en- en
Tuinbouw in het kleine boei
pluimveehoudersbedrijf
Heeft de koolrabi in ons land een toekomst?
Uit den Nederlandschen
Coöperatieven Raad
VRIJDAG IS JANUARI IMS
DE LANDSTAND
PAG. 6
Met den aanvang van het nieuwe jaar verscheen ook
het eerste nummer van het maandblad van den Neder
landschen Coöperatieven Raad: De Nederlandsche Land
bouw Coöperatie, onder redactie van den heer Dr.
G. A. H. Wiebols.
In zijn inleidend artikel „Top-organisatie en Coöpe
ratie" schetst de voorzitter van den Nederlandschen
Coöperatieven raad, de heer B. H. van Til, de ont
wikkeling der feiten, die hebben geleid tot het stich
ten van de Landbouwcoöperaties en uiteindelijk tot de
samenbundeling in den Nederlandschen Coöperatieven
Raad. Hij herinnerde aan de moeilijkheden, die de
boer ondervond bij het verkrijgen van crediet en de
afhankelijke positie, waarin hij tegenover zijn geld
schieters kwam te staan, welke hebben geleid tot
het ontstaan van het Coöperatieve bankwezen, even
als de moeilijkheden met de zuivelbereiding en met
den afzet van de producten tot de prachtige Zuivel-
coöperaties hebben geleid. Al deze dingen zijn eerst
na een jarenlangen moeilijken strijd tot stand ge
komen en hebben van den boer vele persoonlijke offers
gevraagd. Onafhankelijk van elkaar ontwikkelden zich
deze afzonderlijke groepen van coöperaties verder.
Wel bestond er veelal uit hoofde van de werk-
KijkstuinbouwconsuJent Ir. D. Bloemsma:
SPITSKOOL
[3 IT is een soort witte kool met spitse krop, welke
jarenlang vnl. alleen nabij Groningen werd verbouwd.
Thans vindt men er ook meer uitgebreide teelten van
te Zwolle, IJsselmuiden, Rotterdam en elders. Een groot
voordeel van deze kool is, dat de groeitijd minder lang
is en zij goede resultaten geeft, ook op zandgronden.
Doordat er feitelijk alleen bij vroege cultuur een be
hoorlijke afzet voor is, dient de spitskool ook vroeg
geteeld te worden. Is de vroege bloemkool aan de
markt, dan neemt de waardeering gewoonlijk snel af
en moet de spitskool ook in hoofdzaak geruimd zijn.
Voor de vroege teelt dient men uit te gaan van zooge
naamde weeuwplanten. Dit zijn planten, die den winter
overblijven (weeuwen weduwen). Zij worden rond
20 September onder glas, dat is in platte bakken of
zoogenaamd onder koud „platglas" uitgezaaid. Komt
het zaad op, dan worden de jonge plantjes weldra weer
verspeend, dat wil zeggen uit elkaar gezet op een af
stand van ongeveer 8 cm., en daarna op de plaats zelf
overwinterd. Men zet de ramen „op lucht" (een blokje
hout onder den rand van het raam) om sterke planten
op te kweeken. In tijden van vorst worden de ramen
dicht gehouden en zooveel noodig met rietmatten af-
gedekt. Tegen het voorjaar lucht men de ramen van
den bak weer veel om de planten ,,af te harden", zoo
dat die met Maart buiten uitgeplant kunnen worden,
waarna de ramen weer voor een andere teelt worden
gebruikt. De planten moeten echter steeds koel worden
opgekweekt.
Deze plantenteelt is voor den boer en pluimveehouder
in den beginne meest nog te lastig, vooral als men
weinig gevoel heeft voor wat een jonge plant noodig
heeft. Het is dan de manier de planten door een er
varen kweeker te laten teelen, mits van prima zaad en
ras. Men kan dan per lood zaad op een duizend goede
planten rekenen, of per ons op een 10.000 stuks. Geeft
men zelf het zaad, dan kan licht een billijke regeling
worden getroffen, zoodat de planten niet te duur
komen.
In Maart en alleen in geval van strenge vorst later
.worden de weeuwplanten dan uitgezet op een afstand
van 40 X 45 cm. op lichten grond. Dit is pl.m. 600
planten per are. Op zwaarderen grond en bij het sterkst
groeiende ras gaat men tot 50 X 50 of zelfs 50 X 60
cm. Het aantal planten wordt dan 400 of 333 per are.
Men heeft dan een zoogenaamde volleveldsteelt. Wordt
de spitskool tusschen pronkboonen geplant, dan is dit
een combinatie en poot men wijder. Maar dit is iets
voor den tuinder met ervaring.
Om opvolging in den oogst te verkregen, plant men
wel twee rassen naast elkaar en wel een vroeg ras,
zooals Fijne Vroege Spits of Vroegste van Allen of
Vroegste van de Markt en een iets later ras, zooals
Express of Sappemeersche. De oogst ineens wordt dan
niet al te groot en het geeft verdeeling van arbeid,
als men een halve ha. er mede beplant.
Zoodra de kroppen in Juni zijn gevormd, worden ze
gesneden en geveild, daar ze bij langer staan gevaar
opleveren van barsten en een tusschengewas als pronk
boonen gaan hinderen. In een laat voorjaar als in 1942
was de oogst op 27 Juni praktisch beëindigd, waar
men de planten goed had behandeld. In normale jaren
valt dit vroeger. In 4 k 6 maal snijden is de oogst af-^
zaamheden tusschen de plaatselijke vereenigingen
eenig contact, maar samenwerking en overleg bij de
behandeling van principieele vraagstukken kwamen
slechts bij uitzondering voor.
Zoo gaat de schrijver in zijn artikel de geheele ont
wikkelingsgang van de Coöperaties in Nederland na,
waarbij hij wijst op de oorzaken die hebben geleid
tot het ontstaan van den Coöperatieven Raad. De
N.C.R. zal streven naar een nauwer contact tusschen
de leden en de coöperaties onderling, terwijl een
nauwkeurige afbakening van het werkterrein zal
plaatsvinden. De heer van Til besluit met de ver
zekering, dat het werken voor de coöperatie )s:
werken voor den boer en dat ook de Nederlandsche
Coöperatieve Raad volgens dit zelfde oude beginsel
zal werken en strijden.
De directeur van den N.C.R., de heer K. C. A. Collette,
wijst als taak, doel en wezen van den Raad aan: het
behartigen van de gemeenschappelijke belangen. Ver
der bevat het blad, behalve het redactioneele voor
woord van den hoofdredacteur, verschillende interes
sante artikelen, zooals een beschouwing over de
Ondernemingsbelasting in het Landbouwbedrijf, Ac
countantscontrole en Boekhouding, Landbouw-coöpe-
ratie en belasting. Over de interne organisatie van
den N.C.R. worden belangrijke bijzonderheden mede
gedeeld, waarbij wordt gewezen op de verschillende
diensten, die ten gerieve van de leden worden ge
organiseerd.
gedaan. Gewoonlijk heeft men twee hoofdsneden, die
meer dan de helft omvatten.
Loopt de teelt van weeuwenplanten tegen, zooals het
vorige jaar, dan kan men ook nog met succes vrijster-
planten telen in Februari of de eerste week -van Maart.
De dan onder koud plat glas gezaaide planten komen
slechts 8 10 dagen later. Toch kan dit een vrij be
langrijk prijsverschil geven in normale jaren, daar dan
de bloemkool ter markt meer aftrek heeft.
Het aantal uitvallers is gewoonlijk vrij gering, een 5
procent. Ook heeft spitskool weinig last vai^ ziekten of
beschadigingen, hetgeen een groot voordeel is. De fi-
nancieele uitkomst van deze teelt is doorgaans gunstig.
Als volggewas of nateelt van spitskool dient vaak
andijvie, maar hier beter de koolraap of knol, of breek-
peen (zonder lof) half Juli gezaaid of koolrabi.
Voor andijvie moet men goeden humusrijken grond heb.
ben en ervaring als tuinder.
Een zware stalmest- of compostbemesting is vereischt,
ten deele te vervangen zoo noodig door kunstmest. Het
fosforzuur heeft een bijzonder goeden invloed op dit
gewas.
|et laatste jaar is er heel wat propaganda gemaakt
de tuinders te bewegen koolrabi te gaan telen. De
tuinbouwconsulent, de heer Ir. Riemens, heeft er een
brochure over geschreven, verlucht met een voorwoord
van den Inspecteur van den tuinbouw en in diverse
tuinbouwbladen werden artikelen aan deze teelt gewijd.
Vele tuinders hebben ook inderdaad aan den aandrang
tot het telen van dit gewas gevolg gegeven, èn een
grooter of kleiner gedeelte van hun glas daarvoor
bestemd.
Nu het seizoen achter den rug is, lijkt het wel eens
goed even na te gaan hoe het met deze teelt geloopen
is. En het moet gezegd: de indruk over het geheel
is niet bijster gunstig. Bij de goede uitkomsten, die er
ongetwijfeld zijn, staan de vele minder goede en
slechte. Men vraagt zich onwillekeurig af: hoe is dat
mogelijk bij een teelt die zoo eenvoudig lijkt en daarbij
zelfs voor een leek zoo grondig was voorbereid, dat
sueces reeds van te voren verzekerd scheen?
Het antwoord hierop is spoedig gegeven. De teelt van
koolrabi was te theoretisch voorbereid, en niet aan
de praktijk getoetst, vandaar die groote teleurstelling.
Er zullen wel teleurstellingen zijn, die de schuld zijn
van de kweekers, die nog niet voldoende op de hoogte
zijn van deze teelt. Want zoo eenvoudig als voor
gegeven is, is de teelt van koolrabi ook weer niet,
elk jaargetijde en elke grondsoort stelt weer andere
eischen. Doch dit alles is het ergste niet, dat heeft
de ervaren kweeker spoedig onder de knie.
Het grootste aantal mislukkingen komt voort uit één
oorzaak: de vatbaarheid voor knolvorming der wor
tels. De knolvoet is, wij zouden haast zeggen, inhaerent
aan de intensieve teelt van koolrabi.
Deze zwamziekte, die we allen van de verwante kool
soorten kennen, vormt een zeer ernstig probleem, daar
de vatbaarheid bij de andere koolsoorten in geen ver
houding staat tot de vatbaarheid bij de koolrabi.
KOOLRAAP
Dit gewas ligt den boer, als teelt van braakrapen.
Maar voor gebruik ais groente teelt men bij voorkeur
een fijnere koolraap, zooals de Friesche gele koolraap
of de korthalzige Engelsche Blauwkop (geel). Daar
van bestaan nog verschillende selecties.
Men zaait vanaf Mei (tot in Juni) en kan na zes weken
ongeveer dus rond 1 Juli, uitpoten na vroege aardap
pelen en spitskool. Men kan koolrapen nog vrij laat
planten, omdat ze tot laat in den herfst doorgroeien.
De teelt van de planten is hier de eenvoudigste, zooals
de boer die reeds voor zijn gewone kool in den hof
gewend is.
De plantafstand bedraagt ook van 40 tot 60 cm., al
naar den grond. Op 1 are zaait men 2 y2 ons zaad,
waarmede men 16 tot 36 are beplant, al naar den plant
afstand.
Om den grond los te houden, worden de rapen na het
planten een paar maal voorzichtig geschoffeld, waar
door tevens het onkruid wordt vernietigd.
Eind'e October worden de koolrapen opgerooid; zoo
laat mogelijk, daar in Sept.-Oct. de rapen het meest
in gewicht toenemen. De rapen worden met de hand
uit den grond getrokken en de bladeren met de wortel
hals met een scherp mes afgesneden. Verder klopt men
ze af en snijdt ze van onderen wat bij (wortelpruik).
Het meest gewild zijn de mooie ronde, gave en niet te
groote rapen.
Men kan ze op het land bewaren, waarbij men de zoo
genaamde vensters in de hoop (zooals bij winterwortels)
weglaat. Per hoop bewaart men niet meer dan een
50 hl.
De opbrengst bedraagt als navrucht gemiddeld een
30.000 soms meer per ha.
De voornaamste kwaal is wel de knolvoet, waartegen
hier vooral op wisselbouw moet worden gewezen. Ver
der is er een goed ontsmettingsmiddel voor den meer
intensieven teler. Soms is er boriumgebrek, het zoo
genaamd Bruin, waartegen en gift van 30 gr. borax
per ha. zeer goed werkt. Vóór het uitstrooien is het
goed te mengen met zand of kunstmest voor een regel
matige verdeeling. Gebruik van ontsmet-zaaizaad is ook
zeer aan te bevelen. Op het zaaibed kan de aardvloo
zeer lastig zijn (springers!). Met Derris is die afdoende
te bestrijden; thans moet men zich behelpen met andere
middelen, als spuitvloeistoffen, geteerde planken, waar
tegen ze. opspringen en aankleven enz.
Vele kweekers telen gaarne hun eigen zaad van de
allermooiste rapen, goed van vorm, kleur en smaak.
Dit is ook voor den boer te doen.
KNOLLEN
Deze bij den boer zoo bekende teelt wordt ook als
groen tenteelt beoefend; echter op kleine schaal. Men
teelt dan kleine gele consumptieknollen. Mooie gele
knollen zijn de Brakelsche en Soester knol. Ook hiervan
teelt men gaarne een kleine hoeveelheid eigen zaad,
door de mooiste knollen aan te houden en op flinken
voor zaad uit te zetten, als de teelt in zijn streek loo-
nend is. Daar de teelt overbekend is, zal die hier niet
verder worden behandeld.
Welke afmetingen deze ziekte in korten tijd in de
verwarmde kassen kan aannemen, grenst aan het on
gelooflijke. Een sprekend voorbeeld laten we hierbij
volgen:
De planten waren opgekweekt in grond, waar nog
nooit met de koolrabi verwante gewassen gestaan
hadden, zelfs was deze kweekgrond nog gestoomd.
Daarna uitgeplant in komkommerkassen, die elk
jaar gestoomd werden, en steeds met komkommers
werden beteeld. Praktisch was dus de zwam voor
knolvorming niet aanwrezig. Het gewas groeide
voortreffelijk met zware knollen.
Bij het oogsten zaten er echter zulke groote ver
dikkingen aan de wortels, dat deze soms twee- of
driemaal grooter waren dan de koolrabikriol zelf.
Hier behoeft men voor de tweede keer niet meer
met koolrabi te komen, want mislukking staat
dan reeds van te voren vast. De grond is zoo
hevig besmet, dat het voor jaren verkeken is deze
teelt met succes te drijven. Öp gronden, waar
vroeger al eens kool gestaan heeft, en diè dus
minder steriel zijn, gaat het heelemaal niet, van
daar die vele mislukkingen.
Hieruit zien we ook weer hoe gevaarlijk het is voor
een kweeker een nieuwe teelt aan te vangen op
alleen theoretische gegevens.
Hoe of het nu komt, dat men elders deze teelt al
jaren uitoefent, blijkbaar zonder de slechte resultaten,
die wij hier verkrijgen, interesseert ons niet, het geval
ligt er eenmaal en wij hebben met toestanden ten
onzent te maken.
Het verschil zal echter wel liggen in de intensieve
en extensieve uitvoering. Intensief geteeld is de kans
op ziekten natuurlijk veel grooter dan bij extensieve
teelt.
Voor de glasbedrijven heeft echter de koolrabiteelt