De boer en de Jachtwet 1932
v.
Een welkome beslissing in het belang van
onze voedselvoorziening
Vonkjes
Voorkoming van schade
PAG. 5
DE LANDSTAND
VRIJDAG 15 JANUARI 194»
Jachtwezen:
F en dezer dagen verscheen in de Staatscourant de
publicatie van een besluit van den Secretaris-Generaal
van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en
Cultuurbescherming, waarbij wordt bepaald, dat in het
geheele Rijk niet zullen behooren tot de beschermde
vogels in den zin van de Vogel wet 1936:
gedurende het tgdvak van 1 Januari 1943 tot
1 Januari 1944: de schollevaar, de ekster, de
Vlaanische gaai, de bonte kraai en de roek;
b. gedurende de tijdvakken van 1 Jan. 1943 tot
1 April 1943, van 1 Aug. 1943 tot 31 Dee. 1943,
van 1 Jan. 1944 tot 1 April 1944 en van 1 Aug.
1944 tot 1 Jan. 1945: de blauwe reiger, de
S|>erwer, de houtduif, de zilvermeeuw, de kok
meeuw en de mantelmeeuw;
o. gedurende de tijdvakken van 15 Juni 1943 tot
1 Jan. 1944 en van 15 Juni 1944 tot 1 Jan. 1945:
de spreeuw.
Hoewel tot nu toe de schade aan onze land- en tuin-
bouwgewassen door wild en schadelik gedierte, on
danks soms wel wat alarmeerende berichten, in het
algemeen nog al mee is gevallen, wil dit niet zeggen,
dat hier en daar niet alleszins gemotiveerde klachten
werden geuit. Zoo staat het wel vast, dat in bepaalde
gebieden aan den vischstand ernstig nadeel werd be
rokkend door aalscholvers, die zich in groote zwermen
ongestoord te goed kwamen doen aan onze zoetwater-
visch, ten nadeele van ons allen. Voor onzen neus zagen
we heel wat smakelijke en voedzame visch wegsnoepen.
In het bijzonder werden vele visschers ernstig in hun
beroep geschaad. Met de bescherming van deze gulzige
vogels is het dus blijkens het bovenstaande besluit voor
1943 gedaan. Dit is een flinke stap in de goede richting,
waarvoor wrj den Secretaris-Generaal van Opvoeding,
Wetenschap en Cultuurbescherming erkentelijk mogen
zgn.
Hetzelfde geldt voor diens besluit ten aanzien van
eksters, gaaien, bonte kraaien en roeken. Ten laste
van deze vogels, die ongetwijfeld ook hier en daar nog
wel eens van nut kunnen zijn, moet worden gezegd,
dat zij zich in vele gebieden in al te sterke mate
hebben vermeerderd. Zij vergasten zich niet alleen aan
het jonge pas' ontkiemende graan, doch zijn ook ge
duchte eierdieven en hebben den dood van heel wat
jonge vogels en kuikens op hun geweten. Het is mij
dan ook opgevallen, dat overal een sterke vermeerde
ring o.m. van eksters en gaaien viel waar te nemen
en het aantal zangvogels ten nadeele van tuinbouw en
fruitteelt op bedenkelijke wijze was afgenomen.
Hoe het nu verder in de toekomst met de bestrijding
van schade in het algemeen zal gaan is een vraag,
die ons allen na aan het hart ligt. Van tijd tot tijd
zijn in „De Landstand" en ook elders in de pers stem
men opgegaan van hen, die reeds schade ondervonden
en nu na sluiting van de jacht het ergste vreezen. I»
het bijzonder geldt dit voor onze fruitteelt in streken,
waar deze teelt wel een zeer belangrijke bron van
inkomsten vormt. Daartegenover staat weer de angst
van anderen, die zich beklagen, dat de geheele wild
stand ten gronde gaat, indien geen paal en perk wordt
gesteld aan het onbeperkte doodschieten van alles, wat
in het wild leeft door menschen, die zich bevoegd tot
het hanteeren van een geweer, vrijwillig geen enkele
beperking willen opleggen.
Het zal dus noodig zgn, dat aller belangen nauwkeurig
worden afgewogen en dat by alle overwegingen, als
van primair belang de voedselvoorziening hare rechten
beschermd zal zien.
Een der laatste dagen van 1942 deed ik een beroep
op de Provinciale Leiders van het Jachtwezen om mij
op korten termijn een zoo volledig mogelijk verslag
uit te brengen omtrent de door hen of namens hen
in hunne geheele provincie vastgestelde schade, onder
vermelding van alle bijzonderheden, welke in dit ver
band als waardevol materiaal moeten worden aan
gemerkt. Aan de hand van die gegevens kan dan
worden beraamd, w.elke maatregelen getroffen dienen
te worden. Het behoeft geen nadere verklaring, dat
hierbij een nauwe samenwerking met de Algem. Nederl.
Jagersvereeniging van het grootste gewicht zal zijn,
welke samenwerking belangrijk zal worden bevorderd
door de toetreding van onze Provinciale Leiders van
het Jachtwezen tot de Gewestelijke Jachtraden der
Algem. Nederl. Jagersvereeniging.
W. G. NIEUWENKAMP,
Leider van de Afd. Jachtwezen.
EELAL luidt een pachtcontract van de jagers met
de grondgebruikers: „De verpachting omvat het uit
sluitend recht om te jagen, daaronder begrepen het
recht omschadelijk gedierte op te sporen, te bemach
tigen of te dooden". Onder de voorwaarden wordt dan
vaak een bepaling opgenomen, dat de eigenaars bevoegd
zgn aan derden vergunning te verleenen om schade
lik gedierte op te sporen, enz., indien biykt dat
er schade aan de gewassen is aangericht, terwijl ook
diverse contracten bapalingen inhouden, dat het ver
boden is om aan derden vergunning te verleenen scha
delijk gedierte op te ruimen, veelal betiteld met
„konijnen knuppelen of te fretteeren." Hoe verdragen
dergelijke contracten zich nu met de jachtwet 1923?
Allereerst verstaat de wet onder wild:
a. Klein wild: hazen, patrijzen, korhoenders, houtsnip
pen en fazanten;
b. Grof wild: moefflons en wilde zwijnen;
c. Waterwild: zwanen, ganzen, eenden, duikers, wa
tersnippen, goudplevieren, kemphanen, wulpen,
scholeksters, grutto's, tureluurs, meerkoeten en
waterhoentjes;
d. Pelswild: dassen, steenmarters, boommarters, zee
honden en otters, terwijl de wet als jagen be
schouwt het opsporen, bemachtigen of dooden van
wild en alle pogingen daartoe, met geoorloofde
middelen.
Het jachtrecht zoo zonder meer betreft dus uitsluitend
het wild, waarvan de boer veelal geen schade heeft
te vreezen (behalve van de fazant waar die veelvuldig
voorkomt). In dergelijke gevallen kunnen de fazanten
van hooger hand als schadelijk gedierte worden aange
merkt, zooals thans het geval is in d"e gemeenten
Egmond-Binnen, Egmond aan Zee en Castricum.
Terecht heeft de wetgever ook ingezien dat het wild
veelal geen schade berokkent, in tegenstelling met
het schadelijk gedierte, hetwelk dan ook in een afzon*-
derl(jk hoofdstuk wordt behandeld, ixl. Hoofdstuk VU
luidende: Voorkomen van schade. Welke dieren zijn
schadelik voor den landbouw? De jachtwet begrijpt
hieronder: bunzings, konijnen, vossen, hermelijnen, we
zels en verwilderde katten.
In dit hoofdstuk worden de belangen van den land!-
bouw op den voorgrond gesteld, terwijl dit niet zoo
zeer het geval is met het wild. Hoe is nu de ver
houding van de jagers met betrekking tot het scha
delijk gedierte? Vóór 1929 was het zelfs nog geen
uitgemaakte zaak of de jagers düe het jachtrecht
gepacht hadden, met een geweer na 1 Januari (datum
sluiting groote jacht) nog schadelijk gedierte mochten
schieten. In December echter van dat jaar werd door
den minister van Binnenlandsche Slaken en Landbouw
per circulaire den burgemeesters bericht, dat aan een
gebruik van de jachtacte de wet geen andere beper
kingen stelt dan die gelegen in de art. 54 en 55,
immers art. 20 geldt alleen voor „jagen". (Artikel 20
houdt in een verbod wanneer niet gejaagd mag wor
den n.L in gesloten tijd, op Zondagen, by spoor-
sneeuw, enz.)
Dat de landbouw wel terdege bescherming ondervindt
is te verwachten, Immers de titel luidt: „Voorkoming
van schade" en niet bestrijding der schade of anders
zins. Voorkomen is beter dan genezen heeft men toen
ten tflde zeker gezegd en terecht. In de praktijk is
dit immers herhaaldelijk gebleken. Het schadelijk ge
dierte komt in vele plaatsen zoo overvloedig voor
(speciaal de konijnen), dat de jagers, niettegenstaande
afschot, toch niet tegen het schadelijk gedierte blijken
te zijn opgewassen, zoodat van -een totale verdelging
geen sprake is. Dit is ook gemakkelijk te verklaren,
daar het schadelijk gedierte veelal overdag onder den
grond leeft en dan (zonder fret) schotvrij is. De feiten
toonen thans ten minste aan, dat na drie zeer strenge
winters de konijnen nog veelvuldig voorkomen en zich
niet gemakkelijk laten uitroeien. Geen wonder is het
dan ook, dat in artikel 54 den grondgebruiker (eige
naar of huurder) bg uitsluiting het recht wordt toe
gekend op de b(j hem in gebruik zijnden grond scha
delijk gedierte te vernietigen met alle middelen waar
van het gebruik in artikel 16 niet is verboden (n.l.
strikken, kunstlicht enz.) Het gebruik van vallen,
beugels en klemmen is geoorloofd met schrifteiyke
toestemming van den burgemeester, terwgl cPe klem
men, enz. zoodanig moeten zijn ingericht, dat daarin:
óf het dier onmiddelhjk gedood wordt, of, indien levend
gevangen, niet verminkt wordt.
Dit artikel moet men aldus verstaan, dat om schade
te voorkomen dten grondgebruiker uitsluitend het recht
hiertoe heeft daadwerkelgk op te treden, of met diens
schriftelijk bewgs een derde. Dit is ook logisch. Immers
indien de grondgebruiker hiertoe niet gerechtigd
zou zgn, zou zich gemakkelgk het geval kunnen voor
doen, dat door onvoldoende afschot of te groote hoe
veelheid schadelgk gedierte, veel schade werd aan
gebracht, zonder dat de grondgebruiker hiertegen
optreden kon. Naast de verpachting van. het jacht
recht, daaronder begrepen het schadelijk gedierte (beter
ware het te spreken van verpachting van het jacht
recht, met bevoegdheid schadelijk gedierte op te rui
men) blijft de grondgebruiker te allen tgde het recht
behouden schadelijk gedierte op te ruimen (door een
derde met schriftelgk bewgs van den grondgebruiker).
Met betrekking tot het wild is dit echter na verpach
ting van het jachtrecht niet meer het geval. Immers
voor het gemis hiervan ontvangt hg zijn pachtsom,
veelal uitgedrukt in zooveel per H.A. Overduidelgk
blijkt uit artikel 64 nog eens het recht van den grond
gebruiker. Dit artikel luidt: „Nietig is elk beding
waarbg de grondgebruiker niet zou mogen uitoefenen
het recht als bedoeld in art. 54 of waarbg hg afstand
doet van zijn bevoegdheid om een vergunning als
bedoeld in artikel 60 aan te vragen of te gebruiken.
M.a.w. een contract waarbij dergelijke bepalingen zou
den zgn opgenomen is nietig en derhalve van onwaarde,
als zgnde in strijd met d>e wet.
Volledigheidshalve moeten wij nog even over dit onder
werp doorgaan. Betreft het voorgaande voorkoming
van schade, in art. 60 is er reeds schade. .De grond
gebruiker heeft thans de bevoegdheid een bijzondere
vergunning aan te vragen ten name van een ter goedfe
naam en faam bekend staand persoon. Deze wordt van
hoogerhand, de wildschadecommissie gehoord, verleend
en geldt voor ten hoogste 1 jaar. Het gebruik van
een vuurwapen is toegestaan. Deze vergunning kan
zoowel gelden voor eigen gronden, doch ook voor gron
den bij anderen in gebruik.
Artikel 61 opent de mogelijkheid dat van hooger hand
in bepaalde gemeenten personen worden aangewezen
óm schadelijk gedierte op te ruimen, indien de over
last werkelijk een algemeen ingrypen noodig maakt,
waarbij ook weer de wildschadecommissie van advies
dient.
Opdat de grondgebruiker niet belemmerd wordt in zijn
poging om schadelijk gedierte de baas te blgven is in
de wet een strafbepaling opgenomen, inhoudende het
verbod om handelingen te verrichten, waardoor het
bemachtigen of dooden van schadelgk gedierte wordt
belemmerd (b.v. door het intrappen van kongnenholen
waardoor het fretteeren onmogelijk wordt gemaakt
of anderszins). Zie hiervoor art. 65.
Uit bovenstaande mogen wg afleiden, dat pachtcon-
tracten met beperkende bepalingen voor den grond
gebruiker t.o.v. het schadelgk gedierte niet in over
eenstemming zgn met de bedoeling der jachtwet.
Met betrekking tot het schadelgk gedierte staan de
belangen van den landbouw op de eerste plaats en die
van de nimrods op de tweede plaats. Wat het zwaarst
is, moet ook het zwaarst wegen.
Resultaten van een zesjarigen zaaltüdenproef voor rogge
op matigen eschgrond:
Zaaitijd: Opkomst na: Opbrengst: Verhoudingsgetal
±25 Sept. 8 dagen 2970 kg.
10 Oct. 9 dagen 3320 kg.
25 Oct. 16 dagen 3370 kg.
25 Nov. 45 dagen 2960 kg.
20 Nov. 36 dagen 2910 kg.
100
101
By het voeren van Finsche kuil controleer® men de urine
der dieren met blauw lakmoespapier.
Verkleurt het, dan is dit een teeken, dat te weinig ge
slibd kr(Jt of soda bUgevoederd wordt.
Wordt naast Finsche kuil een voldoende hoeveelheid
aardappelen of bieten gevoederd, dan kan btjvoedering
van kr(jt of soda achterwege bleven.
B.v. naast 20 kg. kuil: 5 kg. aardappelen of 15 kg. bieten.
Controle der urine met blauw lakmoespapier is echter ook
dan zeer gewenscht.
Een goede luchtdichte afsluiting van den gierder Is van
groot belang.
Stikstof-gehalte van gier:
by zeer goede afsluiting 0.6 pCt.
by goede sluiting 0.5 pCt.
bij matige sluiting 0.4 pCt.
by slechte sluiting 0.2 pCt,