in dezen tijd
VRIJDAG 18 DECEMBER 1942
DE LANDSTAND
PAG. 10
(Slot)
Is graanstroo een duur strooisel?
Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Ir. Otten
meent dat dit, onder normale omstandigheden inder
daad het geval is. Echter is dit nooit met cijfers te
bewijzen, omdat men b.v. de structuur-verbeterende
werking, de waarde als humusvormen, enz. nooit in
geldswaarde uit kan drukken. Hoe het ook zij: men
moet in dezen tijd roeien met de riemen, die men heeft
en stroo wordt op het eigen bedrijf gewonnen, de
kunstmest niet. Wel dient er hier nog eens met nadruk
op gewezen te worden, van hoe groot belang het is,
om het stroo te snijden. In Gelderland en andere
streken bezigt men hiervoor een losse zeis en een
tweesprong, waarin de bos stroo geklemd wordt. Dit
gaat inderdaad vlug en gemakkelijk. In Zeeland snijdt
men het stroo met de sikkel door of legt het in de
kortmolen. In Duitschland bezigt men een werktuig,
waarbij het stroo gesneden wordt door een groot mes,
wnaraan een lange steel. Het beste is, het stroo op
et.i 1 mgte van 2030 cm. te snijden. Allereerst wordt
daardoor het opzuigend vermogen met 50100
verhoogd, terwijl men bij het mestrijden zooveel ge
makkelijker werkt. Laat men toch eens bedenken, dat
men in den winter geen haast heeft, doch als de
mestvaalt weggereden wordt wél!
Stroo van peulvruchten is rijk aan stikstof, doch daar
door ook een belangrijk weder. Koolzaadstroo is rijker
aan plantenvoedende stoffen dan graanstroo. Aard
appelloof is wel goed van gehalte en ontleedt snel in
den grond, doch is wegens besmettingsgevaar niet aan
te bevelen, tenzij dan, dat de mest over weiland uit
gereden wordt.
Heide bevat nog wel 1 stikstof, maar het is de
vraag of deze opneembaar is. Eiken en beukenblad
zuigen weinig vocht op en ontleden uiterst langzaam.
Indien de mest in een composthoop wordt verwerkt,
kan men ze gebruiken. Iets anders is hèt met het blad
van vruchtboomen, wilgen, populieren enz. Dat is niet
olieachtig en ontleedt wel, al is het dan voor strooisel
weinig geschikt en zuigt het niet veel op.
Elzenblad kent men een hooge waarde toe, wellicht
in verband met het vermogen dezer plant tot stik
stofassimilatie. Dennennaalden hebben weinig waarde,
evenals riet, biezen, e.d.
Boschstrooisel gebruikt men nog wel eens in woud-
rijke streken; mits niet te veel eiken- en -beukenblad -
er in is gekomen, is het wel geschikt, al is de be-
mestingswaarde gering.
Heideplaggen hebben weinig waarde, terwijl men er
bovendien nog loodzand en heideveen mee in de mest
kan krijgen.
Ten slotte is ook nog de wijze van bewaren van in
vloed op de samenstelling van den mest. Immers, bij
ondoelmatige bewaring kunnen zeer groote verliezen
optreden en het is zaak, deze zooveel mogelijk te
beperken, al zal men ze nooit geheel kunnen voor
komen. Deze verliezen betreffen in de eerste plaats
de massa en in de tweede plaats de voedende stoffen,
voornamelijk de stikstof.
Ieder weet, dat bij bewaring de stalmest vermindert.
Men moet in den zomer b.v. maar eens een kruiwagen
paardenmest op een goed gesloten hoopje opstapelen
en laten liggen. Men kan het dan bijna zien minderen.
De oorzaak zit in dé werkzaamheid van bacteriën,
schimmels e.d., waarvan er vele soorten bestaan.
Deze bacteriën bewerken allerlei omzettingen, waarop
wij later terug zullen komen. Hierbij zijn goede en
verkeerde omzettingen, zoodat ook hierdoor verliezen
kunnen optreden. In 't algemeen zijn er dus drieëilei
verliezen
a. door vervluchtiging;
b. door uitspoeling;
c. door schadelijke omzettingen.
De verliezen door vervluchtiging betreffen natuurlijk
alleen de stikstof. Stikstof kan de lucht ingaan
als elementaire stikstof, als stikstofoxyde en als am
moniak. De eerste twee ontstaan door z.g. denitrifi-
ceerende bacteriën stikstof ontledende). Deze zgn
anaëroob, d.w.z. zij werken bij afsluiting der lucht.
Echter hebben zij nitraten (dat zijn salpeter-verbin
dingen noodig en aangezien deze in den stalmest bijna
niet voorkomen, is het vasttrappen van den mest en het
afsluiten met aarde geen aanleiding tot deze verliezen,
of men zou chilisalpeter e.d. in den mest moeten mengen
wat natuurlijk niemand doet. Dus is dit verlies voor
de practijk van weinig belang.
Veel belangrijker is de vervluchtiging van ammoniak.
Ammoniak komt in den stalmest in betrekkelijk groote
hoeveelheden voor, terwijl hij verder ook ontstaat bij
de ontleding van organische stikstof-houdende stoffen,
uit eiwitten en amiden. Aangezien de bacteriën, die
ammoniak produceeren zoowel aëroob als anaëroob
zijn, is het niet mogelijk de vorming van dit gas te
voorkomen. Wel kan men de vorming vertragen door
chemische eonserveering, gelijk men die op groote
bedrijven wel heeft toegepast. Wij kunnen hierover
echter kort zijn. Niet alleen, dat thans de benoodigde
grondstoffen, als gips, superfosfaat, superfosfaatgips,
zwavel- en zoutzuur toch niet weer in alle gewenschte
hoeveelheden te verkrijgen zijn. Maar de methode heeft
niet .voldaan aan de verwachtingen, die men er van
koesterde, terwijl in die gevallen waarin men een
bevredigende werking zag, de kosten toch niet tegen
hét meerdere voordeel opwogen. Deze methode is dus
in dezen tijd niet aan te bevelen.
Beter kan men trachten den gevormden ammoniak
vast te leggen, door b.v. den mesthoop af te dekken
met een laag humusrijke aarde van plm. 10 cm. dikte.
Allereerst kan de humus dezer aarde den ammoniak
absorbeeren, maar ook is de hoop eenigszins van de
lucht afgesloten, zoodat het gevormde koolzuur niet
verloren gaat, doch den ammoniak bindt tot koolzuren
ammoniak. Wel kan deze verbinding, die maar weinig
bestendig is, weer gemakkelijk dissocieeren in koolzuur
en ammoniak, maar dit kan men tegengaan door den
mesthoop goed vast te trappen. Want daardoor worden
de luchtholten kleiner en wordt het ammoniumhouden-
de water minder aan de lucht blootgesteld.
In het kort komt het dus hierop neer: den mesthoop
dicht en voldoende nat te houden, of zooals een oud
rijmpje terecht zegt:
„Boeren, op je mest gepast:
Houdt ze vochtig, trapt ze vast!"
De verliezen door uitspoeling betreffen niet alleen de
stikstof, doch ook de kali, en, hoewel in zéér geringe
mate, het fosforzuur. Deze verliezen zijn gemakkelijker
te voorkomen dan de voorgaande. In hoofdzaak komt
het hierop neer, dat wij onder den mest een ondoor-
latenden vloer hebben en niet, zooals men hier en daar
nog wél eens ziet, den gewonen grond met een grep
peltje naar een sloot voor den gierafvoer. Dat is ten
eenenmale uit den tijd.
Op zeer vele bedrijven zien wij dan ook een modem
ingerichte mestbewaring, waarbij men beschikt over
een voldoende grooten gierput, waarvan men het bo
vendek benut als bewaarplaats voor den vasten mest. Een
muurtje, b.v. 40 50 cm. hoog voorkomt het verlies
van vloeistof; deze kan door roosters in den kelder
afvloeien.
Wat de verliezen tengevolge van het regenwater be
treft; deze kan men gerust verwaarloozen. Een over
kapping der mestvaalt is ten eenen male overbodig en
kan zelfs uitdroging of schimmel in de hand werken.
Alleen dient men te zorgen, dat nooit regenwater van
het dak op den mesthoop terecht komt; dan wordt
n.L de mest sterk uitgeloogd en ook al zou een gier-
kelder het doorgesijpelde vocht weer opvangen, dan
nog zou dit zeer schadelijk zijn.
Verliezen door schadelijke omzettingen.
Deze treden voornamelijk op, wanneer de mest te
droog bewaard wordt, of niet goed is aangetrapt. Er
treden draadzwammën op i.p.v. bacteriën, de mest
gaat schimmelen. Wel kan men deze schimmels dooden
met z.g. schimmeldood, een soort mosterdolie. doch de
kwaal kan heel gemakkelijk voorkomen worden. Vooral
zij, die ruim veel strooiel gebruiken en niet over een
gierpomp -beschikken om goed nat te houden.
Het nadeel dezer schimmels is, dat zij stikstof-verbin
dingen vastleggen in hun eigen weefsel, wat dus als
plantenvoedsel onopneembaar wordt Dit kan ook wel
door bacteriën voorkomen (nucleïne of nieuw
eiwitvorming)
Ook hier geldt dus: de mest vochtig en vastf houden
en afdekken met aarde. In een volgend artikel hopen
wij te bespreken, hoe in^de practijk de mest bewaard
en behandeld wordt, en zullen wij de verschillende
methoden met elkaar vergelijken.
G.
Q VER het algemeen heeft men minder moeite in
dezen tijd van voederschaarschte met de paarden, dan
met het melkvee, omdat wij hier met weinig kracht
voer uit kunnen komen. Immers met goed hooi, vol
doende bieten en wat'haver kunnen wij hier al veel
bereiken en waar dit allemaal voedermiddelen uit eigen
bedrijf zijn, kan het van nut zijn na te gaan, in welke
hoeveelheden deze verstrekt kunnen worden.
Een paard heeft maar één maag en een koe vier.
Bovendien is de paardenmaag betrekkelijk klein. Door
dezen eenvoudigen bouw der spijsverteringsorganen zal
het een ieder zonder meer duidelijk zijn, dat paarden
niet geschikt zijn voor het verwerken van groote hoe
veelheden ruwvoeder, althans niet in die mate als dit
met herkauwers het geval is. Groote hoeveelheden wor
tel- en knolgewassen kunnen evenmin vervoederd wor
den, omdat de groote waterrijkdom verslappend en
overbelastend zou werken. Ook hier dient men dus maat
te houden.
Wij weten, dat de voedende bestanddeelen uit het voer
als eitwit, zetmeel, vet, suiker, enz. dienen om den die
ren arbeidsvermogen te geven en voor onderhoud van
't lichaam. Hieruit volgt dus, dat zwaardere paarden
méér eiwit en zetmeel noodig hebben,dan lichtere, en
hard werkende meer dan rustende.
De Voorlichtingsdienst voor de veeteelt raadt ln zijn
rantsoenenboekje 1942 de volgende hoeveelheden aan:
Zwaardere paarden, bij zwaren arbeid
klaverhooi 8 kg. 6Vj kg. 5 kg.
bietenkoppen 33 kg. 44 kg. 52 kg.
haver/mengmeel 3',, kg. 2,1 kg. 1,3 kg.
Bij matigen arbeid
klaverhooi 4 kg.
kaf 6 kg.
bietenkoppen 33 kg,
haver/mengmeel 3 kg.
Lichte paarden, bij zwaren arbeid
hooi 5 kg. lucerne5 kg.
bolkaf 4 kg. kaf r.s 5 kg.
16 voederbieten 25 kg. aardappelen 5 k.g
mengmeel/haver 3 kg. 16 bieten 30 kg.
meng/meel/haver 2 kg.
Bjj matigen arbeid
hooi 8 kg. hooi 3 kg.
16 bieten 15 kg. klaverhooi 4 kg.
haverstroo suikerbietenkoppen 20 kg.
kaf 2 kg.
haverstroo
3U
kg.
4
kg.
44
kg-
a
kg.
Op rustdagen moeten de hoeveelheden bieten of bie
tenkoppen met meer dan de helft wordeD vermin
derd. Een paar uur op de weide is dan aan te he
velen. Aan paarden mogen in geen geval bevroren,
beschimmelde of rotte bietenkoppen of bieten ge
voederd worden.
Stroo kan men het beste geven in gehakselden vorm
in een lengte van 3 A 4 cm.
Zooals men ziet, vermelden de hierboven gegeven
cijfers uitsluitend hoeveelheden van voeder, dat op
eigen bedrijf gewonnen kan worden. Mengmeel zal
wel weinig vervoederd worden; haver is nu eenmaal
het meest geëigende paardenvoer. Er bestaat nogal
verschil van meening op welke wijze deze verstrekt
kan worden. Velen gaven ze vroeger in ongedorsch-
ten toestand, dus in het stroo en dem liefst gehak-
seld natuurlijk. Mengt men de gemalen bieten door
dit haksel („kort" zegt men in sommige provincies),
dan verkrijgt men een uitstekend voer, dat niet
alleen met graagte opgenomen wordt, doch ook
uiterst geringe verliezen geeft, omdat er niet mee
gemorst wordt. Dat mag nu natuurlijk niet. Men
moet thans eerst dorschen.
Allereerst is het goed, dat men de haver eenige
weken „uitzweeten" laat, omdat ze anders bij de
paarden aanleiding kan geven tot zweeten, schuimen
en koliekverschijnselen.
Koken en broeien van haver of havermeel i» niet
aan te raden, omdat hierbij enkele fermenten, die
de vertering bevorderen, verloren gaan. Daarom la
ten sommigen de haver breken, vooral bij paarden
met een slecht gebit Bij te gulzig eten, waarbij on
voldoende gekauwd wordt, kan men de haver met
hak3el vermengen.
In de practijk wordt echter de meeste haver nog
als geheele korrels vervoederd. Er zijn voor- en tegen
standers hiervan. De voorstanders voeren aan, dat heele
korrels meer temperament en uithoudingsvermogen
geven en dit is ook wel zoo. Maar een even groote
waarheid is, dat dan heel wat korrels onverteerd ln
den mest terecht komen. Niet voor niets zitten de
musschen bij heele klitten in den paardenmest te
krabbelen en te pikken, endit beteekent allemaal
verlies. Dit mag in dezen tijd in geen geval en daarom
moet dan ook aangeraden worden: laat de haver
pletten, alvorens ze te vervoederen. Hierdoor wordt
de verteerbaarheid vergroot en verliezen beperkt. Dé
kosten haalt men er gemakkelijk uit. G.