De boomgaard in den winter De teelt van winterwortelen en herfstknollen Belangrijke data VRIJDAG 18 DECEMBER 1942 DE LANDSTAND PAG. 8 |"^E laatste bladeren onzer vruchtboomen vallen in deze dagen af en wij zien ook hier hoe de natuur ter ruste gaat. Deze rust is echter in vele gevallen slechts schijn, daar de wortels in den grond, in tegenstelling tot alles wat boven den grond uitkomst, niet stilzitten. Daarom is het thans de tijd om na te gaan, wat wij kunnen doen, om de structuur en de mestbehoefte van den grond in orde te brengen. En waar andere werk zaamheden langzamerhand stil komen te liggen, daar wordt net tijd om ook in andere opzichten onze aan plantingen te gaan verzorgen. Deze zorg hebben de boomen hard noodig om den volgenden zomer een goe den oogst te kunnen geven. Nog veel te veel zien wij rond de boerderijen oude en verwaarloosde boomgaarden: snoeien, spuiten en be mesten acht men vaak overdaad en ieder schurftig appeltje beschouwt men als winst. De boomen staan er in zulke gevallen meestal om 't vee schaduw en gelegen heid tot „schuren" te geven. Ze worden dan ook ont zettend toegetakeld door koeien en paarden. Tegenover dezen extensieven vorm van boomgaardcul tuur staat de beroeps-fruitteler met zijn tot in de pun tjes verzorgden aanplant. Hier komt nooit vee onder de boomen, zelfs het gras blijft liggen om te rotten en met alle mogelijke hulpmiddelen haalt men uit de boomen, wat er maar aan vruchten uit te halen is. Gelukkig bestaan er tusschen deze twee uitersten ook tusschenvormen.' De practische boer weet wel, dat een goed onderhouden boomgaard de bestede kosten ruim schoots terugbetaalt erwJiij weet ook, ''dat ooft volks- voedsel is en er dus ook op dit gebied gedaan moet worden wat kan. Voor hem is de vraag: mag er met vee onder" de hoog- stammen worden geweid? een zeer pijnlijke. Eenerzijds weet hij maar al te goed, dat de koeien vaak de boomen beschadigen (al kan hiertegen veel gedaan worden) en den bodem dichttrappen en planten voedende stoffen er aan onttrekken; anderzijds heeft hij het gras in den boomgaard hard noodig en een boom geeft maar een maal per jaar vruchten, doch een koe lederen dag melk. Bovendien dwingen de tijdsomstandigheden hem vaak om anders te handelen dan hij wil. Het gras onder de boomen af te maaien en te laten rotten geeft den bodem wel een goedé structuur, maar de boer kan dit niet over zijn hart verkrijgen en gaat hooien of inkuilen. Ma^r juist hierdoor worden weer plantenvoedende stoffen onttrokken, die hij, vooral nu, niet voldoende teruggeven kan. Het blijft dus een pijn lijk geval. In ieder geval dient men thans ook de ontwatering na te gaan. In gedraineerde boomgaarden gaat men het geheele systeem na en herstelt de gebreken. Verreweg <3e meeste aanplantingen zijn echter aangewezen op greppels en dus is het zaak, dat deze goed schoon zijn. Is dit het geval en liggen de akkers eenigszins rond, dan kan het overtollige water in den kortst mogelijken tijd afgevoerd worden. Natuurlijk worden de slooten in de omgeving, evenals duikers en sluizen, nagezien en in orde gemaakt. Over den verderen afvoer kan men per soonlijk weinig beslissen. Natuurlijk is de bemesting in deze tijden ook hier een teer punt. Toch kan er nog heel wat gebeuren, zooals wij zullen zien, ook met meer of minder deugdelijke grondstoffen. Daar is allereerst de kalktoestand, die nagegaan moet worden. Vroeger had men nog wel eens de gewoonte om den boomgaard eens in de 10 jaren een groote hoeveel heid kalk toe te dienen. Later is wel gebleken, dat dit verkeerd was en het veel beter was om ieder jaar een kleine hoeveelheid te geven. Maar wat zoowel van kalk als van de andere meststoffen geldt, is dit: de mate, waarin zij noodig zijn, leert men alleen goed kennen uit de analyse van het grondonderzoek, al zijn er voor den vakman ook nog wel andere hulpmiddelen als veel of weinig schot, goed of slecht uitgegroeid blad, plekken op de bladeren, enz. Veelal blijkt er ;n den grond wel eenige reserve aan kalk, kali en forforzuur te zijn en hiervan kan men uitgaan en zien, welke meststof het noodigst is. De kalimeststoffen, die men heeft, strooit men zooveel mogelijk in het najaar uit; vooral voor chloorhoudende is dit gewenscht. Verder ziet men nog veel doornhagen langs boomgaar den. Deze hooren er niet thuis en dienen zoo snel mo gelijk verwijderd te worden. Niet alleen onttrekken zij kostbare voedingsstoffen aan de boomen, maar zij zijn ook een kweekplaats voor allerlei schadelijke insecten en ziekten. Zij vragen.veel onderhoud, onder de boomen sterven zij af en maken de afscheiding onvolledig. Ten slotte moet er gesnoeid worden. Alhoewel het een onmogelijkheid is, om op papier nauwkeurig aan te geven, wat wel en wat niet verwijderd dient te worden, willen wij toch eenige richtlijnen geven. Het doel, dat ons voor oogen staat, is: het verhoogen of in stand houden der vruchtbaarheid. Vroeger ging men veelal uit van.de zgn. beredeneerde snoeimethode, die, wat de hoofdzaken betreft, hierop neerkwam, dat de langere twijgen ingesnoeid werden op twee krachtige oogen. Deze geven dan een scheut (of twee) en de zwakkere onderoogen vormen sporen of tuiltjes. Na zomersnoei en weer wintersnoei zullen er bloemknoppen gevormd worden en hier was het om te doen. Op den duur is echter gebleken, dat de rederieering niet opging. Sommige boomen gaven inderdaad vrucht, doch er bleven er ook onvruchtbaar en uit de zwakkere onder oogen ontstonden vaak scheuten i.p.v. sporen. Daarom is men er toe overgegaan om een pa$r oogen langer te snoeien en verder te handelen naar omstandigheden. In 't algemeen moet men rekening houden met de vol gende factoren: a) De vorm van den boom, b.v. rechtstaande snoeren e.d. Op de boerderij treft men echter dergelijke kunst matige vormen zeer weinig aan en daarom kunnen wij dit punt rustig voorbijgaan. b) De ontwikkeling van den boom in den afgeloopen zomer; deze staat natuurlijk meer in verband met den regenval, de hoeveelheid zon, de bemesting, enz. c) De natuurlijke groei. Bij sommige variëteiten schie ten de oogen n.l. gemakkelijker uit dan bij andere. d) De onderstam, omdat de groei hiervan natuurlijk sterk afhankelijk is. Tenslotte speelt ook de standplaats een rol, b.v. meer of minder beschut. Ook de ouderdom is van invloed. Al deze factoren, gaat de kweeker na en gepaard met zijn persoonlijk inzicht, beslissen deze over de te ver wijderen takken. Ieder weet tenslotte wel, dat kronen, die zóó dicht zijn, dat licht en lucht niet overal kunnen komen, gedund moeten worden. Daartoe moeten allereerst die takken verwijderd worden, welke een verkeerde richting hebben en dwars door de kroon heen gegroeid zijn. Hout, dat geen scheutgroei meer vertoont en uitgeput is, kort men in op een plaats, waar een nog jonge tak met voldoende groeikracht ontspringt. Bij dezen snoei maakt men natuurlijk groote wonden, die afgedekt dienen te worden. Allereerst moeten ze natuurlijk zoo glad mogelijk zijn. Heeft men geen entwas, dan kan men ook oude, dikke verf of menie gebruiken; dit is even goed. v Kapstokken in den boomgaard zijn uit den booze. Dezö rotten bijna altijd in en zijn een open poort voor kanker, loodglans enz. Wat deze twee kwalen betreft, daar is het nu ook de tijd voor om aan te denken. Zijn de boomen zeer ernstig aangetast (dit is bij loodglans alleen in den z&mer goed te zien), dan moeten zij ge rooid worden en het doode hout voor niet in de om geving van vruchtboomen laten liggen. Kankerwonden worden goed uitgeborsteld, of nog beter met een scherp mes uitgesneden en afgedekt met verf, menie of wat men maar bij de hand heeft. Waterloten worden natuurlijk eveneens verwijderd. Scheuten, die vlak bij den stam uit den grond komen, moet men van de wortels afscheuren. Afknippen gelijk GOES: 22 Dec. 14 uur, vergadering afd. Land vrouwen, nam. 2 uur. THOLEN: 28 Jan. 1943, 15 uur Keuring dek hengsten ingeschreven by „Het Nederland- sche Trekpaard". ZIERIKZEE: 29 Januari 1943, 11 uur Idem. OOSTBURG: 2 Februari 1943, 11 uur Idem. AXEL: 3 Februari 1943, 11 uur Idem. AXEL: 3 Februari 1943, Keuring van dekheng sten NIET ingeschreven by eenige Stara- boekvereeniging. HULST: 4 Februari 1943 11 uur, Keuring van dekhengsten, ingeschreven by „Het Neder- landsche Trekpaard". HULST: 5 Februari 1943, 10 uur Idem. met den grond *is niet afdoende. Vooral bij pruimen is dit noodig. De stammen moeten goed schoon gekrabd worden, op dat hier geen insecten overwinteren kunnen. Sommigen kalkten ze ook en wel in het voorjaar of in den laten winter, omdat men meent hierdoor vorstschade te kun nen voorkomen. Eindelijk-vraagt ook de bestrijding van insecten en ziekten de aandacht. Het heeft geen zin, om hier op te sommen, welke uitmuntende bestrijdingsmiddelen wij in normale trjden wel bezaten. Wij moeten thans roeien met de riemen, die wij hebben. Zoo komen wij, tijdens het snoeien, vanzelf de nesten der bastaardsatynvlinder tegen. Deze stoppen wij in een klein zakje, dat wij speciaal daArvoor bij ons dragen, om later de geheele verzameling te verbranden. Dat is eenvoudig en afdoende. Heeft men nog kleefstof voor lijmbanden in voorraad, dan kan men hiermede de kleine Wintervlinder be strijden. Voor het overige zal men den toestand moeten nemen, zooals hrj is. Uit dit kort opsommen van de wlnterwerkzaamheden zou men wel eens de conclusie kunnen trekken, dat het beter behandelen van de vruchtboomen toch niet erg rendabel is, als er zóóveel aan vastzit. Indien men echter eens wist, hoveel boomgaarden nog in verwaar loosden toestand verkeeren en hoe men met geringe moeite een veel hoogere opbrengst kon bereiken, dan zou er veel meer gedaan worden. Eenerzijds zien wij de beroepsfruitkweekers, die gebruik maken van alle mogelijke hulpmiddelen ter intensiveering van hun be drijf, anderzijds zien wij nog te veel boeren, die de boomen eenvoudig aan hun lot overlaten. DeNjaatste groep moest eens bij de eerste in de leer gaan. G. teelt van winterwortelen is in den landbouw min of meer bekend, al is de teelt van de 600 k 700 ha voor de helft alleen reeds in Limburg te zoeken. Daarnaast treft men ze zoowel op de klei als op het hooge Ve- luwezand aan, zoodat het gewas op de grondsoort niet zoo kieskeurig is. Wortelen zijn gevoelig voor onkruidschade. Men moet ze dus telen op onkruidvrije akkers en dus vooral na een voorvrucht (in het vorige jaar) als bieten, kool. rapen of aardappelen; in de tweede plaats né, granen, peulvruchten e.a. Op klaverstoppels geven zij vertakte wortels. Deze voorvrucht deugt dus niet. De teelt van wortelen brengt veel arbeid mede. Daarom is ze op het zand ook vaak vervangen door die van voederbieten. Op de klei wordt de winterwortel, als volleveldsgewa3 geteeld; wel een bewijs, dat de teelt dit ook loon en kan, ondanks de benoodigde hoeveelheid arbeid. Op de lichte gronden zaait men soms de winterwortel. In Februari/Maart als „stoppelwortel" wel in de win terrogge of gerst als tweede gewas en wordt hiermede dan gecombineerd. Dit gaat gemakkelijker, indien de rogge of gerst op rijen is gezaaid met 20 of 25 cm. af stand. Bij den laatsten afstand der rijen is de oogst even groot, wordt zaad gespaard en kan het wortel zaad beter ontkiemen, doordat daar beter geschoffeld en gewied kan worden. De meeste gewassen kunnen weer ze^r goed op wortelenland het volgend jaar op volgen. Meermalen wordt de winterwortel voor wis selbouw gebruikt, zoo bij aardappelen en kool. Er is dan weinig of geen mest voor den wortel noodig. (Op het zand allicht een 600 kg kalimest per ha). Verschillende rassen wordei) verbouwd. Tot de beste behporen de Flakkeesche Stomppuntige, de Flakkeesche Wijnpeen en Lobbericher wortels, die als hoofdgewas kunnen worden verbouwd. De laatste is niet bestand tegen vorst en wordt daarom ook wel als stoppelwortel geteeld. Hiervoor dienen vooral de Wessemer en de Nederweerter; twee landrassen van wortels, die in stand worden gehouden, omdat ze ook zeer goed be stand zijn tegen vorst. De Robra, een selectie af gezonderd) uit een Belgisch ras, heeft ook aandacht# om het hooge carotinegehalte, als stoppelpeen. Deze teelt van stoppelpeen wordt het meest aangetroffen in Limburg en Noord-Brabant. Zij kunnen tot ïn den winter op het land blijven. Voor consumptie (verbruik als groente) worden naast de Flakkeesche, vooral de Berlikummer Stomppuntige en de N-ijmeegsche verbouwd; soms ook de Hoornsche. Deze rassen zijln meer rood en hebben minder gele pit (hart), maar ze zrjn minder productief en over bet geheel iets zwakker dan de Flakkeesche. De grond dient diep los te zijn. Vaak wordt ook de ondergrondsploeg daartoe gebruikt. Na het rooien van ,vroege aardappelèn wordt op cfe Friesche klei herhaal delijk geen grondbewerking meer toegepast; alleen wordt de grond goed schoon gehouden en vóór het zaaien alleen flink geëegd om het zaad goed te kunnen zaaien, Overigens ploegt men diep laat in het najaar, of spit men den grond goed. In het voorjaar wordt de grond daarna met cultivator of eg bewerkt, of anders ondiep geploegd of gespit, om een fyn zaaibed te verkrijgen. Na granen en peulvruchten wordt de stoppel dun ge schild, hierna een tusschenvoor gegeven, waarbij stal mest kan worden ondergeploegd. Stalmest vóór den winter gegeven, is zeer goed; hier- (Zie vervolg pag. 9, 1ste kolom)

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 8