4 uwk door J VRIJDAG 25 DECEMBER 1942 DE LANDSTAND Pag. 6 Het Vroonhof ligt een heel eind in den polder, vlak tegen den breeden dijk, die de Schelde tegenhoudt. Langs den weg, die er heenvoert, en op de helling van den dijk, zijn Meidoornstruiken opgeschoten, die in 't voorjaar de heele streek doorgeuren. Rond 't hof staat een dun rijtje popels en verder is er geen booin of struik in wijden omtrek te vinden. Wijd is dit land en als je op den hoogen dijk staat nevelen in het zon licht de verste horizonten. Maar de menschen wonen niet op den dijk, maar in den polder. Daarom zien ze telkens tegen de dijken op en de wierden, die menschen_ handen opwierpen, maar ze zien niet over alles heen de wijde horizonten van de eilanden, water en kwel ders, de breede Schelde en de verre oneindige zee; ze zien niet de oneindigheid van Gods werk in deze wereld. Misschien ziet Jasperse, de boer van 't Vroonhof dat wel, want eiken ochtend, als hij de schapen den dijk opjaagt, staat hij stil daar boven en tuurt over de eeuwig slaande golven en over het wijde eiland. Dan gaat hij weer naar beneden en komt er niet meer voor 's avonds, als de koppel weer naar huis gedreven wordt. Den geheelen dag leeft en werkt hij daar beneden, altijd alleen 't Hof is niet groot, krap twintig gemeten, maar voor één man is het al groot genoeg. De grootste helft is weiland, want 't land vlak achter den dijk is slecht on te laag voor bouwland. Maar 't bouwland is goed en de boer weet op de stugge klei de zwaarste tarwe en de dikste suikerbieten te doen groeien. In den oogst helpen de buren elkaar over en weer en dan komt er nog wel eens vreemd volk op 't Vroonhof, of de boerin en de meid helpen mee, maar overigens doet de boer al het werk alleen. In 't najaar, als de vroege nachtvorsten den grond al korsterig maken, gaat de boer alleen achter den ploeg, aohter de eg. 's Winters werkt hij in den stal, als er op 't land niets te doen is en in den voorzomer wiedt hij alles alleen Als 't hof te klein is om een knecht te huren, is er dan geen aankomende zoon? De boer wordt ouder, het hof wordt ieder jaar pron- ter, de koeien zijn in 't stamboek, het slechte weiland wordt opgeknapt. Waarvoor? Om, als de boer dood is allemaal op een' koopdag onder den hamer te komen, dat zijn vrouw van de centen een onbezorgden ouden dag zal hebben? Dat kan niet, want zij is in dezen polder geboren en getogen en zal nooit uit deze streek weggaan of ze moeten d'r komen halen. En als zij eerst sterft en de boer niet meer werken kan, moeten dan vreemden komen op 't hof, de ooms of de neven, die alleen op de hoofddagen hier nog eens op visite kwamen? Ja, waarvoor werkt de boer eigenlijk, als straks alles tóch weer afgebroken wordt? Heeft 't be staan zóó nog zin? Jasperse heeft wel een zoon gehad, maar dat is al jaren geleden. Een echte boerenjongen, die Pier heette, naar zijn Grootvader. Een klein kereltje, dat in het stijve boerenpakje zoo echt bij het hof paste. Nog voor hij naar de school in het dorp ging, reed hij al op den vos en als hij in 't najaar hielp aardappels rapen, zat zijn pilobroek van onder tot boven onder de klei. Ja, als die gebleven was, hoe anders zou dan Jasperse's leven geworden zijn. Nu was alles stil; de boer deed zijn dagelijksche werk op het land en de vrouw en de meid in huis en stal. Hoe was het toch mogelijk, dat hij dien jongen had laten gaan? Hij herinnerde zich nog, dat Pier op z'n tienden ver jaardag, omdat 't 'n kroonjaar was, van oome Kees een meccanodoos had gekregen. Een duur ding, maar oom kon het betalen, want hij had een groothandel in land bouwwerktuigen en -machines in de stad en hij bleef in z'n vak als hij 'n presentje gaf. Vanaf dat oogenblik had Pier alleen aandacht gehad voor z'n meccanodoos en avond aan avond, den heelen winter door, had hij gebouwd en geknutseld, en op 't lest zoo'n vaardigheid gekregen injhet bouwen en schroeven, dat de boer wel W&msk .-li 'v; Mm J me. Ia mmm 'C X - t W M v u4w rL hrf'MwwVW lf >rwl' een heelen avond bij de kachel zittend met een pijp tabak, het vernuftige, spel van zijn jongen kon aan zien. Dat hij toen niet in de gaten had gekregen, dat er wat aan 't veranderen was bij Pier. O, als hij nu nog terugdacht aan dat vervloekte ding; hij zou het nu wel met zijn zware klompen plat kunnen trappen. En als hij 's avonds vóór 't naar bed gaan met zijn vrouw praatte, kon de woede over eigen vermeende domheid fél losbarsten en verwenschte hij oom Kees, die den hartstocht voor techniek bij den jongen gewekt had, door dat lamlendige ding. De boerin kon niet begrijpen, dat de boer al maar terug kwam op dat speelgoed. Als de jongen toch werkelijk aanleg had voor werktuigen en machines, nqh, dan was dat er ook zónder dat ding wel uitgekomen. Die doos was wel de aanleiding, maar daarom nog niet de óórzaak geweest van Piers ver andering. Want van ddt oogenblik af, was Pier geen boer meer. Als hij uit school kwam, liep hij vaak niet meteen door naar huis, zooals vroeger, maar bleef bij den dorpssmid staan kijken. Die had een macht van ma chines naast en voor de smidse staan. Maaimachines, zaaimachines, hooiharken, schudders, ploegen, auto's en tractors soms ook. De smid kreeg schik in 't ventje dat zóó graag toekeek en meehielp en zei hem, dat 'ie in de vacantie maar eens een week bij hem moest ko men helpen, hij kon best zoo'n knechtje erbij gebruiken. Opgetogen was Pier naar huis gerend en had geju beld: „Vader, vader, ik magge kommen: de smid 'eit zelf gezeid!" Maar de ontnuchtering was groot geweest. „En wie moet 'r dan de aerepels raepen?" had vader gevraagd. Nou, de smid had ook 'n jongen; die zou vast wel 'ns 'n weekje bij 'n boer willen zijn, had Pier gezegd. Maar er was niks van ingekomen. Boer is boer (VH\ j£r! t [frf- J tf i Ik/V Lwy .het vernuftige spel van zijn jongen kon aanzien k Air'v ^''AUAkiï MF!-7 IfW en tuurt over de eeuwig slaande golven en 'Over het wijde eiland en smid is smid, had vader gezegd en wij hebben niks met elKaar te maken. Van toen af begreep Pier, dat er zonder strijd niets is te bereiken op de wereld en van dat oogenblik was 't mis. De jongen was een ijzeren dwarskop en zoo koppig als 'n krien. Maar de boer was ook niet malsch en 't ging hard tegen hard. Toen Pier van school af kwam, had hij maar één be geerte: bij een smid, of bij Oom Kees in de stad te gaan dienen en dan liefst den ganschen dag machines in en uit elkaar schroeven, en als 't kon nieuwe uit te vinden en op te bouwen. Maar de boer dacht er niet aan; 't hof moest een op volger en de jongen begon al zoo mooi werk uit de hand te nemen. Oom Kees bood den boer aan, den jon gen bij hem in de zaak te nemén, zelfs om hem te laten leeren, maar de boer had geen ooren. Intusschen ver zuurde hij door zijn koppigheid niet alleen 't leven van den jongen, maar ook van zichzelf. Met Pier was geen land. te bezeilen. Hij zaf te suffen onder 't werk en had zijn gedachten bij allerlei dingen, maar niet bij 't werk. Als de boer een dag weg was, vergat hij de varkens en de hoenders te voeren en als er een koe uitgebroken was en in de tarwe rondliep, zag iedereen het, maar hij niet. Toen de winter ten einde was, had Jasperse er genoeg van en de boerin raadde hem aan, om den jongen maar zijn zin te geven. Ze besloten hem dan maar naar de ambachtsschool in de stad te sturen. De cursus duurde vier jaren en de boer meende, dat de jongen in dien tijd wel zóó schoon genoeg van de schoolbanken zou krijgen, dat hij er van weg zou loopen en weer thuis komen werken. Kij kon het zich niet voorstellen, dat iemand vier jaren lang in zoo'n steenen gevangenis kon zitten, terwijl de zomerzon over de. polders deinde of de majestueuze pracht van den winter zich uit strekte over 't land. God! wie dó,t kon, had geen bloed meer onder de nagels Maar de jongen kon het wél. En het middel bleek nu tienmaal erger dan de kwaal. Dol van vreugde was hij den eersten morgen op stap gegaan, met zijn boe. kentasch onder den- arm. Met opzet gaf de boer den jongen geen fiets. Misschien zou het dagelijksche end tippelen naar de bus in het dorp, hem op den duur wel afvallenMaar de jongen schoof dat alles opzij, alsof 't niets was en studeerde alsof zijn leven ervan afhing. In wiskunde, meetkunde en mechanika was hij iedereen de baas en bij de practische toepassing ston den zijn vingers niet verkeerd. En hij had kameraden. Wisse van Oom Kees zat in dezelfde klas en tusschen den middag gingen ze bij hém thuis eten. En in de vacantie zat Pier bij oom in de stad, samen met Wisse alles wat oom aan machines en werktuigen had, na te kijken en schoon te maken. Met verbittering moest de boer het aanzien, hoe de techniek alles bij den jongen was, en het boerenwerk niets. Als de jongen thuis kwam met zijn prachtige rapporten en ze aarzelend aan Moeder liet zien, dan greep zijn vader het boekje en smeet het in een hoek. Hij kon en wilde niet zien dat- z'n eenigste jongen geen boer was. Bij het eindexamen slaagde Pier met zulke prachtige cijfers, dat Oom Kees meekwam naar huis, om den boer te bezweren den jongen verder te laten leeren. De Middelbaar Technische moést die jongen hebben, dan kon hij wat bereiken. Maar de boer was opgesprongen als een wilde stier. Was het nou niet mooi genoeg, dat hij, dwars tegen zijn zin in, den jongen vier jaar lang had laten gaan, en nu nogHij zou eens uit een ander vaatje tappen: Pier kon thuis komen werken, óf hij ging de deur uit. Ziezoo, en nu moest de jongen zelf maar kiezen. Wit van woede had die geluisterd. Was ddt nu de be looning voor vier jaren hard werken en leeren? Kreeg hij d&t als bedankje op zijn prachtige examen? Dan wilde hij hier niet meer zijn, geen oogenblik. Wild had hij het er uit geschreeuwd en daarna de deur met eèn klap achter zich dicht gesmakt. Toen had de boer Oom Kees de huid vol gegeven, bij was de schuld ervan, dat de jongen zoo bedorven was, door dat lamlendige speelgoed van toen Dat was voor Kees te veel geweest. Z'n eigen jongen had met de grootste moeite 't examen kunnen halen en die Pier had het ongelooflijk best gedaan. Bedor ven?- Man, je bent zélf bedorven Als jij zoo'n jongen de deur uit durft te schoppen, haal ik 'm d'r weer in. En hij kan van mij leeren wat 'ie wil. En daar was het bij gebleven. Pier was met stille trom Pier, en dét nooit. Dan maar aan 't werk. En hij was in de zaak gekomen en kon nu dag in dag uit knut selen en bouwen naar hartelust. Hij vergat iedereen en alles als hij daar onder of op zijn machines lag en de fijnste radertjes met vernuftige zekerheid plaatste of wegnam. Arbeid is de groote vreugde in een men- schenleven. Thuis kwam hij nooit meer. De boer eischte: als je thuis komt, ga je hier aan 't werk en Piet zou liever hangen dan d&t. Alleen Moeder kwam geregeld 's Don derdags aan, als ze de eieren naar de stad bracht. Hij was begeesterd als ze kwam en naar hem keek, hoe vernuftig hij wel alle onderdeelen van een motor uit elkaar kon nemen en weer opbouwen. Over Vader werd niet meer gesproken. 's Avonds ging hij met Wisse naar cursussen en ook wel eens naar de bioscoop. In de stad nemen ze het nu eenmaal niet zoo nauw als in den polder en na een paar jaar was er niets meer in hem overgebleven van den stijven kleiboer en van het kleine ventje, dat zoo parmantig in zijn langen pillowbroek rond het Vroon hof had gedrenteld. En de zaak was in die jaren é.1 grooter geworden. De baas ging ten leste er zelf heele dagen op uit, den boer op, om bestellingen aan te nemen, 't Heele eiland kende de zaak en Pier leerde de knepen van 't vak zoo goed als de baas zelf. Ook over dit eiland sloeg de vloedgolf van den krijg. Toen overal in 't land de tegenstand neergeslagen was, hield die hier nog stand, dagen lang. Hier was het niet in vier dagen afgeloopen. Vreeselijk werd de stad toegetakeld en toen het krijgsrumoer de Schelde was overgestoken, en afzakte naar het verre Zuiden, bleek dat juist de oudste en mooiste plaatsen getroffen waren.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1942 | | pagina 6