Problemen bij de teelt van spruitkool de PAG. 7 DE LANDSTAND VRIJDAG 15 JANUARI 194S alleen waarde, wanneer ze blijvend een plaats in het teeltplan kan innemen. Wanneer we na enkele jaren wegens ziekten deze teelt toch weer op moeten geven, heeft het geen zin er ons druk voor te maken, en het feit ligt op het oogenblik niet anders. Op zeer sterke gronden en waar het gewas wat minder geforceerd wordt, is het mis schien wat langer vol te houden; over het geheel lijkt het echter niet erg bemoedigend, tenzij men deze ziekte grondig kan bestrijden; misschien is dat moge lijk door jaarlijks te stoomen. Dit kost echter veel geld, en daar zijn de huidige prijzen van de koolrabi niet op berekend. Het is nu een jaar geleden, dat de brochure van den heer Riemens uitkwam; het zal ons benieuwen, wat de beer Riemens er nu van zegt. H. M. v. MOURIK. Naschrift; jn verband met de klacht van een onzer lezers over het optreden van ziekte in de onder glas geteelde koolrabi wordt ons van bevoegde zijde medegedeeld, dat niet te ontkennen valt, dat koolrabi zeer gevoelig is voor aantasting door de slijmzwam die bij onze koolgewassen knolvoet veroorzaakt. Men doet dus goed, bij het kweeken der kolorabi rekening te houden met de voorteelt en den ouderdom der kassen. On getwijfeld leveren deze planten het beste resultaat op, wanneer zij worden geplant op sterke, nieuwe gronden, nog nooit eerder met een of ander koolgewas beplant. Dikwijls worden twee ziekten door elkaar gehaald, nl. de knollen, die aan de wortels ontstaan door de slijm zwam en de verdikkingen, ontstaan-door het optreden van het wortelaaltje. Voor beide geldt, dat het stoomen van den grond, hoe goed ook, toch niet heelemaal afdoende is. Er zullen altijd hoeken zijn, die bij het stoomen niet of niet voldoende geraakt zijn: plekken onder posten of onder de staande wanden misschien, en juist uit die schuilhoeken dringt de ziekte weer in de kas binnen. En verder is het een kwestie van de grootst mogelijke hygiëne. Alles moet worden gedaan om te voorkomen, dat de ziekte van het zaaibed in de kas wordt overgebracht met de aarde, die aan de wortels blijft kleven, of naar binnen wordt geloopen bij het betreden van de kas. Toch zijn in het afgeloopen jaar de financieele resul taten bevredigend geweest. Koolrabi is met volledig succes als voorteelt gebruikt. Verleden jaar om dezen tijd konden wij nog volop koolrabi exporteeren. Daarin is thans in zooverre verandering gekomen, dat de kleine maat van 2 tot 4 cm. doorsnede niet meer kan worden uitgevoerd. Die zijn bestemd voor binnen- landsch gebruik. Knollen van 4 tot 7 cm. kunnen wor den uitgevoerd. (Afd. Tuinbouw van den Nederl. Landstand) Dagelijks borstelen van. het melkvee Is van goeden invloed op den gezondheidstoestand en de productie. Gebruik van een stevigen borstel is aan te bevelen. Gebruikt nooit een scherpen roskam. Hiermede kan men licht de huid be schadigen en dit kan ontstekingen veroorzaken. Gestoomde aardappels, vervoederd aan melkvee, kunnen, evenals kuilvoer, het gebrek .knijper" bij de kaas ver oorzaken. Nu de stikstof schaarsch is, is het gewenscht, bij de gra nen wat meer zaaizaad te gebruiken dan normaal. Men overdrgve dit echter niet. Door slechte ontwatering worden de oogsten zeer gedrukt. Dit is in de hedendaagsche omstandigheden niet verant woord. Ieder zorge dus zijn slooten zoo goed mogelijk in orde te houden en men denke hierbij niet alleen aan zich zelf, maar ook eens aan de buren. AN dezen Benjamin in de groote familie der koolsoorten zijn al wel een goede vijftig a zestig variëteiten bekend, maar het materiaal wacht nog op een grondige bewerking. De tuinders weten met de hun vertrouwde plaatselijke variëteiten, soms zelfs met zelfgewonnen selecties, een aardige zak spruitjes naar de veiling te brengen, maar ze zitten toch ook met hun problemen. En een daarvan is het ontstaan van de losse spruitjes, de roosjes, die wel een handvol werk geven, maar de kwaliteit drukken en de op brengst dus ook weer kleiner zullen maken. Voor een deel is de vorming van roosjes een erfelijke kwestie. De eene variëteit doet het niet en de andere wel. Over het algemeen vormen de Westlandsche en de Bredasche spruitkool met hun krachtigen, lossen groei nog al veel losse spruitjes en de Beemster, de Liersche en de Roodnerf wat minder. De spruitenboer weet uit ervaring, dat de losse spruitjes onder aan de plant er zoo spoedig mogelijk af moéten, omdat zij voedsel onttrekken aan de spruitjes hooger op. Wat echter niet algemeen bekend is, dat is de mogelijkheid om de vastheid der spruitjes door een oordeelkundige bemesting te beïnvloeden. Overigens laat zich dat hooren: ook de sluitkool wordt immers het best, wanneer we tijdens den groei nog eens een overbemesting van stikstof en kali toe dienen. Hetzelfde is het geval met de spruitjes. Het gangbare voorschrift moge dan luiden, dat de spruitjes geen zwaarbemesten grond mogen hebben, omdat een te welig gewas het afrijpen van de spruitjes vertraagt, maar we mogen er toch wel degelijk rekening qiee houden, dat een goed gewas spruiten per ha. 230 kg. kali, 200 kg. stikstof, 170 kg. kalk en 60 kg. phosfor- zuur uit den grond halen. Op vele pasgescheurde gronden en op gronden, die al een gewas hebben opgeleverd, komt de voedsel voorziening der planten wel eens in het gedrang en nu geeft men wel den raad een herfstbemesting te geven van 3 of 4 kg. zwavelzure ammoniak of kalk- salpeter, maar van kali wordt zelden gesproken. En juist die kali is voor de vorming van mooie spruitjes onontbeerlijk. In den regel zijn de vaste spruitjes beter tegen de vorst bestand dan de losse. Om dus in de maand Januari nog spruitjes te kunnen plukken, zorge men er voor, dat de planten geen eenzijdige kost krijgen: zij moeten behalve kalksalpeter wel degelijk ook wat kali toegediend krijgen. Geven we stikstof te veel, dan zullen de spruitjes wat losser groeien en minder goed tegen de koude en de vochtigheid bestand zijn. De winterhardheid van de spruitjes hangt overigens samen met het suikergehalte der weefsels, met den smaak dus, en deze is wederom een kwestie van erfe lijkheid, zoodat we mogen verwachten dat nog eens een goede, volkomen winterharde variëteit gevonden wordt. Er zijn enkele buitenlandsche soorten, zooals de Odense Torv, die dit ideaal al tamelijk dich naderen. Wie zijn spruitjes afdoend tegen vorst wil beschermen, doet echter goed voorzorgsmaatregelen te nemen. Hij kan ze opnemen en op een beschutte plaats inkuilen, afgedekt met een rietmat en in ieder geval beschut tegen den invloed van de zon. In den loop van den winter werkt meri zich dan in de planten naar boven, de onderste spruiten telkens het eerst weg, het kleine goed in top nog zoo lang mogelijk laten groeien. Moet de kop er uit? Het koppen van de spruitkool is een ander probleem, waar eveneens heel wat tuinders mee worstelen. In het Westland houdt men de koppen aan de plant om ze wat verder in den winter te oogsten als voedsel voor mensch of dier. De kopspruiten zijn misschen niet in trek, maar de smaak is uitstekend. Bij late planting en in minder gunstige jaren duurt het soms lang voor de spruitkool met de vorming van de kooltjes begint. Het kan dan zin hebbe om den groei er uit te halen door het wegplukken van den kop, maar men zij daarmee voorzichtig. Het ligt immers voor de hand, dat de plant haar blad noodig heeft voor de voi'ming van de koolhydraten, waaruit haar weefsels voor een deel zijn opgebouwd. De spruitjes ontwikkelen zich in de oksels der blaren. Daaraan moeten we dus zoo min mogelijk plukken. Aan den anderen kant is het een bekend verschijnsel, dat bij onderbreking van den eindknop, zich langs den stengel adventiefknoppen ontwikkelen. Een Kwestie van groeistoffen, waarover al veel is geschreven. In Duitschland heeft men in 1931/1932 proeven genomen met het koppen van spruitkoolplanten en daarmede merkwaardige resultaten bereikt. Wij geven hier de cijfers, waarbij het gemiddelde 66 planten betreft, over zes proefveldjes verdeeld. onbehandeld Gemiddelde opbrengst Opbrengst per are Meer per are Zonder kali Met kali Bedrijfsfoto Handelmaatschappij ,,Uniphar" N.V., Amsterdam (C.) ingesneden gekopt 7.21 kg 8.20 kg 10.77 kg 36.4 kg 41.4 kg 45.4 kg kg 5.kg 18.— kg Volgens deze cijfers heefti het dus zin om door tijdig koppen te dwingen tot snellere spruitvorming, maar aan den anderen kant geeft een jaar met bij zonder zacht Decemberweer den planten een extra kans en onze eigen ervaring is, dat planten, die wegens te late spruitvorming waren gekopt, mis schien nog grooter opbrengst zouden hebben geleverd als ze ongemoeid gebleven waren. Houdt de temperatuur van 10 gr. C. boven nul een zeldzaamheid voor de maand December! nog een tijdje aan, dan komen zelfs de traagste spruiten- vormers nog tot hun recht. Waarmee tegelijkertijd een derde probleem is aange roerd, n.l. DE TEELT VAN VROEGE VAJtlëTEITEN Wij planten nier de spruitkool uit van Mei tot Juli, maar de laat-geplante exemplaren geven niet altyd een bevredigend resultaat. Juli-plantihg geeft een groote kans op mislukking, omdat de planten dikwijls door de vorst worden overvallen vóór zy een completen oogst hebben opgeleverd. We probeeren daarom met de spruitkooluitplanting in de maand Juni te blijven. Wat dan staat geeft 100 kans op een goed gewas. De hoofdgroei valt In ien nazomer en de spruitkool is dus een uitstekend gewas na vroege voorjaarsgroenten. Er zyn vele aardige combinaties mögelyk, die zoowel de spruitkool als het andere gewas volledig tot hun recht laten komen, maar we zijn met de keuze van de voorteelt toch niet zoo vry als bij het telen van boeren kool als nagewas. Een vroege spruitkool, laat geplant, dus tegelijk met de boerenkool, na vroege aardappelen, zou hier de oplossing brengen. Thans krijgt de spruitenteler in den groven tuinbouw dikwijls niet meer dan één schoof van zijn land. Een variëteit, die drie of vier weken sneller is met haar groei, stelt hem in staat om twee gewassen van zijn veldje te hal^a. In de Noordelijke landen meent men geschikte snelgroeiende variëteiten te hebben gevonden. Het zijn lage soorten met het nadeel, niet zoo'n groote opbrengst te geven als de hooge variëteiten; maar aan den anderen kant zijn zij smaller van kruin; zij kunnen dus dichter gezet worden en leveren dan toch een volledigen oogst. In de mededeeling no. 12 van den Tuinbouwvoor- lichtingsdienst worden enkele variëteiten genoemd, die aan de gestelde eischen zouden voldoen. Het zijn Pfitzers Verbesserter Halbhoher, Fest und Viel (Deensche herkomst) en Store Magleby. Alle drie laag en alle drie een vrij goeden oogst. Door ze niet op 60 70 cm. uit te planten, maar op 45 tot 50 cm haalt men er in de breedte weer uit, wat men aan opbrengst laat schieten. G. D. LUTKE MEIJER.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 7