Rond Kersttijd w ANNEER wij in het encyclopaedisch werkje „Nederlandsche Folklore" van J. Rasch het woord Kerstmis opzoeken, lezen wij daar achter: „Het Kerst feest als geboortefeest van Christus is ingesteld in de 4e eeuw. Het komt, wat den tijd betreft, waarin het gevierd wordt, overeen met het Joodsche feest der Saturnalia, ter eere van Satumuo als god der land bouw. „Brumalia" is het feest van den kortsten dag, door Jul. Caesar op 25 December gesteld'. Het komt overeen met het Germaansche Joelfeest. Van 25 Decem ber6 Januari duurde de Joeltyd. „Joel" kan in ver band staan met het Eng. wheele, Ned. wielrad, zonne- rad of met het werkwoord „joelen". Van 25 Decem ber6 Januari was er rust voor zon en menschen. Men brandde het Kerstblok yole - log Souche* de Noël. (De afleiding van het woord „Noël" is niet bekend, misschien beteekent het „geboorte"). Zwijns kop werd gegeten, ook koek in den vorm van zwijntjes. Het feest van Christus' geboorte kwam in de plaats van het oude zonnefeest. Maretak en hulst en kerst krans zijn er nog overleefsels van. De Kerstboom is te vergelijken met Meiboom en Palmpaasch en herin nering aan ouden boomdienst (Robreuve in Frankrijk robus) Jovio, vergelijk oude plaatsnamen als Heiloo en Woensel (Wodans-loo), waarin loo „bosch" of „tempel" beduidt. De boerenstand in de Middeleeuwen De Landstand in ZEELAND INHOUD: PAG. 3 DE LANDSTAND VRIJDAG 18 DECEMBER 19 "i f^E trotsche middeleeuwsche edelman en burchtheer mocht den boer al niet veel meer tellen dan zijn paard of zijn hond de rijke poorter, prat op zijn voorrech ten, mocht laag neerzien op den eenvoudigen landman de geestelijkheid in stadskerken en rijke kloosters mocht dan al méér zich richten naar d'en ontluiken den burgerstand: dè boer, die door zijn arbeid het le vensonderhoud voor allen uit <3e aarde haalde, kende zijn waarde toen reeds, even goed als thans. Reeds vóór de volken, die nu het Zuiden en het Noorden van Europa bevolken, uiteen waren gegaan, hadden zy woorden voor: akker, ploegen, eggen, zaad, zaaien, sikkel, malen, tarwe, gerst, paard, rund, koe, schaap en hond. Toen de volksverhuizing had opgehouden, be bouwden de families nog samen den grond en jaarlijks ontving ieder huis zijn deel. Gewoonlijk werd hetzelfde land jaar op jaar aan hetzelfde gezin toegewezen; de gewoonte werd een recht en zóó was het vaste grond bezit geboren. Aarden wallen, op .den duur met hout beplant, of grenssteenen aan het eind der scheidsvoren, bepaalden ieders eigendom. Doch weide, woud en heide bleven nog eeuwenlang tot gemeenschappelijk gebruik. Oorspronkelijk kende men alleen vrije mannen, die ieder hun deel aan het land hadden. Door oorlog en onvei ligheid, verarming en speelzucht, was de maatschappij allengs in twee groote groepen gesplitst; aanzienlijden met grootgrondbezit en "onvryen, die op de gronden der eersten woonden en een deel van de opbrengst aan hen moesten afstaan. In onze streken was deze toestand niet vóór de 9e of 10e eeuw gevestigd; toch bleven hier nog gemeene marken en vrije markgenooten. Enkele gunstig gelegen marktdorpen, zooals Deventer, ontwikkelden zich tot steden. In de 14e eeuw waren de dorpen en gehuchten van heden alle reeds in den kiem aanwezig. Rondom de parochiekerk, meestal reeds van steen en gothisch van styl, ligt het dorp in bonte wanorde verspreid. Ook de woningen eener buurt vormen een schilderachtige groep tusschen en rondom de bouwakkers. Dorpen en buurten zijn gescheiden door uitgestrekte, gemeenschappelijke gronden, ook meenten geheeten. Dan bestaat een boerenwoning uit een vakwerk van ge binten, waartusschen gevlochten wanden die met leem bestreken zijn. In de groote onverdeelde ruimte daar binnen huizen menschen en vee zeer gezellig samen. Vooraan is het woonhuis met de stookplaats in het mid den, achteraan de schuur. De rook in dien tijd nog niet door een schouw naar buiten geleid, vervult de gansche ruimte; hij kleurt het balkwerk zwart en vindt eindelijk door de openstaande deuren een uitweg. Zoo'n huis was gemakkelijk verplaatsbaar; het wordt dan ook tot de roerende have gerekend. Nog in het begin van deze eeuw vertelde een landbouwer in de» Achterhoek, dat zyn huis, n.l. het gebintwerk, uit Munsterland was ge komen. Ja, gansche dorpen werden soms verplaatst, zoo. als o.a. gebeurd is met Friezenveen. Daar vestigden zichrin de 14e eeuw op grond van den Heer van Almelo, uitgeweken Friezen, die er het veen begonnen te ont ginnen: vandaar de naam. De boeren dier dagen zien wij in hun schamele klee ding van eigengereid linnen aan het werk op den akker. De landbouwwerktuigen verschilden niet veel van die, welke onze boeren in het begin van deze eeuw nog ge bruikten, alléén waren ze wat lomper. Koeien en ossen trokken meest den ploeg en de kar. Deze laatste heeft in plaaté van wielen houten schijven. Paarden zijn nog een weelde-artikel der voornamen; eerst tegen -de 16é eeuw beginnen ze het rund als trekdier te vervangen. Boekweit en aardappels zijn nog onbekend, overigens teelt men schier alle gewassen van heden. Destijds liet men de akkers om het andere jaar nog onbebouwd tot weide voor het vee liggen; dat was het veldgras- stelsel. Sedert de dageri van Karei den Grooten (rond 800) ligt het land op het derde jaar braak. In Juni (ook wel Braakmaand genoemd), wordt de rustende akker eens omgeploegd of „zwart gemaakt" en daarna bemest. Men ploegt hem dan in Septeïhber en zaait er winterkoren op. Als dit met St. Jacob geoogst is, loopt het vee in het najaar op de stoppellanden. Spurrie en knollen teelt men nog niet. Zonder bemesting wordt het derde jaar zomerkoren gezaaid en daarna volgt weer de braak. Deze omloop heet het „drieslagstelsel". In den Achterhoek wordt heden nog het land gemeten naar het spint of molder zaaizaad, dat er op noodig is. zooals de weide naar voeren en het brood naar de hoe veelheid verbakken graan (b.v. een spints stoete). Over een veeweg of drift, door aardwallen begrensd, loopt het vee tusschen de bouwakkers door naar de gemeene weiden en heiden, waar een gemeenschap pelijke herder de kudden bewaakt Om het. vee in de broek, en boschlanden te kunnen terugvinden, dragen de dieren schellen, welker geklingel liefelijk klinkt in de eenzame wildernissen. Zoo'n herder of „scheper" is een man van invloéd: hij kent tooverformulieren en ge beden tegen veeziekten en toovenaars of weermakers, die donder en hagel verwekken. Hij weet doorgaans prachtig te vertellen. De koeien geven nog niet veel m$lk in de 14de eeuw en het maken van boter of „smeer" is verre van al gemeen. Amsterdamsche kooplieden brachten in de 14de eeuw veel boter uit Holland op de Deventer markt, waaruit mag afgeleid worden, dat ze toen in 't graafschap Zutphen en rond den IJssel nog weinig werd geproduceerd. De varkens loopen in die jaren nog vrij buiten rond onder Steenderen en Warnsveld voor meer dan 100 varkens het eikelgeld betaald. Ook schapenhoenders en in het najaar drijft men ze in de wouden. In 1313 werd in de bosschen van den graaf van Zutphen en ganzen fokte de boer. In 1314 trok de hertog van Gelder uit. de graafschap Zutphen 616 hoenders en alléén uit de stad 357. De bijenteelt bestond destijds daarin, dat men de holle boomen in de bosschen, waarin een zwerm zat, merkte en later van den zoeten voorraad beroofde. Allengs kwamen de korven van stroo, boombast of twijgen in gebruik. Om hun verstandig werk werd het bijenvolkjeontzien en als menschen behandeld Was de boer overledendan werd de droeve mare, na kloppen tegen de korven, aan zijn zwermen kond gedaan; men liet ze rouwendoor er een zwarten doek op te hangen, zooals men er bij bruiloft een rooden op legde. De heilige wouden van Donar en Wodan waren door Christenpredikers geveld; andere zijn door het pro ces der hoogveenvorming verdwenen of door een zich uitbreidend hoogveen overdolven en hun boomen vond men later als kienhout bij het turfgraven weer. Ook het weidend vee deed de bosschen veel nadeel. Toch zijn er nog vele in onze streken, het wild gedierte is eveneens talrijk. Soms worden de wolven een ware landplaag. Nog in 1233 en 1234 hadden ze dermate de overhand, dat veel werd verscheurd en zelfs de lijken 's nachts uit dte graven werden gewroet om door de ondieren te worden verslonden. In koude winternachten hoorde de eenzame landbewoner het gehuil der wolven in de vlakte, hetwelk hem een hui vering door de leden deed jagen. Het jagen is een recht en vermaak der hèeren ge worden. Een plakaet van 1502 beperkt den tijd en zegt, dat het geoorloofd is van den dag van onze Lieve Vrouwe in derf Oegst (15 Aug.) tot Lichtmisse (2 Fe bruari) toe behalve bij vorst en sneeuw. Redactie-adres: GROOTE MARKT 28 GOES, TEL. 2345 (toestel 05) Uitgave: UITGEVERIJ „VOLK EN BODEM" POSTBUS 281 DEN HAAG Advertenties: Losse plaatsing 25 ct: per rn.m., In alle edities 75 ct. per m.m. Abonnementen: Voor niet-ieden van den Wederl. Land stand 5.— per jaar of f 1.25 per 3 maanden. Alle briefwisseling betreffende exploitatie, advertenties en abonnementen, aan - postbus 281, Den Haag. Telefoon 11.48.35. No. 50 Vrijdag 18 December 1942 pag. 1. Indrukken en gedachten. XVI. 2. De productieslag in het vierde oorlogsjaar. 2. Achter den ploeg. 3. De boerenstand in de Middeleeuwen. 3. Rond Kersttyh. 4. Kris kras door de w ereld. 4. Wat „Land en Volk" brengt. 5. Van mosselzaad totZeelandsche mosselen. 5. Voor de Landvrouwen. 6. Beelden uit Oostland. 7. Tuinbouw in het kleine boeren- en pluimvee- houdersbedrijf. 7. Boekbespreking. 8. De teelt van winterwortelen en herfstknollen. 9. Proefveldverslagen. 10. Stalmest hridezen tyd. 10. Voedering van werkpaarden in den winter. 11. Pluimveeteelt. Ik kan het me levendig indenken, dat velen, niet inge wijd in de folklore, het na het lezen van deze ency- clopaedische bijzonderheden lichtelijk duizelt hoewel insiders in dit kort artikeltje bevestiging vinden voor veel, dat zij reeds wisten en aanwijzingen voor ver dere nasporingen in die bijzonderheden hun onbekend. Laten wrj echter eens een nadere beschouwing over het Kerstfeest geven. Wij moeten dan allereerst het feit constateeren, dat er talrijke feesten zijn, wanneer de aarde aan het einde van het jaar, van zijn vruch ten beroofd, in de ban van den winter ligt; en stellen verder vast, dat deze feesten hun hoogtepunt berei ken in het Kerstfeest. Wanneer wij even onze gedach ten laten gaan, dan kunnen wij de oorzaak hiervan gemakkelijk vaststellen. Als de arbeid rust dan gaan de natuurvolken de eentonigheid van de dagen verbre ken door godsdienstige of wereldlijke feesten. Zoo ook de oude Germanen, die in de dagen van Kerstmis hun joelfeest vierden. Het joelfeest, dat eigenlijk niets anders was dan een vruchtbaarheidsfeest. Immers in die dagen verstreek de kortste dag, keerde langzaam maar zeker het licht van de zon terug en daarmee het ontwaken der natuur. Mogelyk zullen velen het vol gende een profaniteit vinden, doch is de vraag niet gerechtvaardigd; dat men tusschen dit feest van Bal der, het Zonnestilstandfeest en het Kerstmis, het feest van Christus' geboorte, eenig verband heeft te zoeken? Zouden de verspreiders van het Christelijk geloof, de gehechtheid der Germanen aan oude tradities en ge bruiken kennend, geen gemakkelijke overgang hebben gezocht en gevonden in de geboorte van Christus, den brenger van het licht Het gaat zoo heel vaak, dat men den oorsprong van oude gebruiken niet meer kent of niet meer wil ken nen uit de een of ander religieuze overweging. Een weinig dwaas is het laatste. Immers aan de innerlijke gedachte van een kerkelijk feest verandert weinig of niets, als men weet, dat dit feest ontstaan is uit een gebruik van het heidendom.'Omdat enkel de gedachte van den geloovige waarde geeft aan het feest zelf. Zoo zullen ook vele Twentenaren den eigenlijken oor sprong van het blazen op den Midwinterhoorn niet kennen en velen zullen denken, dat dit gebeurt om de komst van den Heiland aan te kondigen. Wat even wel niet het geval is. Interessant is het wat D.,J. van der Ven in „Neerlands Volkslevens" over dit oüd ge bruik schrijft. Over den hoorn zelf staat er dit: „De hoorn zelf is een instrument uit den oer-tijd en vindt zijns gelijke hoog op de Tjellen van het Noord-Skan- dinavische hoogland, waar de Saterjanten haar melan cholische deuntjes blaast op de Lyrdlur. Onze Midwin terhoorn is een instrument dat uit twee stukken ge knipt vlieren-, wilgen- of beukenhout is gemaakt, welke stevig met- houten, een enkele keer met koperen banden tot een soort waldhoorn samengevoegd zijn. Tot mondstuk dient een handbreed lange uitgeholde vliertak, waarin een opening van 4 5 cm. doorsnede. Tot op ongeveer driekwart van de hoornlengte loopt dit stuk langzaam verwijdend door, waarna het een kwart cirkel ombuigt en bij een totale lengte van onge veer IVz meter een diameter van 9 h 10, soms wel van 15 cm. vertoont". W. J. EELSSEMA.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 3