Gesprek met den Gemachtigde voor Landbouw en Visscherij w U meenden, dat er aanleiding bestond om eens te gaan praten met dr. Posthuma, den Gemachtigde van den Leider der Nationaal-Socialistlsche Beweging der Nederlanden en togen dus naar „de Viersprong", buurtschap Linde, gemeente Vorden. Het Nieuws van den Dag DE(OURANT VRIJDAG 19 FEBRUARI 1943 DE LANDSTAND PAG. 2 Een niet zoo eenvoudige reis. Treinen loopen op het traject ZutfenWinterswijk bijna niet en het is niet mogelijk op één dag heen en terug van Meppel naar Vorden (of Ruurlo) te komen. „Als je iets wilt, dan kun je dat" hadden wfl dr. Posthuma wel eens hooren zeggen en aangezien wy hem wilden spreken, gingen wij. „De Viersprong" is een eenvoudig zomerhuisje, ge schikt voor eenvoudig levende menschen, doch er is één ding aan dat alles vergoedt: de serre. Voor het huis langs loopt een groote serre en hierin is „een afdeeling" werkkamer van dr, P. Wil iemand door niemand en niets worden afgeleid en tegelijk een door niets gestoorden blik in de wereld werpen, dan kan hy daar krygen wat hij verlangt. Overal een vrij uit zicht over bouw- en weiland en dat alles omzoomd met bosch. Ai zou je minder breed zien, dan dr. P. gewoon is te doen, dan zou je van uit die „werkplaats" een breeden kijk op de wereldvraagstukken moeten krijgen. Daar zat hij dus en wfl tegenover hem. En nadat wij op het uitzicht uitgekeken waren, vroegen wij: Wat heeft U bewogen om als gemachtigde voor Landbouw en Visscherij op te treden? Prompt kwam het ant woord: De liefde voor mijn land, mijn volk, en in het bijzonder mijn onbluschbare liefde voor het hoerendom. Precies dezelfde drijfveeren, die mij bewogen van hetn begin van den oorlog af. Het gezicht van dr. Posthuma betrok en wij verwacht ten een soort uitbarsting in verband met of naar aan leiding van den oorlog, doch de gemoedelijkheid, zeker wel een hoofdkenmerk van dr. Posthuma, keerde terug en hij zei: neen, ik wil heden niet praten over den oorlog en wat er aan voorafging, ofschoon daar alle reden voor zou zijn. Voor de groote massa in Neder land begint 'de oorlog op 10 Mei 1940 en allen, die de massa heeten voor te lichten, laten haar op dit dwaal spoor. Op 10 Mei 1940 eindigde het eerste boek over den oorlog en zoolang het Nederlandsche volk niet goed duidelijk gemaakt is dat het voorspel in deèen het belangrijkste is en alle ellende, welke daarna volgde, slechts het gevolg is van wat hier in Nederland ver knoeid is (zei dr. P. met eenige stemverheffing), komen wtf er niet. Doch daarover thans met. Alleen zou ik U in dezen wel een vraag willen doen. Hebt U er wel eens bij stilgestaan, dat ik de eenige persoon in Nederland ben, die den vorigen oorlog (19141918) mede beleefd heeft. Och, er zijn natuurlijk nog personen genoeg, die toen ook leefden, maar iets „beleven" is iets heel anders dan leven en berichten en praatjes ergens over hooren. De personen, die toen leefden en nu nog leven, hebben wel eens wat gehoord van het ook toen voor Neder land bestaande oorlogsgevaar, doch dat is heel iets anders dan dat je, zooals ik destijds, mede geroepen bent om op zeker oogenblik te beslissen of er oorlog zal zyn of vrede. Met my leven er nog twee ministers uit dien tyd, doch de eene is sinds 1919 niet meer in Nederland woonachtig en de andere helaas niet meer compos-mentis. Het feit, zeide dr. P., dat ik behalve het begin den geheelen vorigen oorlog mede verantwoordelijk geweest ben en nog over een behoorlyk geheugen met de noodige aanteekeningen beschik, maakt dat ik alles wat nu gebeurd is en nog gebeurt, heel anders bekijk en ook bekijken kan dan de overgroote meerderheid der Nederlanders. Die groote meerderheid praat altijd over 10 Mei 1940, maar b\j het beoordeelen van den toestand, waarin Nederland thans verkeert, moet men ook, als by alle dingen, beginnen bij het begin, dat is b(j den vorigen oorlog. Doch basta, vandaag niet over politiek. Dus zeiden wij, wij keeren weder tot het doel waar voor wy kwamen, terug. Onze eerste vraag hebt U kort en bondig en daardoor zeer duidelijk beantwoord. Zoudt U iets tegen eenige toelichting hebben? Integendeel, antwoordde dr. P. Ook hier moet men beginnen bij het begin. De oorlog (d.w.z. hetgeen zich daarvan binnen onze grenzen afspeelde) was ten einde en ons land bezet. Ik zeg dit nu zoo gewoon mogelijk en U hoort het even kalm aan, doch die woorden „ons land bezet" spreken boekdeelen. Ook daarover heden niet, want voor ons gesprek is van belang te weten, wat ik deed, toen die toestand „ons land bezet" intrad. Ik heb eens, aldus dr. P., naar ik meen in „Evangelie en Volk" gelezen: „Een der belooningen van het hou den van Gods geboden is werkelijkheidszin in de hoog ste beteekenis van dit woord". Een ander moet nu maar beoordeelen of ik Gods geboden houd, maar de werkelijkheidszin bezit ik in ieder geval in sterke mate. Zelf weet je dat wel en op m^n leeftijd zou het te preuts zijn, dat niet te erkennen, doch in dit geval kan ik een onverdachte getuige laten optreden. Dr. P. liet ons toen een brief iezeD van een bekend roomsch-katholiek dr. in de scheikunde, ook op landbouwgebied een vooraanstaande persoonlijkheid, die in 1933 schreef: „Ik hoop, dat U in volle sterkte moogt behouden de eigenschap, die ik bij U altijd als een van de meest in het oog springende heb gemeend waar te nemen, n.l. Uw buitengewone realiteitszin". 2) En toen de schrijver van dezen brief een afscheids woord sprak in de vergadering, waarin dr. Posthuma aftrad als president-directeur van Centraal Beheer3), zei hij: „Wannéér spreker nagaat wat hem In den arbeid (van dr. P.) het meest getroffen heeft, dan is het de realiteitszin en de eerlijkheid van den heer Posthuma. Waren er groote beslissingen te nemen, dan zag de heer Posthuma sterk wat mogelijk, redelik en goed was. Realiteitszin, gepaard aan rondborstige eerv lijkheid, dat waren de eigenschappen, welke de rede nen van het succes van den heer Posthuma uitmaak ten". Deze toespraak werd gehouden ongeveer 1 Mei 1939 En, zoo ging dr. P. voort nadat wij van vorenbedoelde stukken kennis hadden genomen, welke reden heb ik nu om U deze stukken te laten lezen? In 1933 prees iemand mij om mijn werkelijkheidszin. Zoo'n eigen schap kun je kwijt raken, doch in 1939 dus vlak voor den oorlog had ik haar nog en het vaststellen van dat bezit is in de betreffende vergadering warm toegejuicht. En nu is het merkwaardige dit: Wat men voor den oorlog zeer prees, heeft mrjn daden na den oorlog geleid ennu neemt men- mij die eigen schapIk zal hier maar niets vierder bijvoegen, zei dr. P., want ook in dezen is alles weten alles vergeven. Men is jaloersch als ik de verschijnselen van een zekere ziekte niet vertoon en ik weet te goed, welke gevolgen die ziekte voor ons land, reeds In den vorigen oorlog en in de jaren daarna, heeft gehad en helaas nog heeft. Maar genoeg, vervolgde dr. P. De mij geschonken gave „werkelijkheidszin" heeft mij er toe gebracht ook nu de dingen te zien zooals ze zijn en niet te zuchten: och wat zou ik gaarne Toen ik op 18 Mei 1940 weder in Den Haag terug gekeerd was, werd mij een dag of wat later gevraagd door den legatieraad van het Duitsche gezantschap, iemand dien ik van de handelsonderhandelingen kende, of ik er bezwaar tegen had Graaf Grote te ontmoeten, die als Landesbauernführer naar hier was gekomen. Ik had niet het minste bezwaar. Of ik het dan aangenaam vond, dat de Duitschers hier waren? Neen natuurlijk niet, maar ze waren er en zouden naar mijn begrippen (werkelijkheidszin!) ook wel een tydje blijven. Het zou dan volgens mijn inzichten altijd nog beter zyn als we mede konden praten, dan dat er maar over ons beschikt werd. In goed Engelsch (dit als troost voor de zieken) dacht ik: „Make the best of it" en dit heb ik getracht te doen. Eerst mijn commissie, een vyftal landbouwers en een tuinbouwer, daarna de officieele commissie dr. Posthuma, waarin den grooten landbouwvereenigingen gelegenheid gege ven werd samen te werken, toen kwam de Landstand, waar ik als genera&l-adviseur gelegenheid had mede te praten, en nu komt het Gemachtigde voor Land bouw en Visscherij. Let nu eens goed op, zei dr. P., en het lachje, dat op zyn gezicht kwam, gaf wel aanleiding om goed op te letten. Voor den oorlog waren het allemaal klachten. Klach ten op het gebied van den akkerbouw, de zuivelberei ding. de veehouderij, varkens en pluimvee inbegrepen, en bij den tuinbouw was het zeker niet beter. Toen kwam een nieuwe organisatie op „Landbouw en Maatschappij" en wat was het oordeel van de bestuur ders der andere organisaties U. zeide dr. P., zult het zich persoonlijk nog wel herinneren: wat waren dat nu voor menschen daar bij Landbouw en Maat schappij; wat keffertjes en schreeuwers, heelemaal geen representatieve personen! Gelukkig voor de Landbouw en Maatschappij'ers waren er nog landbouwmenschen vereenigd in het Boerenfront, die in de oogen van de bestuurders der oude organisaties nog veel minder in staat waren de landbouwbelangen voor te staan. De loop der omstandigheden brachten deze beide groe pen *L./nen en Landbouw en Maatschappij en Boeren front gingen beide op in het Agrarisch Front. Ook dit kon bii de oude-organisatiesbestuurders geen genade vinden en de beproeving werd te sterk, toen zij (de ouden) en Agrarisch Front te zamen gebracht werden in de stichting van den Rijkscommissaris, bekend als „Commissie ter ondersteuning van de maatregelen, ge troffen voor de landbouwproductie". Hier was nu de gelegenheid voor de oude organisaties om te toonen, dat het algemeen belang hun nader ter harte ging dan het belang der eigen organisatie. Niets van dat alles lag in haar voornémen. Het was alles zoo goed op landbouwgebied, de klachten, die ik daareven memo reerde en die nog warm waren immers nauwelijks een jaar geleden was er nog druk over gepleit by de toenmalige Overheid waren thans vergeten, en omdat alles zoo goed was, moest het blijven zooals het was. De kans om voor hun leden en mogelijk wel voor alle boeren wat te doen, werd verspeeld. De eene oude organisatie maakte het wat erger dan de ander en het einde was opheffing en in het leven roepen van den Landstand. En nunu deugen de personen," die daar de leiding hebben natuurlij lc weder niet. Als alles niet zoo diep treurig was en voor de land bouwende bevolking niet zooveel slechter dan het thans kon zijn, dan zou je er ofn kunnen lachen. Is dan alles goed, zooals het is en zjjn alle thans leiding gevende personen voor hun taak berekend?, zoo vroegen wij. Neen natuurlijk niet, was het antwoord van dr. P., maar wanneer was dat in de wereld wel het geval? Waarom moet nu alles volmaakt zijn, zoowel de per sonen als hun werk, terwyl ons altyd geleerd is, dat hier op aarde niets volmaakt is? En als je iets niet goed vindt kun je het slechts beter maken als je den moed bezit je er-anede te bemoeien. Blijf je rustig toe kijken en afkeuren en nog eens afkeuren, doch steekt geen hand uit, dan wordt het zeker niet beter. Ziet U dan kans er verbetering in te brengen?, vroe gen wy verder. En dr. P. antwoordde:" ik zal er eerlijk naar blijven trachten en vertrouw er op, dat ik dan wel verder kom, gesteund door de liefde waarvan ik U als antwoord op Uw eerste vraag sprak. Zijn er ook belangrijke factoren, die U dan kunnen steunen?, was onze laatste vraag. Zeker, zei dr. P., en U komt met Uw vraag ook tot de kern van de reden waarom ik gemachtigde voor Landbouw en Visscherij heb willen zyn en naar mijn meening zal moeten aftreden als generaal-adviseur van den Landstand. Tot nu toe gaf ik bij belangrijke vraagstukken op hun verzoek raad aan den Boerenleider of andere perso nen met leidende functies bij den Landstand. Intus- schen trachtte ik in bijzondere gevallen het recht van het spel te doen zegevieren en een tamelijk groot aantal personen vroegen en kregen hulp. Liefde yoor den enkeling, de groep, maar steeds voorop: liefde voor het geheel. Alles berustende op persoonlijken invloed Verder heb ik gepoogd onder hen, die maar afwach ten tot het oude zal wederkeeren en tot dan niets doen of saboteeren, een bres te schieten. Heel erg is mij dat niet g^ukt, toch is hier en daar twijfel in de juistheid van eigen inzicht gewekt. Onbeleefdheid, soms onbeschoftheid was mijn deel, doch in een totalen oorlog moet ieder en dus ook ik zijn deel dragen. Steeds ervoer ik echter, dat in het Staatsorgaan nog veel te veel medewerkers waren, die of niet begrijpen konden of niet begrijpen wilden, dat ze de goedwillen- den. bij en buiten dat orgaan moesten helpen, alleen reeds omdat ze daarvoor benoemd zyn. Als gemach tigde nu voor Landbouw en Visschery zal ik in dat Staatsorgaan het departement voor Landbouw en Visscherij mede kunnen praten en regeeren. Moge mijn wertelijkheidszin begrepen en mij de noo dige steun al ben ik dan ook geen lid van de N.S.B. en hopelyk zegen geschonken worden. Wij dankten dr. Posthuma en namen gesterkt afscheid. 1) Landbouw met een hoofdletter L, omdat landbouw, tuinbouw en boschbouw. er onder begrepen zijn. (Hoofd opsteller van den Landstand). 2) Dezen wensch uitte de schrijver van den brief bij gelegenheid van het veertigjarig jubileum van dr. P. als Gediplomeerd Landbouwkundige (Hoofdopsteller van den Landstand). 3) In de landbouwwereld meer bekend als administra teur van de ongevallen- en ziekteverzekerihg „de Centrale Landbouw-Onderlinge" en „de Tuinbouw- Onderlinge" (Hoofdopsteller van den Landstand). l (Ingezonden mededeeling)

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 2