Vandaag over vijf en twintig jaar
De positie
van het Agrarisch bedrijf
Achter den ploeg
VRIJDAG 22 JANUARI 1943
DE LANDSTAND
PAG. 2
dieren te controleeren op vetgehalte en totale productie
en successievelijk de slechte productie-dieren opruimen.
Wij weten uit ervaring dat dit alles gemakkelijker
gezegt is dan gedaan, maar we weten ook hoe dit
alles tenslotte tot eigen voordeel kan leiden. Wjj
schrijven met opzet „kan leiden" en daar hebben we
onze redenen voor. Er zijn nog altijd menschen die
hun dieren telkenjare op t.b.c. laten onderzoeken en
toch niet in de eerste plaats de reageerders opruimen.
Er zijn anderen die sedert lang aan melkcontróle doen
en er te weinig aan denken dat daarbij noodzakelijk is
een stier uit te zoeken voor hun koeien met prima pro
ductie, afstamming. Wijlen Dr. Veenbaas heeft ons
daarvan op een bijeenkomst eens interessante voorbeel
den genoemd. Ook al wordt de bestrijding der vee
ziekten verplichtend gesteld, evenals de melkcontróle,
gelijk we eiders in een persbericht publiceeren, dient
toch vooral de boer zelf zich in te spannen om de ver
keerde dieren op te ruimen. Wij weten dat zulks wel
eens hard is en we weten ook dat niet ieder financieel-
krachtig genoeg is om dat alles direct door te zetten.
Men dient er echter ernstig naar te streven en daar
door zal men zien dat men veel te laat met deze dingen
tot verhooging van het peil van onzen melkveestapel
is aangevangen. Als men goed beseft dat deze maat
regelen, van overheidswege genomen, in het waarachtig
belang van den geheelen veehoudersstand en van ons
volk zijn, is er reeds veel gewonnen. Dan zal men
zonder gekanker uitvoering geven aan de voorschriften,
waartoe reeds een steeds grooter wordend deel van
onze veehouders vrijwillig overging.
Op welke wijze men denkt deze maatregelen thans ver
plichtend door te voeren, hopen we in volgende nunr-
mers nader uiteen te kunnen zetten.
TER HAAR.
Mogelijkheden in eigen land.
Q p dit oogenblik hangt de voedselpositie van Neder
land en dus het wel en wee van onze geheele bevolking
af van den arbeid en inspanning van onze boeren, van
het welslagen van den oogst. En mag de kortzichtige
oningewijde mopperaar soms eens klagen over-de hem
toegewezen rantsoenen, mag er soms in het gebied
van de groote steden een groep menschen zijn die nog
steeds gelooven aan de macht van den gulden en die
nog steeds spreken van wegsleepen en opvreten, hij,
die niet totaal onbekend is met de bevolkingscijfers
eenerzijds en met het boerenbedrijf anderzijds, hij is
eiken dag opnieuw vervuld van den trots: de boeren
spelen het toch maar klaar.'
Het is te begrijpen, dat in dezen tijd zich veel menschen
bezig houden met de vraag: wat kunnen wij doen, om
op landbouwgebied nog meer te presteeren; of: hoe
houden wij bij gebrek aan kunstmest en krachtvoer
onze prestaties op peil. Met raad en daad staan de
Rijksvoorlichtingsdiensten den boeren terzijde, vele
landbouwinstellingen of deskundigen brengen versla
gen uit over proeven of onderzoekingen en elke moge
lijkheid, om tot een onmiddellijke opbrengstverhooging
te komen, wordt aangegrepen.
Het is vooral op het oogenblik de productie, die in
het middelpunt der belangstelling staat.
Het is te begrijpen, dat door de geweldige worsteling
van continent tegen, continent en waarbij voor
Europa en dus ook voor ons land alles op het spel
staat, wat ons leven maar waarde gaf, de belangstelling
voor gebeurtenissen op kleine schaal maar gering Is
Zoo is de uitslag van de laatste volkstelling, waarbg
onze bevolking op 9 millioen zielen werd gesteld en
wij per vierkante kilometer zoo'n goede 280 menschen
den kost moeten geven, door den doorsnee-mensch
eigenlijk zoo maar 4 passant opgestoken. Het is hier
aan ook toe te schrijven, dat waar zoo weinigen zich
met de problemen durven afgeven, die in de toekomst
toch opgelost zullen moeten worden, terwgl nog weer
anderen denken, dat een derde dat wel voor ons zal
doen. En toch zullen wij, vóór wg een daad kunnen
stellen om te komen tot een nieuw eendrachtig Europa
in staat moeten zijn onze eigen boontjes te doppen.
Nu is het bodemvraagstuk voor onzen landbouw wel
het allerbelangrijkste. Hiermede toch hangen alle toe-
komstvragen samen en naar mate onze bevolking
groeit, naar mate stijgt ook de urgentie van dit
probleem
Een belangrijke stap naar de oplossing van dit pro
bleem is: de mogelijkheid tot kolonisatie, een mogelijk
heid, die ons nu weer geopend is in de onmetelijke
gebieden van het Oosten. Dat ,de besten en de moe
digsten onder onze boeren die kans grijpen.
Maar ook binnen onze grenzen wordt 'den boer nog
wel kans geboden. Mits een doelmatige regeerings-
politiek hem tot hulp en steun zg en een éénhoofdige,
volksch ingestelde leiding belangenvertroebeling weert.
In een rede, door den Dir.-Gen. van Landbouw op een
bijeenkomst van Sano Frisia te Leeuwarden uitgespro
ken ongeveer eind Nov. '42 wees de spreker reeds
op de sociaal-economische mogelijkheden voor Fries-
J^iïZER dagen zat ik te praten met een van de
ondernemende boeien, die verleden jaar als eersten
naar het Oosten trokken om daar leiding te gaan
geven aan den landbouw, daar in het door revoluties
en oorlogen geteisterde land, dat bebouwd moet
worden om de bevolking van Europa te helpen
voeden.
Er viel me al heel gauw iets op. Toen we in Olden-
zaal deze eerste groep uitgeleide dedenwas hij een
van de meest geestdriftigen. Zijn oogen gloeiden
van verwachting, luid klonk zijn lied. Als een jonge
kerel nogeens te kunnen beginnen aan een groote
opgave, het bracht hem in een stemming, die by
boeren van middelbaren leeftijd heel zeldzaam is.
En nu zat hij daar te vertellen, rustig, zonder eenige
opwindingmet een ernst, die hem tot een heel ander
man maakte dan toen, op den avond voor zijn ver
trek. Een mensch, die in korten tijd veel heeft
meegemaakt, die weet, waar
over hij spreekt, omdat zijn
oogen zagen en zijn hart be
leefde, iemand, die de opwin
ding van het veelbelovende
onbekende verloor, maar er
een veelomvattende weten
schap voor in de plaats kreeg.
Ja, zei hij op een gegeven oogenblik, als ik daar
vijf en twintig jaar geleden had moeten zijn, zou
ik het misschien niet gewild en gekund hebben, nu
weet ik, dat, wat wy daar willen doen, gebeuren
moet' Vijf en twintig jaar geleden: na het einde van
den vorigen oorlog. Toen woedde daar de roode
revolutie, toen werden er de boeren, landheer of
kleine boerde een zoo goed als de ander, van hun
goed gesleept en als wij daaraan hadden moeten
meedoen, neeWat daar sindsdien gebeurd is,
ziedaar hebben jullie geen begrip van. Ik zit op
een landgoed met een twintig gezinnen. Geen een
van die gezinnen te nog compleet. XJit de meeste
zijn de mannen door de bolsjewieken weggesleept,
uit verscheidene ook vrouwen en dochters. Natuur
lijk, als jullie hier denken aan het Oosten, dan denk
je aan graan, dat Europa noodig heeft en dat daar
verbouwd moet worden. Maar als je er geweest ben
dan denk je ook nog aan wat anders: aan de men
schen, die daar wonen en die óók recht op leven
hebben. Dat moeten wij ze ook geven, wij moeten
daar de zaken zoo leiden, dat deze inlandsche be
volking eindelijk eens een menschwaardig bestaan
krijgt. Je snapt niet, dat wij hier in het Westen
van Europa zooveel praten over cultuur en bescha
ving en daar in het Oosten zulke toestanden konden
bestaan. En dan vertélde hij weer van het leven
dier groote gezinnen in het eene vertrek van hun
blokhutten, van den slaafschen dienst der vrouwen
en de luie gemakzucht der mannen, gemakzucht,
ontstaan in een stelsel, dat nooit den man een rede
lijk loon voor den arbeid schonk en er zoo elke fut
uitpeuterde, van den druk van Poolschen of Rus-
sischen landadél met Aziatische levensopvattingen
en van den zwaarderen druk van een bolsjewisten
regiem, dat het boerenland opende voor den felsten
Joodschen hebzucht en heerschzucht.
Vyf en twintig jaar wat krijgen ze in zoo'n ge
sprek een beteekenis!
Onicillekeurig stellen wij de vraag: hoe zal het er
daar over vijf en twintig jaar uitzien?
Als het gaat, zooals het naar onze vaste overtuiging
gaan moet dan te het gauw gezegd. Dan zal de
hooge cultuur van een gezond Germaansch boeren
volk daar zijn zegenrijk werk
doen. Dan zullen flinke kerels
van ons volk samen met Duit-
schers en Noren en Denen
daar de leiders zijn van volks
plantingen, die aan de inland
sche bewoners een veilig, ge
rust cn welverzorgd bestaan waarborgen in ruil voor
den arbeid, dien dan ook deze luilakken van thans
met liefde zullen verrichten, omdat zij werken op
eigen grond en onder menschwaardige verhoudingen.
Dan zullen daar bloeiende dorpen en steden gebouwd
zij naar onzen stijl en zal het leven niet meer zijn
slaafschen gang door de dagen met als eenige be
geerte: een stuk brood en een stukje spek en af en
toe een kom slechten drank. Dan zal deze bodem
zijn opbrengsten verdrievoudigd hebben, omdat hij
de zorg krijgt, die hij behoeft en dan zullen er in
grazige weiden veebeslagen grazen, die hun Frie-
sche afstamming eer aandoen.
En als het niet gaat, zooals wij vertrouwen, dat
het gaan zalf Dan zal dit land misschien ook meer
gelijken op West-Europa dan nu het geval is, maar
het zal dan komen doordat in het Westen het betere
vernield en eenzélfde armoede en verslaving tot
stand gebracht zal wezen.
Stéllen we deze twee mogelijkheden tegenover
elkaar, wat gaat dan onze taak in dezen tijd van
worsteling om geweldige dingen plotseling duidelijke
vormen aannemen! En wat krijgt dan het leven van
den jongen boer, die naar het Oosten trekt, een
ontzaggelijken inhoud!
D. v. d. B.
land, waarbij vooral de mogelijkheden voor de agra
rische bedrijven werden bedoeld. Deze in het Friesch
uitgesproken rede was jammer genoeg enkel op de
toestand, verhoudingen en mogelijkheden in Friesland
gebaseerd, maar bevatte toch genoeg cijfers en ge
gevens, voor den geheelen Nederlandschen boerenstand
van belang.
In het Landaanwinningsnummer van de Economische
Statische Berichten van 23 Dec. j.l., komt echter een
artikel voor van de hand van Ir. Westhoff van on
geveer dezelfde strekking, maar dan voor geheel Ne
derland en met een groot aantal waardevolle cijfers
en gegevens. En niet alleen wordt er in dit artikel
een helder overzicht gegeven van den stand van de
agrarische bedrijven gedurende de laatste twintig jaar,
terwijl ook de toekomstmogelijkheden worden aan
geduid. maar bovendien blijkt uit de aangehaalde cijfers
en bedragen voldoende de groote beteekenis, die de
landbouw voor Nederland heeft en heeft gehad
ook in den tijd, toen de heeren kooplieden en industriee-
len ons graag het tegendeel wilden doen gelooven.
Ir. Westhoff begint zijn artikel met een vergelijking
tusschen den bevolkingsaanwas en de uitbreiding van
cultuurgrond, waarvan de laatste lang geen gelgken
tred met het eerste kan houden. Zoo was in 1833 per
1000 inwoners 717 H.A. cultuurgrond beschikbaar tegen
270 H.A. in 1938. Toch wordt dit eenigszins gecom
penseerd door de steeds stijgende opbrengst per 10 H.A.,
een gevolg van betere bedrijfsmethoden in den land
bouw: een stijging die wij gemiddeld op 50 pet. kunnen
stellen. De hooge opbrengsten, in Nederland verkregen,
springen nog meer in het oog, wanneer wij ze ver
gelijken met de gemiddelde opbrengst in Europa: bijv.
in 1938:
Europa Nederland
Graan 1.500 kg. 2.625 kg.
Aardappelen 10.000 kg. 22.500 kg.
Suikerbieten 25.000 kg. 35.000 kg.
Melk per koe 2.000 L. 3.250 L.
Toch is ondanks de intensiveering en de uitbreiding
van de oppervlakte cultuurgrond het aantal personen,
werkzaam in den landbouw slechts weinig toegenomen.
Zelfs niettegenstaande het feit, dat het aantal kleine
bedrijven steeds toenam, bleef dit cijfer vrij constant,
waaruit is af te leiden, dat er in het boerenbedrijf een
groote besparing op arbeidskracht heeft plaats gehad.
Het zijn vooral de bedrijven van 520 H.A. die sterk
in aantal zijn toegenomen, terwgl de gemiddelde grootte
van het bedrijf daalde van 11.66 H.A. in 1910 tot
10.89 H.A. iri 1921.
Nu is de productieverhoogmg in den landbouw niet
enkel en alleen toe te schrijven aan de grootere intensi
veering, maar is vooral mogelijk gemaakt door ratio
nalisatie, wat betreft den veestapel, gewassen, enz.
endoor den invoer van veevoeder en kunstmest.
Tegenover een betrekkelijk geringe uitbreiding van het
aantal in den landbouw werkzame personen, staat een
veel grootere toeneming in de industrie. In 1889 was
het aantal werkende personen in beide groepen onge
veer gelijk. In 1930 werkten in den landbouw 635.000
personen tegenover 1.235.000 in de industrie. Of in
percenten uitgedrukt:
Landbouw Industrie
1889
1930
31.8
20.2
32.1
38.9
De bruto-opbrengst van den landbouw bedroeg in het
tijdvak 19241930 ongeveer 1.000 millioen gulden per
jaar7 De invoer van grondstoffen bedroeg jaarlijks
pl.m. 375 millioen gulden, zoodat wij, rekening hou
dende met afschrijvingen enz., op ongeveer 550 mil
lioen gulden agrarisch inkomen komen. Uit deze en
de reeds genoemde cijfers blijkt echter, dat de be
teekenis van de agrarische productie veel grooter is,
dan het percentage werkenden in deze groep doen
vermoeden.
In normale tijden biedt de landbouw woon- en werk
gelegenheid aan 1.5 persoon per H.A. Hieruit volgt,
dat in Nederland in totaal ruim 3 millioen personen
afhankelijk zijn van den landbouw, dit is 1/3 van de
bevolking.
Verdere daling van het aantal personen, werkzaam in
de agrarische bedrijven, zou zeer ongewenscht zgn,
omdat de boerenstand een waardevolle groép vertegen
woordigt. Zij vormt n.l. tengevolge van een conserva
tieve instelling een stabiel element in de volksgemeen
schap, terwijl zij door het groote geboorte-overschot
een reservoir vormt voor de stedelijke bevolking.
Betreffende het bodemvraagstuk zegt Ir. Westhoff o.m.
het volgende: Gaan wij nu na, op welke manieren wg
onze oppervlakte cultuurgrond kunnen uitbreiden, dan
vinden wij de volgende oplossingen: door ontginning,