Vergiftigde akkerbouwgewassen
>or de fruitteelt
PAG. 7
DE LANDSTAND
VRIJDAG 22 JANUARI Hm
Bolderikzaad
De bolderik is een roodbloeiend akkeronkruid, dat
vooral op graanvelden (rogge en tarwe) voorkomt. Het
heeft een 1 meter hoogen wit viltigen stengel,
lange spitse grijsgroene bladeren en bloeit met een
aantal alleen staande langgesteelde roode bloempjes.
De zaden zijn zwart of donkerbruin 23 mm. groot
en door hun. typischen vorm zeer gemakkelijk te her
kennen. Zij zijn niervormig en regelmatig bezet met
kleine knobbeltjes, zoodat zij den indruk geven van
een opgerolde rups. Gemalen bolderikzaad is onder den
microscoop te herkennen door den typischen bouw van
de opperhuidcellen. Deze cellen zijn zeer groot en ver
takt. De vertakkingen doen denken aan het gewei van
een eland en grijpeh in elkaar. De cellen zijn in het
midden gebocheld en aan den buitenkant met kleine
hun vee lieten weiden. En alles hier getuigt nog van
dat verleden, de dorpjes langs de kronkelwegen, met
esschen en iepen beplant en waarvan de torenspitsjes
juist boven het groen uitsteken, de huizen en ge
bouwen, maar vooral ook de boeren zelf. Meestal ver
telt hun familienaam duidelijk genoeg hun afkomst,
maar in zeden en gewoonten, in bedachtzaamheid,
hulpvaardigheid en trouw zijn het echte Nederlanders
gebleven.
Hier is het, dat onze jongens en meisjes van den
Landdienst weer met het oude bedrijf in aanraking
komen, waar zij leeren ploegen, eggen en zaaien,
melken, kooken en naaien. Ook hun theoretische ken
nis wordt uitgebreid; bemestingsleer, plantenver
edeling, boekhouden: alles wat hun straks bij hun
groote opgave van pas kan komen.
Welke deze opgave is?
Het Oostland. Waar straks, als de oorlog afgeloopen
is, zal moeten worden gebouwd aan den vrede, een
vrede van langen duur voor Europa. En om dezen
vrede te behouden en behoeden, zijn er boeren noodig,
frissche jonge boerengeslachten, gewend en gehard in
de verhoudingen van bodem en klimaat en in staat
een boerenbevolking te vormen. Germaansche boeren,
die Europa voor den honger beschutten en die met hun
leven en hun nageslacht een wal kunnen vormen tegen
alle mogelijke, opdringende vreemde rassen. Niet alleen
een wal van zwaarden, maar ook een wal van bloed,
levend bloed: een wal van weer nieuwe geslachten van
boeren; voor het toekomstig Europa. ARGUS
uitsteekseltjes bezet. Ook de zetmeelkorrels uit het
endosperm zijn in vorm en eigenschappen zeer typisch
bij deze zaden. Bolderikzaad bevat vergiftige stoffen,
namelijk githagine, een glycoside, welke identiek is met
saponine (sapotoxine) en daarom agrostemmasapo-
toxine wordt genoemd, en verder agrostemmazuur, een
tweede even vergiftige saponinestof. Het gehalte aan
saponinnestoffen bedraagt 67 procent. Vergiftigingen
kunnen ontstaan na het voeren van gemalen bolderik
zaad, meel, uit met bolderikzaad verontreinigd graan
en de zemelen hiervan. Bij 't reinigen van het graan
blijft het bolderikzaad in het graanschoonsel achter.
Nu door de tijdsomstandigheden ook dit graanschoon
sel in den een of anderen vorm als veevoeder aan de
markt kan komen, wordt de vraag in hoeverre een even-
tueele aanwezigheid van bolderikzaad gevaar kan ople
veren weer actueel. In welke percentages dit zaad
thans in inlandseh graanschoonsel kan voorkomen is
niet bekend, daar de laatste jaren geen trieurmonsters
zijn onderzocht. Gezien het hooge peil wharop de Neder-
landsche akkerbouw staat, lijkt 't ons, dat een hoog
percentage wel tot de groote uitzonderingen zal be-
hooren. Dat het echter ook thans nog voorkomt, bleek
uit een recente aanbieding van bolderikzaadhoudend
afval.
De saponinestoffen veroorzaken een ontsteking van de
slijmvliezen, (ontsteking van het maagdarmkanaal,
diarrhee), en wérken verlammend op het centrale
zenuwstelsel en het hart. Bovendien lossen deze ver
giften roode bloedlichaampjes op. Belangrijk is, dat de
gevoeligheid bij de verschillende diersoorten nogal uit
een loopt. Zoo wijst Fröhder er op, dat schapen, gei
ten en knaagdieren (konijnen) er in het geheel geen
last van schijnen te hebben. Gevaarlijk zijn daarente
gen deze stoffen 'voor honden, paarden, varkens en
kippen. Jonge hennen vertoonden volgens Schneider bij
0.0050.01 gram per dier en per dag reeds vergifti-
gingsverschijnselen.
Individueele verschillen komen niet zelden voor, ter
wijl vele dieren op den duur aan deze vergiften schij
nen te wennen. De giftigheid van bolderikmeel voor
konijnen is uitvoerig door Brandt onderzocht. Hierbij
bleek, dat, wanneer een konijn een hoeveelheid van 12
gram per kg. levend gewicht 0.45 gram sapo
toxine) ineens werd ingegeven, met zekerheid ziekte
verschijnselen optraden. Na een dosis van 1314 gr.
per kg. 0.490.52 gr. sapotoxine) werden de die
ren gedurende meerdere dagen ziek. Wanneer echter
zeer spoedig 'n hevige diarrhee optrad, aten de proef
dieren weer na 25 dagen en herstelden zij. Een hoe-
tegen nachtvorst ook nogal uiteen liep bij verschillende
variëteiten.
De bemestingsproeven waren veelomvattend en leer
rijk. Over het algemeen kwamen deze hierop neer, dat
men met bepaalde meststoffen mestte en dan nader
hand door middel van chemische analyse naging welke
verandering in den grond was opgetreden. Het spreekt
vanzelf dat vooral die met P. van belang zijn, aangezien
deze stof in den boomgaard uiterst belangrijk is. i.v.m.
de vruchtbaarheid. Waar bovendien de P zich vaak in
de bovenste lagen (gras!) concentreert, meende men
proeven te moeten nemen met een zgn. Düngerlange,
waarmede een bepaalde oplossing in den bodem ge
spoten werd. Het bleek, dat het P.- en P.-citr.-getal
echter weinig steeg bij deze proeven.
Uit het medegedeelde onder het hoofd „de nieuwe boom
gaard", blijkt, dat ook hier niet meer de beredeneerde
snoeimethode wordt gevolgd, doch dat men deze, gelijk
thans algemeen, van de omstandigheden laat afhangen.
Toch worden enkele regels gegeven. De jonge appel-
hoogstammetjes werden zóó gesnoeid dat 6 takken
bleven zitten, die op 60 cm werden ingekort. De
kroon tracht men te voren met drie hoofdtakken, op
korten afstand van elkaar uit den stam ontspringende
en tezamen een hoek van 45 vormende. Deze gestel-
takken moeten elk weer twee gesteltakken leveren.
De kroon der peer laat men een centrale as behouden,
waaruit in de eerste jaren op vrij korten afstand van
elkaar een aantal zijtakken moeten ontspringen. Liever
geen etages vormen.
Grondonderzoek
Uit het „Grondonderzoek" stippen wij even aan, dat
men aanneemt, dat een P.-getal van 36 met een P.-
citroen-getal 3060 voldoende is. Een kalipercentage
van 0.02 is eveneens voldoende. Voor het overige laten
wij de cijfers spreken.
Van buitengewoon belang is ook wat gezegd wordt
over de kwestie der grondbedekking. Gelijk men weet
bestaan er hier verschillende mogelijkheden, o.a.: In
gras leggen, zwart houden, met stroo bedekken en het
zgn. „cover erop". Het gras kan men dan weer hooien,
afgrazen of „mulchen"1). Het komt ons voor, dat op
dit gebied nog veel te weinig proeven genomen zijn.
Ook in dit rapport wordt maar weinig gezegd over dit
moeilijke probleem. Het humuspercentage is hooger, bij
grasland, vooral als het „mulchen" topgepast wordt
daar zoodoende een voortdurende stroom van organisch
materiaal in den bodem komt. Deze methode zien wij
in de praetijk dan ook zeer veel toegepast. Ook struc
tuur en bacteriënleven worden sterk bevorderd. Slechts
de met stalmest bemeste perceelen hadden c^n nog
hooger humus.
Echter: er waren ook nadeelen aan 't gras verbonden.
Het P.- en K.-getal bleek bij de grasperceelen lager
dan bij de zwarte. Immers: de graszode legt veel P.
en K. vast. Oudere boomen mogen een en ander goed
verdragen kunnen, pas aangeplante lijden sterk hier
onder.
O.i. zéér terecht, neet het dan ook op blz. 20: „Naast
de sterke verdamping zal dit vastleggen van voedings-
zouten in sterke mate er toe bijdragen dat de boompjes
op de grasperceelen atlhans in den aanvang, een duide
lijk minderen groei vertoonen dan op de zwarte veldjes.
Vooral jonge boompjes zulen hieronder sterk kunnen
lijden, zelfs zóó sterk, dat zij hun geheelen levensduur
de gevolgenhiervan kunnen blijven ondervinden".
Het feit, dat de grond met gras bezaaid werd, kort na
het planten der boomen, doet o.i. hier weinig van af.
Bovendien vermeldt het rapport niet, dat het geval zou
zijn, indien men den grond zwart hield en een onder
teelt van akkerbouwgewassen aanlegde. Want het komt
hier toch op neer, aangezien maar weinigen in de prak
tijk den grond onder de jonge boompjes ongebruikt
zullen laten liggen.
Overigens is dit het bekende teere punt. Weiden in
een boomgaard is uit den boo ze, wij weten het. Maai
vooral in dezen tijd kan het gebrek aan voedermidde
len den veehoudenden fruitteler dwingen om anders te
handelen dan h$ zelf eigenlijk wil Van „mulchen" zal
bij hem wel nooit sprake zgn. De beste oplossing lijkt
ons nog: een gedeelte van net bedrijf zóó intensief met
fruit betelen, dat er niets anders van behoeft te komen
dan ooft. Dan alleen zal de combinatie van boomgaard
en weide voor goedkunnen verdwijnen.
G.
1) Mulchen is: herhaaldelijk afmaaien en alles laten
liggen.
veelheid van 15 gr. per kg. 0.56 gr. sapotoxine)
had steeds een doodehjke vergiftiging tengevolge. De
dieren stierven binnen 15 uur. Bij 17 gr. per kg.
0.64 gr. sapotoxine) trad de dood binnen 12 uur in.
Hieruit blijkt, dat konijnen in staat schijnen te zijn
om de vergiftigde stoffen van het bolderikzaad in vrij
groote hoeveelheden onschadelijk te maken. Hierbij
werden meermalen individueele verschillen opgemerkt.
Het eene dier werd ziek door een hoeveelheid, waar
aan een ander dier stierf, terwijl een tweede dier bij
een percentage, dat doorgaans steeds doodelgk bleek
te zijn, weer gezond werd. Bij de door Brandt genoemde
hoeveelheden moet men verder bedenken, dat zij in
ééns in de maag worden gebracht. Zij werden dus niet,
zooals dat bij een normale voeding het geval is teza
men met ander voer en over den geheelen dag verdeeld
opgenomen. Zoo gaf Lohmann aan een konijn (gew.
910 gr.) naast groenvoer zuivere saponine met brood
kruimels. Hij begon met 0.5 gr. en verhoogde deze
hoeveelheid dagelijks met 0.5 gr. Aan het einde van
de proef na 10 dagen kreeg bet dier 5.0 gr.
saponine.
Lohmann gaf vervolgens aan het dier gedurende een
dag wat brood en veel groente, de volgende dag 5 gr.
saponine,- de dag daarop 5.5 gr., dan na vier dagen 6
gram, na weer vier dagen 6.5 gr. en na een week 7
gr. saponine. Aan het einde van de proef woog hvt
konijn 1260 gram. Versriftieingsverschijnselen traden
niet op.
Ook wanneer de meemng van Brandt juist is, dat het
door Lohmann gebruikte saponineproduct slechts voor
een derde deel werkzame stof zou bevatten, dan nam
het dier aan het einde van de proef toch in den loop
van een dag nog 2.3 gram saponine op, d.w.z. meer dan
driemaal de doodelijke dosis. Hoewel wij, gezien de
individueele verschillen op grond van de resultaten bij
één dier geen algemeen geldige conclusies mogen trek
ken, wijst dit er toch op, dat in het normale rantsoen
de gevaren voor vergiftiging niet groot zullen zijn. Dit
blijkt ook uit proeven van Pusch, die 4 konijnen bijna
een half jaar lang uitsluitend grof gemalen graan
voerde, dat met bolderikzaad was verontreinigd (44
3525 procent). Zelfs in het begin van de proefneming
vertoonden de dieren, behalve in meer of mindere
mate' neuscatarrhe, gepaard gaande met herhaald nie
zen, geen ziekteverschijnselen.
Uit al deze onderzoekingen blijkt wel, dat de konijnen
doorgaans een dusdanig groote dosis vergift uit bolde
rikzaad kunnen verdragen, dat er in de praetijk zeer
weinig k$ns is, dat hierdoor ziekteverschijnselen zul
len optreden. Gezien de individueele verschillen in ge
voeligheid; welke bij de konijnen kunnen optreden, is
het echter verstandiger afval dat bolderikzaad bevat,
niet als konijnenvoer te georuiken. Aan een normale
samenstelling van net rantsoen dient steeds de'voor
keur te worden gegeven.
Rijksvoorlichtingsdienst voor de Pluim
veeteelt van de'Directie van den Land
bouw te Beekbergen.
Teekening Ir. Leverland