Landelijke regeling van loonen
en andere arbeidsvoorwaarden in den
Landbouw voor 1943
MOLESTVERZEKERINGEN
8.500.000.000
PAO. 5
DE LANDSTAND
VRIJDAG 9 APRIL 194S
De Gemachtigde voor den Arbeid;
Overwegende,
dat de Landelijke Regeling van loonen
en andere arbeidsvoorwaarden in den
Land en Tuinbouw van 1 September
1942 (Nederlandsche Staatscourant no.
169) in de practijk tot verschillende
bezwaren aanleiding gegeven heeft;
dat het daarom wenschelijk is deze Re
geling aan een volledige herziening te
onderwerpen
dat het evenwel niet mogelgk is deze
herziening zoo spoedig te doen geschie
den, dat zij voor het landbouwseizoen
1943 beteekenis zou kunnen hebben;
dat het op grond hiervan noodzakehjk
is de bestaande Regeling in trekken
en te vervangen door een Regeling met
beperkten werkingsduur, waarin aan
de voornaamste bezwaren wordt tege
moet gekomen;
dat daardoor tevens de mogelijkheid
geschapen wordt, zonder overhaasting
een nieuwe, volledige Regeling voor te
bereiden.
Gehoord de ter zake ingestelde com
missie van deskundigen;
Gelet op de artikelen 2 en 3 der Ver
ordening No. 3/1940, alsmede op de
artikelen 5, 10 en 11 van Verordening
No. T14/1942 betreffende de ordening
van den arbeid;
Beschikkende:
A. Trekt in de Landelijke regeling van
loonen en andere arbeidsvoorwaarden
in den Land- en Tuinbouw dd. 1 Sep
tember 1942, voor wat betreft de bepa
lingen onder AK, zooals deze sinds
dien is gewijzigd, alsmede de Regeling
van loonen en andere arbeidsvoorwaar
den in het commissionnairsbedrijf op
de eilanden Voorne en Putten dd. 6
Januari 1942 (Nederlandsche Staats
courant no. 3);
B. Vaardigt uit de volgende Regeling
van loonen en andere arbeidsvoorwaar
den in den landbouw:
I. Algemeene b&palingen.
Artikel 1.
Werkingssfeer.
Deze regeling is van toepassing op alle
mannelijke en vrouwelijke arbeiders, die
in loondienst werkzaam zijn in onder
nemingen in Nederland, voor zoover
daarin akkerbouw en/of veehouderij
wordt uitgeoefend, behalve:
a. op arbeiders, werkzaam in onder
nemingen, welke met Rijkssubsidie en
onder leiding of toezicht van een door
de Overheid aangewezen lichaam wer
ken;
b. op arbeiders, tijdens de dorsch-
periode werkzaam bij coöperatieve
dorschvereenigingen of in loondorschers-
ondernemingen;
c. op personen, die uitsluitend of in
hoofdzaak werkzaam zijn in de huis
houding of in de bedrijfsadministratie
van den ondernemer;
d. op arbeiders, die bij den onderne
mer of bedrijfsleider inwonen;
e. op in de onderneming leiding ge
vende personen, voor zoover zij voor of
namens den ondernemer het geheele
bedrijf leiden.
Artikel 2.
Onderscheiding naar het dienstverband
(1) De arbeiders worden, voor wat
het dienstverband betreft, onderscheiden
in:
a. vaste arbeiders;
b. los-vaste arbeiders;
c. seizoenarbeiders;
d. losse arbeiders.
(2) Vasté arbeiders zijn arbeiders of
knechts, aangenomen voor den tijd van
éen jaar, die gedurende het geheele
jaar recht op werk hebben.
(3) Los-vaste arbeiders zijn arbeiders,"
aangenomen voor den tijd van een
jaar, die tijdens de periode 15 Novem
ber 15 Maart bij onwerkbaar weer
ten gevolge van sneeuw of vorst gedu
rende ten hoogste 8 weken geen recht
op werk en loon hebben.
(4) Seizoenarbeiders zijn arbeiders,
aangenomen voor den tijd van ten
minste drie maandèn, doch korter dan
een jaar.
(5) Losse arbeiders zijn- arbeiders,
aangenomen voor onbepaalden tijd of
voor een bepaald werk of voor onbe
paalden tijd van korter dan drie
maanden. Een losse arbeider die onaf
gebroken drie maanden of langer bij
denzelfden werkgever In dienst is,
wordt na het verstrijken van deze pe
riode geacht seizoenarbeider te zijn.
Artikel 3.
Bepaling van het dienstverband
Voor de bepaling van het dienstverband,
alsmede voor de berekening van het
aantal vacantiedagen wordt afwezig
heid wegens ziekte, ongeval, weers
gesteldheid of eenige andere wettige
reden niet als onderbreking van het
dienstverband beschouwd.
Artikel 4.
Aanvang en einde van het dienstverband
(1) Het dienstverband van den vasten
en den los-vasten arbeider vangt als
regel aan op den dag, met ingang waar
van naar plaatselijk gebruik de jaar
overeenkomsten van dienstpersoneel van
kracht worden. Indien een andere dag
is bedoeld, moet deze schriftelijk tus-
schen arbeider en werkgever worden
bepaald.
(2) Indien ten minste drie maanden
vóór den afloopdatum van het dienst
verband van een vasten of los-vasten
arbeider noch door den werkgever, noch
door den arbeider is opgezegd, wordt
het dienstverband geacht wederom voor
een jaar te zijn verlengd, tenzij ter
plaatse een ander gebruik geldt.
(3) Tusschen den arbeider, die een
vrije woning bewoont, en den werkgever
kan schriftelijk worden overeengekomen,
dat de in het vorig lid genoemde termijn
ten hoogste zes maanden zal bedragen.
Artikel 5.
(1) Voor en tegenover seizoen- en
losse arbeiders geldt een opzegtermijn
van één week. Verkorting van dezen
termijn tot ten minste één dag kan
slechts bij schriftelijke overeenkomst
plaats vinden.
(2) Indien het dienstverband is aan
gegaan voor een bepaalden tijd of voor
een bepaald werk, eindigt het door het
enkele verloop van dezen tijd of door
voltooiing van het werk.
(3) Als opzegdag voor alle opzeggingen
met een termijn van een week of langer
geldt de Zaterdag, tenzij deze op een
algemeen erkenden Christelijken feest
dag, als bedoeld in artikel 15 zou
vallen. In dat geval geldt de vooraf
gaande betaaldag als opzegdag.
Artikel 6.
Ontslagbewijs.
(1) De werkgever is verplicht bij be
ëindiging van het dienstverband, indien
de ten aanzien daarvan geldende be
palingen in acht genomen zijn, aan den
arbeider een ontslagbewijs uit te reiken
volgens het model, door den Gemach
tigde voor den Arbeid vastgesteld.
(2) Het is den werkgever verboden
een arbeider te werk te stellen, die
niet een ontslagbewijs of eenig ander
bewijsstuk kan toonen, waaruit blijkt,
dat hij zijn vorige dienstbetrekking op
regelmatige wijze heeft verlaten, tenzij
de tewerkstelling geschiedt door tus-
schenkomst of in opdracht van het
Gewestelijk Arbeidsbureau.
Artikel 7.
Onderscheiding van de arbeiders naar
leeftijd en sexe.
De arbeiders worden, voor wat het loon
betreft, onderscheiden in:
a) volwassen mannen, dat zijn man
nelijke arbeiders van 21 jaar en ouder;
b) volwassen vrouwen, dat zijn vrou
welijke arbeiders van 18 jaar en ouder;
c) jeugdige mannen, dat zijn manne
lijke arbeiders van 16 tot en met 20
jaar;
d) jeugdige vrouwen, dat zijn vrou
welijke arbeiders van 16 en 17 jaar;
e) leerlingen, dat zijn alle arbeiders
beneden 16 jaar, alsmede zij, die bij
schriftelijke overeenkomst als zoodanig
zijn aangenomen.
Artikel 8.
Tijdloon.
(1) Het tijdloon, in de bijzondere be
palingen betreffende het loon van deze
Regeling of in andere regelingen voor
arbeid in den akkerbouw en/of vee
houderij vastgesteld, is van toepassing
op volwassen mannen.
(2) Het tijdloon voor volwassen vrou
wen bedraagt 2/3 van het loon van
volwassen mannen.
(3) Het tijdloon van jeugdige mannen
bedraagt op 20-, resp. 19-, 18-, 17- en
16-jarigen leeftijd 95, resp. 90, 80, 70
en 60 pet. van het loon $an volwassen
mannen.
(4) Het tijdloon voor jeugdige vrou
wen bedraagt op 17-, resp. 16-jarigen
leeftijd 90, resp. 80 pet. van het loon
van volwassen vrouwen.
(5) Aan arbeiders, die den opgedragen
arbeid niet naar behooren kunnen ver
richten, alsmede aan leerlingen, wordt
een in onderling overleg vastgesteld
loon betaald. Voor zoover mogelijk die
nen de bepalingen van dit en het vol
gende artikel daarbij als grondslag te
worden genomen.
Artikel 9.
Bijzondere toelagen
(1) Aan arbeiders, die in het bezit
zijn van één of meer onder Staatstoe
zicht verkregen of van Staatswege uit
gereikte diploma's eener inrichting van
landbouwonderwijs of van ^en theore-
tischen en/of practischen cursus op het
gebied van den akkerbouw of veehou
derij dient, naar gelang van het be
lang daarvan voor het bedrijf, ten
minste ƒ0.50 en ten hoogste ƒ1 per
week toeslag te worden betaald.
(2) Aan arbeiders, die als eerste
knecht of voorman dan wel voor werk
zaamheden, waarvoor bijzondere vak
kennis vereischt is (aardappelselectie,
ziektebestrijding in gewassen e.d.) in
dienst zijn genomen, mag een toeslag
van ten hoogste 2.50 per week wor
den betaald, tenzij reeds bij de betref
fende loonbepalingen uitdrukkelijk met
deze omstandigheden is rekening ge
houden.
Artikel 10.
Akkoordtoon.
(1) Wanneer werkzaamheden in ak
koord worden verricht, moeten de loo
nen zoodanig worden gesteld, dat ge
middeld bij behoorlijke prestatie 20
boven het in deze of eenige andere
Regeling voor arbeid in den akkerbouw
en/of veehouderij vastgestelde loon kan
worden verdiend.
(2) De Gemachtigde voor den Arbeid
behoudt zich het recht voor, om voor
bepaalde werkzaamheden tariefloonen
vast te stellen, in afwijking van het in
lid 1 bepaalde.
Artikel 11.
Emolumenten.
(1) Wanneer aan vaste en los-vaste
arbeiders emolumenten worden ver
strekt, worden deze tegen de vastge
stelde richt- of marktprijzen berekend.
(2) Voor een vrije woning mag ten
hoogste twee gulden per week worden
afgetrokken, tenzij de Gemachtigde
voor den Arbeid op grond van zeer
bijzondere omstandigheden een hooge-
ren aftrek toestaat.
Artikel 12.
Zelfverzorging.
De werkgever is verplicht om, voor
zoover het bedrijf dit toelaat en de
distributiebepalingen het toestaan, aan
den arbeider op diens verzoek produc
ten uit het bedrijf, die krachtens eenige
ONOERUNBf
'fUfUim MAATSCHAPPIJ
voor
Gebouwen, Inboedelj, Inventa
rissen, vaartuigen, enz.
Bedrijfsschade en huurderving,
ook voor binnen vaartuigen.
Persoonlijke ongevallen.
Geld, geldswaarden en pre-
ciosa.
Halfjaarlijksche Schaderegeling!
Totaal werd reeds verzekerd
voor ruim
GULDEN
Voegt doorbij ook Uw belang
en vraagt Inlichtingen bij uw
Assurantie bezorgerl
i lügezonder iVüetf*<1f»Pttng
zelfverzorgingsregeling of telerspremie
regeling mogen worden behouden, te
verstrekken tegen de vastgestelde richt-
of marktprijzen.
Artikel 13.
Normale arbeidstijd.
(1) Aanvang en einde van de dage-
lijksche werk- en schafttijden worden
in onderling overleg tusschen werkge
ver en arbeider geregeld, met inacht
neming van het plaatselijk gebruik.
(2) Het aantal wekelijksche werkuren
bedraagt:
a. voor arbeiders, die met verzorging
van vee en/of paarden zijn belast
(bouw-, melk- en rijknechts daaronder
begrepen), in de maanden Maart tot en
met November ten hoogste 70 uren, in
de maanden December tot en met Fe
bruari ten hoogste 65 uren;
b. voor alle overige arbeiders van 16
Maart tot en met 15 November 58 uren,
van 16 November tot en met 15 Maart
48 uren.
(3) Het tijdloon geldt als vergoeding
voor arbeid gedurende het bovenge
noemde aantal wekelijksche werkuren.
Gewerkte uren boven dit aantal wor
den als overuren beschouwd en be
taald.
Artikel 14.
Zondagsarbeid.
(1) Arbeid op Zondagen, algemeen
erkende Christelijke feestdagen en
daarmede volgens artikel 15 gelijk te
stellen feestdagen wordt tot den aller-
noodzakelijksten beperkt.
(2) Arbeiders in de veehouderjjonder-
nemingen hebben in de vier weken
recht op ten minste één vrijen Zondag
na het morgenmelken.
Artikel 15.
Christelijke feestdagen.
(1) Aan vaste, los-vaste en seizoen
arbeiders wordt voor de algemeen er
kende Christelijke feestdagen (Nieuw
jaarsdag, Tweede Paaschdag, Hemel
vaartsdag, Tweede Pinksterdag, Eerste
en Tweede Kerstdag, voor zoover niet
op Zondag vallende, het in deze of
eenige andere regeling vastgestelde
uur- of dagloon doorbetaald.
(2) Hetzelfde geldt, onder gelijke
voorwaarden, voor Katholieke arbeiders
ten aanzien van de Katholieke feest
dagen 15 Augustus en 1 November, en
voor Protestantsche arbeiders ten aan
zien van de Bid- en Dankdagen voor
het gewas, voor zoover deze dagen naar
plaatselijk gebruik als feestdag worden
gevierd.
Artikel 16.
Vacantie.
(1) Het aantal vacantiedagen met be«
houd van loon bedraagt per kalender
jaar voor vaste en los-vaste arbeiders
zes, waarvan ten minste de helft aan
eengesloten moet worden genoten tus
schen 1 Mei en 1 September. Indien het
dienstverband in den loop van het ka
lenderjaar aanvangt of wordt beëin-