De perensnoeiproef te Vleuten Virusziekte bij aardappelen en het winnen van gezond pootgoed VRIJDAG 19 MAART 1943 DE LANDSTAND PAG. 8 Belangrijk twintigjarig experiment EN aanzien van de peren gelden in het algemeen de volgende snoeiregelen 1. Zooveel mogelijk moet men er op uit zijn het even wicht in de gesteltakken te bewaren. De boomen mogen vooral niet te dicht worden; de snoei zij er niet slechts op gericht dood èn minder gewenscht hout uit de kroon te verwijderen, maar tevens om van de oppervlak-opbrengst, gelyk die by minder oordeelkundig behandelde boomen regel is, een inhoudsopbrengst te maken, waardoor dus ook de binnenkant van den boom productief wordt. 2. Verder mag de boom niet te hoog worden, want dit is hinderlijk bij het plukken en bij de ziekte bestrijding. De boomen dienen aan den groei te blijven. Eenmaal volgroeid houdt de natuurlijke groei n-i. op, tengevolge waarvan ook de vorming van vruchthout tenslotte uitblijft. 3. Bovendien kan het zin hebben om by de meest bloeiwillige variëteiten vruchthoutsnoei toe te pas sen, omdat anders gevaar bestaat voor krachtver- lies eD uitputting met het optreden van beurtja ren als normaal gevolg. Omtz-ent den invloed van de variëteit op de toe te passen snoeiwijze hebben de snoeiproeven op het Fruitteeltproefbedrijf van de Pomologische Vereeni- ging te Vleuten ons bijzonder overtuigend materiaal geleverd. Een bezoek aan dit bedryf kan ten zeerste worden aangeraden. De heer Weyet, die ons als be- dryfschef enkele gegevens heeft verstrekt, is steeds bereid zyn bezoekers de noodige inlichtingen te geven. Er wordt hier sedert 1921 nagegaan, wat de invloed van den snoei is op vyf verschillende variëteiten, n.l. Clapp's Favorite, Williams Duchesse, Trlomphe de Vienne, Précoce de Trévoux en Emile d'Heyst. Van elk aezei variëteiten werden in 1919 twaalf struiken op zaailing uitgezet. Een derde gedeelte onderging al die jaren een z.g. langen snoei, waarbij slechts het overtollige hout wordt weggenomen; een derde wordt kort gesnoeid, d.w.z, dat de eenjaz-ige twygen tot op èen derde worden teruggesneden; en de overige boomen Kregen een korten wintersnoei, gepaard gaan de met een groenen snoei in den zomer. Men ging van af het begin van lederen boom het aantal vruchten wegen en heeft de geldelijke op brengst daarbij nagegaan. De proeven hebben met onomstootelijke zekerheid aangetoond, dat de korte wintersnoei bjj de Trlomphe de Vienne een veel be tere opbrengst geeft, dan de lange snoei. Met de hier verkregen resultaten is de laatste jaren al neel wai propaganda gemaakt en de Triomphe de Vienne, die bij den practischen fruitteler nu niet bepaald in een gunstig blaadje stond, wordt thans meer en meer volgens de korte snoeimethode behan deld, met het gevolg, dat ook met deze variëteit weer gunstige besommingen woroezi gemaakt. Dfe Doornen op het Proefbedrijf te Vleuten vertoonen bij aorten snoei een zeer regelmatig beeld en dat zal men voorshands op de practische fruitbedrrjven bij de Triomphe de Vfenne nog wel blijven missen, omdat men natuurlijk overgangsvormen krijgt; de boomen worden eerst opgekweekt met de gedachte er normalen dunningssnoei op toe te passen. Gaat men dan de nieuwe snoeimethode toepassen, cran zal de gave vorm er onder lijden. Ideaal is het natuur lijk, Indien men reeds bjj de jonge struik er mee be gint. Er kan dan aanstonds bij het vormen der ge steltakken op gerekend worden. Reeds ten doode opgeschreven Het was met die Triomphe de Vienne feitelijk zoo gesteld, dat velen deze variëteit reeds wilden afschaf fen, in velband met haar ongunstige vruchtbaarheid. En dat was eigenlijk jammer, omdat ze als tafelpeer yoor de tweede helft van September toch over uit stekende kwaliteiten beschikte. Ze is n.l. heel goed van smaak en nog al in trek, zoodat ze altijd veel geld opbrengt, en ook dat is een belangrijk ding. Kunnen we dus door een andere cultuurmethode of een anderen snoei totregelmatige opbrengsten ko mmen, zonder de hinderlijke beurtjaren, die nu de dracht van deze boomen kenmerkt, dan zou het abso luut niet raadzaam zijn tie Triomphe los te laten. De bedoeling is niet, dat ze dan maar in het groot moet worden aangekweekt, natuurlijk, want daarvoor is ze toch weer te nukkig, maar een zekere plaats in onze aanplanting is ze zeker waard. Het gevaar bjj deze variëteit is, dat ze zicb uitleeft in den bloei, zonder dat het aantal vruchten 'aan de overweldigende bloesempracht, evenredig is. Nu ook weer zitten de langgesnoeide boomen op het Fruitteeltproefbedrjjf barstend vol knoppen, maar of de oogst daarmee in overeenstemming zal zijn, is zeer de vraag. De uitwerking van den langen snoei is, dat de lang- loten alle vruchthout gaan vormen, hetgeen de kracht van den boom uitput. Sommige fruittelers probeeren het evenwicht te herstellen door een nog al ingrjj- penden dunning van bloemknoppen in het voorjaar, welke niet moet worden verward met den op het 'proefbedrijf te Vleuten toegepasten zomersnoei. Naar men ons verzekert kan met dien bloesemsnoei een gunstig resultaat verkregen worden. De winter- en zomersnoei van het proefbedrijf berust op het wegnemen van de langloten gedurende de wintermaanden. Bovendien snoeit men in den zomer de tijdens de groeiperiode gevormde langloten, die op een paar oogen worden ingesnoeid. Een dubbele snoei dus; zoowel in den zomer als in den winter. Naar is komen vast te staan, is deze methode voor geen der voor de proef gebruikte variëteiten gunstig. I. NDïEN een aardappel ras aan zjjn lot wordt over gelaten, zal het uit. de cultuur verdwijnen tengevolge van aantasting (|oor ziekten en wel speciaal door virusziekten. Dit is bijv. het geval geweest met rassen als Jammen en Wolkammers. Vroeger heeft men wel gemeend, dat het verdwijnen van een aardappelras moest worden toegeschreven aan veroudering. Dit is niet juist gebleken, wat o.a. volgt uit het feit, dat le en 2e jaarszaailingen reeds zoo ziek kunnen zijn, dat ze voor verdere teelt ongeschikt zijn. Het ver dwijnen is dan' geen gevolg van het oud zijn van het gewas, maar van het optreden van ziekten. Vroeger werd dit verschijnsel met den naam „krul" aangeduid. Gebleken is echter, dat, wat toen onder „krul" werd verstaan, een verzameling was van verschillende ziekten. Mede door de onderzoekingen van Prof. Quanjer, Dr. Oortwijn Botjes en in de laatste jaren ook van Ir. Roozendaal, is er meer orde in den chaos geschapen, zoodat men thans de ziekten in plaats van met „krul" met de namen bladrol-, topbont of mozaiek-, krinkel, stippel-, streep- en Y-virusziekte, topnecrose en Aucubabont aanduidt. Dit zijn alle ziekten, die door een virus worden ver oorzaakt. Het is niet doenlijk in een kort bestek beschrijving te geven van de verschillende virusziekten, te meer niet daar de aardappelrassen niet alleen op dezelfde wijze op hetzelfde virus reageeren. Verwezen wordt hiervoor naar Mededeelingen no. 6 van den Planten- ziektenkundigen Dienst te Wageningen, „Ziekten en beschadigingen van het aardappelloof'.', waarin een beschrijving van de verschillende virusziekten wordt gegeven. Dit boekje is bij genoemden Dienst ver krijgbaar door overmaking van ƒ0.30 op Postrekening 18018. Het best leert men echter de ziektebeelden kennen op het veld, waarbij in het begin de hulp wordt ingeroepen van een deskundige, bijv. van een keurmeester. Allereerst is het noodig, dat men weet hoe een gezonde plant er uitziet. Alles wat hiervan afwijkt, wordt voorloopig genoemd. Hoe" meer routine men krijgt, hoe gemakkelijker het is om vast te stellen met welke afwijking men te doen heeft. Waar de ziektebeelden zich naar de omstandigheden, waar onder de planten groeien kunnen wijzigen, is het noodigdat men de aardappelen onder verschillende omstandigheden nagaat. Omtrent den aard en het gedrag der viren zijn reeds vele onderzoekingen verricht, maar nog lang niet alles is bekend. Het eerste wat nagegaan is, is of de zieke planten nakomelingen gaven, die weer ziek waren, dus of het virus met de knollen wordt over gebracht. Di* is inderdaad het geval. Door een een voudige proef is het - bewijs hiervoor te leveren. Men behoeft in den zomer bijv. een secundair bladrolzieke plant, waaronder verstaan wordt een plant die ziek is geworden uit den knol, te merken en de opbrengst van deze plant het volgend jaar na te verbouwen. Men zal dan zien, dat alle nakomelingen ziek zijn. Het virus gaat dus roet het pootgoed over. Logisch was dat, toen dit bekent^ was, men getracht heeft om 't aardappelgewas te verbeteren door geen poot goed te nemen van zieke planten. Meermalen werd daardoor verbetering verkregen, maar afdoende was deze werkwijze niet. Hoe komt het nu, dat oogen- schynlijk gezonde planten toch zieke nakomelingen geven Door een eenvoudige proef is dit raadsel De telkens herhaalde snoei werkt als een sterke groei- prikkel; er zit dus meer werk aan den boom. Boven dien wordt echter het bladoppervlak beknot, zoodat er minder assimilatie plaats heeft; ook dit schijnt ongunstig te zyn. Vroeger werd die dubbele snoei veel toegepast, o.a. voor leiboomen en dan onder den naam beredeneerdsnoei. Veelal werden daarbij de bijzondere eigenschappen van elke variëteit afzonder lijk vergeten, zoodat er heel veel fouten mee werden gemaakt. Bij den korten wintersnoei, die voor de Triom phe de Vienne zoo gunstig blijkt, neemt men veel bloemorganen weg. De boom komt aldus tot een besparing van reservevoedsel. Het aantal bloemen is veel geringer dan bij den langen snoei. Dientengevolge zullen de ge mengde knoppen, die blijven, veel krachtiger zijn en beter bestand zijn tegen de minder gunstige weersomstandigheden. Daarmee is niet het heele raadsel van den merkwaardi- gen invloed van den korten snoei opgelost, maar wellicht toch voor een groot deel. Een feit is, dat een grooter percentage bloemen tot vruchtzetting overgaat en dat de boom zijn krachten niet aan een bloesemoverdaad' verspilt, zoodat de gevreesde beurtjaren eenigszins worden geniveleerd. door Dr. Oortwijn Botjes opgelost. Hij plaatste zeven knollen afkomstig van volkomen gezonde planten tusschen twee rijen knollen afkomstig van bladrolzieke planten en evenzoo zeven volkomen gezonde planten tusschen twee rijen gezonde knollen. De opbrengst van de planten van de middenrijen werd het volgende jaar in zijn geheel uitgezet In het eerste geval waren van de 209 planten er 191 bladrolziek; in het tweede van de 210 planten slechts 6. Dit is wel een duidelijke aan wijzing, dat het virus van de zieke planten was over gegaan op de gezonde planten. Deze overgang van het virus is ook vastgesteld door middel van entproeven en knolentingen. Vast is dus komen te staan, dat het virus van de zieke plant over kan gaan op de gezonde plant, dat de virusziekten dus besmettelijk zijn. Uit gemaakt moest nog worden, op welke wijze de overgang plaats heeft, dus hoe het virus verspreid wordt. Gedacht werd aan overgang door den grond en aan achterblijven van het virus in den grond. Deze veronderstelling is niet juist gebleken. Aangetoond Is, dat het virus wordt overgebracht door bladluizen, waarbij de perzikbladluis de voornaamste rol speelt. Dat bladluizen een smetstof kunnen overbrengen is niet vreemd. Men denke bijv. aan de overbrenging van malaria door muggen, van vjpktyphus door luizen, enz. Wat gebeurt er nu, wanneer een plant besmet wordt. Een kleine hoeveelheid virus komt in de plant terecht en vermeerdert zich. Het virus wordt ook afgevoerd naar de knollen. In verband met het vroeg rooien, dat hieronder behandeld wordt, is het van belang te weten, dat tusschen de besmetting en 'de aankomst van het virus in de knollen een vrij lange tijdsperiode ligt. Hoe lang deze is, is niet met zekerheid bekend en zal van allerlei omstandigheden afhangen. Tenslotte heeft men nog vastgesteld, dat er rassen zijn, die een bepaald virus in zich hebben, terwijl er geen of slechts zwakke ziekteverschijnselen zijn op te merken $n de planten geen nadeelige gevolgen van de smetstof ondervinden. Zulke rassen noemt men smetstof dragers. Zoo'n is ras bijv. de Zeeuwschö Blauwe. Deze is smetstofdrager voor het stippelstreep- virus. Hoewel zoo'n ras zelf geen schade van het virus ondervindt, kan het wel gevaarlijk worden voor rassen, die wel gevoelig zijn voor het virus, waarvan het ras drager is. Gevaarlijke smetstof dragers zyn o.a. Zeeuwsche Blauwe, lichte Roode Star en Triumf. Men weet thans dus dat: 1. viruszieke planten een zieke nakomelingschap leveren 2. de virusziekten besmettelijk zijn; 3. het virus wordt overgebracht door bladluizen; 4. het virus eenigen tijd noodig heeft voor het tot in de knollen is doorgedrongen; 5. er onder de aardappelrassen smetstofdragers zyn. Bij de teelt- van gezond pootgoed moet met deze vijf punten rekening worden gehouden. Op welke wyze dit kan geschieden, zal hieronder worden aangegeven, waar beschreven zal worden wat een verbouwer, die zich tot nog toe niet met het winnen van pootgoed heeft bezig gehouden, moet doen om hiertoe te ge raken. Keuze van het uitgangsmateriaal. Allereerst moet gezorgd worden voor prima uitgangs materiaal. Het beste is wel om zeer vroeg gerooide

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 8