Tuinbouw in het kleine boeren- enpluimvee- houdersbedrijf Ontsmetting van het spinaziezaad 3e Sde&mtf Dagverkorting in den fijneren tuinbouw VRIJDAG 12 FEBRUARI 1943 DE LANDSTAND PAG. 8 Rijkstuinnoutoconsiileiit Ir. D. Bloemsma: De zwarte bes. .Met de roode en de witte bessen vormt deze de groep van de aalbessen. De teelt van de zwarte bes is in de jaren vóór den oorlog belangrijk ingekrompen door de zeer slechte prijzen, die toenmaals werden gemaakt. Daar de oogst ook min of meer wisselvallig is, drukte dit des te meer op deze teelt. Gaat men uit van gezond plantmateriaal, en heeft men in de streek niet te veel last van nachtvorsten in den bloeitijd, dan kan op een oogst van 24 kg. per struik worden gerekend. 4 kg. is reeds als ,een goede tot zeer goeden oogst te beschouwen, als men dit als een gemiddelde wil aannemen. En zoo zijn lang niet alle oogsten. In 1941 was de oogst zelfs zeer slecht te noemen. Uitgaande van geselecteerd plantmateriaal kan de oogst, vooral, in het derde tot het zevende jaar, ook vrij wat meer kg. per struik bedragen dan genoemd. Als een gemiddelde moet men echter niet hooger rekenen dan aangegeven, omdat de beide eerste jaren slechts weinig wordt geoogst, en door de zoogenaamde brandnetelziekte (een virusziekte in het blad) een deel van het gewas vaak nog vrij spoedig is te ver vangen, terwijl de oudere struiken ook minder gaan rendeeren. wijl de levensduur niet zoo heel lang is. Vaak gaan de struiken niet langer dan ongeveer 8 10 jaren mede. Over den prijs is dientengevolge veel te doen geweest. Bedraagt deze omstreeks 40 cent per kg., dan is de teelt wel als rendabel te beschouwen; minder, naarmate er vooral nachtvorstschade wordt geleden. "Goede rassen zijn: Silvergieters Zwarte, Roodknop, Baldwin, Davison Eight,enkele Goliath-selecties (No. 32, No. 35, No. 46 e a Wellington XXX, Westwick Choice e.a. Een groote opbrengst Op de zandgronden zgn het vooral de eerste drie of vier, die goed voldoen. De Silvergieters Zwarte plukt wel het best door den inooien en langen tros, terwijl ze ook geen „enkele" bes op een apart steeltje heeft, vlak bij het hout, die veelal bij het plukken wordt stuk geknepen. Haar opbrengst blijft echter wat onder die van de beste andere bessen. De zwarte bes draagt vnl. op het lange één-jarige lot, wil/ daarom volop zon; is daarom ook slechts voor een beperkt aantal jaren geschikt voor tusschenbeplanting tusschen ruimgepote appels, peren e.d. Ook wil ze niet te drogen grond, zoodat zij een waterstand vraagt van ongeveer 75 cm onder het maaiveld, maar is dan bijzonder thuis op zandgrond, veen- en dalgrond. De oogst valt gewoonlijk van omstreeks 5 A 10 Juli tot veertien dagen later, heeft dus in korten tijd plaats en moet bij droog weer met alle kracht worden aan gevat. Zijn de struiken flink bezet, dan kan een goede volwassen plukker 50 kg. per dag oogsten. Meest pluk ken vrouw en kinderen en dan kan dit gemiddelde niet gehaald worden. Het plukken moet met de nagels gebeuren, door het trosje achterover te drukken. De spoortjes (vruchthout) mogen niet mede afgebroken worden of mede geleverd worden. Men plan te -de zwarte bes op 2*4 bij 2V2 meter tusschen de rijen. Meest ^ordt ze nog te dicht gezet. Ook is 2*4 x 2*4 meter een goede plantafstand, vooral voor de Goliath, terwijl de Baldwin en ue beide laatste rassen weer op 2x2*4 meter kunnen, daar de Engelsche rassen wat kleiner blgven. Tusschen appel- en perenstruiken op bijv. 6 meter zet men slechts één rij bessen, en één struik tusschen twee appels of peren in de rij. Bij een uitsluitende bessenbeplanting poot men 16002000 struiken per h.a. Voor den aanleg gaat men het land bij voorkeur diep- ploegen. Er mogen ook geen harde lagen in den ondergrond voorkomen. Daarna plant men de struiken zóó, dat de wortels juist onder het oppervlak komen en trapt ze stevig vast. Men poot dus niet in diepere plantgaten. De mest wordt het eerste jaar liefst koemest voor een deel op den grond rond de struiken gelegd. Dit bevordert het vochtig blijven van den grond en het uitloopen van het aantal knoppen. Verder meste men met stal- of kunstmest of met beide, al naar de omstandigheden. Normaal bevat stalmest te weinig fosforzuur, hetgeen men dient aan te vullen in dat geval. Overigens bemeste men ongeveer in hoeveel heden als voor de framboos aangegeven, terwijl dan kalkgift minder noodzakelijk is. In een vorig artikel wezen wij op het belang van de zaadontsmetting bij de teelt van spinazie. Door een behandeling met uspulur in een oplossing van *4 kunnen we onze teelt beschermen tegen de Phoma of zwartbeenigheid, een wortelbrand, die vooral optreedt, wanneer het gewas als gevolg van nat en ongunstig weer niet opschieten kan. Ook andere zaadontsmetters zooals Abavit, Ceresan, Germisan en Fusariol zijn voor dit doel te gebruiken, zoowel nat als in den vorm van d roogon tsmetters. De laatste jaren zijn ook proeven genomen met zaad ontsmetting ter bestrijding van die andere spinazie- ziekte, die het gewas juist bij warm en vochtig weer belaagt: de Peronospora spinaciae, bekend als wolf of smeul. Het is de valsche meeldauw, die bij een zacht en groeizaam weertje heel wat schade veroorzaakt, zoowel onder glas als in de vrije natuur. De ziekte is wel bij de kweekers bekend: in het bladweefsel van de plant woekert de zwam; aan de bovenzijde van het blad vertoonen zich gele vlekken en aan de onderzode vormt zich een blauwgrijze aanslag hier worden de sporen voortgebracht, die de ziekte moeten over brengen. De algemeene ooi-zaken dezer ziekte zijn. zooals be kend, een te slap én te weelcelijk worden van het gewa§, /^r - (Ingezonden medeüeeiing) door te dichten stand, te vochtige atmosfeer in de kas of den bak, door te hooge temperatuur of te zware stikstofbemesting. De kwaal is beter te voorkomen dan te genezen; haar voorkomen kunnen we voor een groot deel door de cultuurmaatregelen te nemen, die ge noemde ongunstige factoren tegengaan. Op aanwijzing van den Planuenziektenkundigen Dienst heeft men geprobeerd de valsche meeldauw te voor komen door ontsmetting van het zaad. Met twee uur onderdomp^ing in een 1 oplossing van kopervitriool waren gunstige resultaten verkregen. Wel liep als ge volg van het bad in het kopersulfaat de kiemkracht van den korrel iets terug, zoodat het wenschelijk werd geacht een minder sterke oplossing te nemen, maar de uitkomst scheen bemoedigend. Na de onderdompeling werd het zaad teruggedroogd en vervolgens voor- gekiemd op de gebruikelijke methode: 16 uur weeken in gewoon water enz. enz. Te Naaldwijk heeft men in 1940/1941 een proef geno men met verschillende ontsmetters. In de eerste plaats in een 1 oplossing van kopersulfaat, vergeleken met den ontsmetter Abavit Hierbij werd de zoogenaamde omschepmethode gebruikt, waarbg het zaad met een betrekkelijk kleine hoeveelheid vloeistof wordt ont smet; door voortdurend omscheppen worden ontsmet ter en zaad met elkaar in innige beroering gebracht. Per kg. zaad werd 100 cm3 van een iy2 Abavit- oplossing gebruikt. Het resultaat beantwoordde echter niet aan de ver wachtingen: van een verminderde aantasting door den valschen meeldauw was niets te bespeuren. Een ver gelijkende proef met kopervitriool Ceresan, Germisan en Abavit leverde evenmin betrouwbare aanwijzingen op voor de bruikbaarheid van een van deze ontsmetters. Wel bleek de bemesting van invloed te zijn. Bemesting met Schiedamschen mest, die zooals bekend een hoog stikstofgehalte heeft, scheen het optreden van den schimmel in de hand te werken. Zoodat ons tot nader order geen ander middel ter beschikking staat om den meeldauw er onder te houden, dan de bekende cultuur voorschriften: Kweek de spinazie sterk. Verwen het gewas niet door te hooge temperaturen en weinig lucht. Geef aanstonds na het opkomen veel lucht, zoodat de plantjes kort en stevig blijven. v Zaai niet te dicht, want daardoor worden ze De invloed van licht en duisternis N de laatste dagen van 1942 heeft dr. J. W. M. Roo- denburg op de jaarvergadering van den Aalsmeerschen Proeftuin eea rede gehouden over den invloed van de belichtingsperiode op de ontwikkeling van de fijnere tuinbouwgewassen. Spreker zette uiteen, dat men onderscheid moet maken tusschen licht als factor voor de vorming van de bouw stoffen voor den plantengroei, waarvoor sterke belich ting het gunstigst is, en tusschen licht als prikkel, die de ontwikkeling van de plant regelt, die dus be paalt wanneer de plant van de groeiperiode in de bloeiperiode overgaat Hiervoor is zelfs 'n zwakke lichtbron al voldoende. Het beginsel der dagverborting. Het een heeft dus beteekenis voor den groei en het andere vopr de ontwikkeling van de plant. Zooajs be kend reageeren de planten verschillend. De^ een gaat bij een lange dagelijksche belichtingsperiode van het stadium groei naar het stadium bloei over en de andere eerst bij een kö^te belichtingsduur. Onder nor male omstandigheden wil dat zeggen, dat de eene plant voor haar bloei den langen zomerdag en de andere den korten najaarsdag noodig heeft. Men. spreekt daarom van langedags- kortedagsplanten. Door verlenging van den normalen, korten dag met kunstdicht kan men vele langedagsplanten in den winter in bloei krygen; aan dèn ande ren kant, en dat wordt in dbn tuinbouw nog meer toegepast, kan men door verkorting van den belichtingsduur een plant tot extra vroe gen bloei bewegen. De rietmat laat licht door. Een der eerste planten, waarbij in ons land vervroeg de bloei werd verkregen door verkorting van den dag is de Kalanchoe. De praktische toepassing van het •beginsel „kortere belichtingsduur-" was hier tamelijk gemakkelijk, omdat de Kalanchoe bij het „afknijpen" van den dag reeds met niet heelemaal volkomen duis ternis genoegen neemt. Zoodoende was het voor het buitensluiten van het zonlicht reeds voldoende om een. rietmat over den bak uit te rollen. Een stevige riet mat laat altijd nog- een 0.6 procent "van het zonlicht door, maar zoo nauw neemt de Kalanchoe het niet. De plant begrijpt onze bedoelingen en doet of de herfst met zijn korte dagen reeds is aangebroken: als be hoorlijke kortedagsplant gaat ze prompt tot den bloei over. Niettemin is een rietmat met een verduistering van 99.4 procent voor de zoo gewillige Kalanchoe net op de grens, hetgeen daaruit blijkt, dat verduistering van den bak met twee rietmatten een nog iets vroegeren bloei tengevolge had. Te snelle onderbreking van de dagverkorting, b.v. indien men na zes dagen van tien uur vergeet om de rietmat 's avonds uit te rollen, heeft op de ontwikke ling der bloemen een merkwaardigen invloed: de dan reeds voor een deel gevormde bloemtros vergroent weer en groeit door. De middelste bloem van elk trosje, die dan al gevormd schijnt, ontwikkelt zich tot een volledige bloem, de rest wordt weer blad. Volslagen duisternis bij de kerstster. Dagverkorting bij de kerstster en de Euphorbia ful- gens moet weer even zorgvuldiger zrjn. Bij zonnig weer is een enkele rietmat niet voldöende. De planten moe ten werkelijk in volkomen duisternis staan, omdat zij anders niet tot bloemvorming overgaan, maar gewoon bezig blijven met de vorming van bladeren. Bij het ge bruik van dunne rietmatten is het dus noodig er twee over elkaar te leggen, of deze verduisteringsmethode te verlaten en te gaan werken met verduisteringspapier. Tot zoover de rede van dr. Roodenburg. Ook het tijd stip der verduistering schijnt van beteekenis te zijnr het is niet onverschillig cf de dagverkorting 's mor gens, 's avonds of des middags geschiedt terwijl ook voor het aantal dagen, dat verduisterd wordt, een minimum schijnt te bestaan, varieerend met de plant. Hierover stellen wij ons voor eens een volgend maal te schrijven. slap en vatbaar voor wolf. Geef ze stikstof op him tyd, maar doe dat met mate, omdat door groote stikstofgift het weefsel losser wordt en voor de schimmelwoekering open staat. Overigens Is hiermede nog niet het laatst^ woord gezegd; we mogen aannemen, dat nadere onderzoekingen ons wel betere bestrijdingswijzen aan de hand zullen doen.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 16