Tuinbouw De ziekten van de kool Het omenten van minder rendabele boomen Bij bet planten der bakboonen VRIJDAG 16 APRIL 1943 DE LANDS! I. De strijd tegen knolvoet Een probleem voor duizenden kooltelers p I R is in de tuinbouwwereld een ziekte bekend, die luistert naar den welluidenden naam van Plas- modiophora brassicae. De kwaal mag dan al een welluidenden naam 'nebben, maar onderwijl is het een van de meeste geduchte ziekten onzer tuinbouwge- wassen. Het klinkt onzen tuinders althans zeer on welluidend in de ooren als iemand hem toevoegt: „Man, je hebt knolvoet in je kool!" Nu, onaangenaam is het zeker om enkele weken na het poten van de oogenschijnlijk gezonde planten aan het verkleuren en slap worden der bladeren te zien, dat er iets niet in orde is. Men trekt dan een plant op en ontwaart aan de wortels knobbels en knollen, soms ter grootte van een vuist. Als het zoover ge komen is, is de zaak vrijwel hopeloos. De aangetaste planten komen niet verder; het blad krijgt eerst een grauwgroene kleur en wordt later heelemaai slap en de dikke knollen in den grond gaan in rotting over. Ze stinken gemeen en besmetten heel den omringen den grond met ziektekiemen, die bovendien nog zoo'n taai leven hebben, dat er nog vier of vijf jaar lang geen gezonde kool op zoo'n akker kan groeien. En niet alleen kool wordt door de kwaal aangetast, maar ook radijs, koolrabi, koolrapen en knollen; ook raapstelen en chineesche kool blijven niet van de aantasting vrij. Geen wonder dus, dat de tuinders zoeken naar een bestrijdingsmiddel; het is echter Dij de huidige schaarschte aan chemische producten, niet gemakkelijk iets goeds te vindten Hoe de kwaal zich verbreidt De sporen, welke, naar wij hierboven reeds zeiden, jarenlang in den grond kunnen liggen wachten op een gunstige gelegenheid om te ontkiemen, geven omstreeks dezen tijd van het jaar het aanzijn aan kleine deeltjes naakt plasma, dat zich met kruipende bewegingen langzaam verplaatst, net alsof het een levend diertje is, en ten slotte binnendringt in de levende cel van een of ander kruisbloemig gewas. Eerst worden de wortelcellen overmeesterd; de inhoud der cellen wordt opgeslokt of op zij gedrongen. Er ont staat een soort weefselwoekering en als men in dezen tijd een heel dun schijfje van de knolvormige ver groeiingen onder de microscoop bekijkt, kan men zien hoe tusschen de normale weefsels cellen komen te liggen van veel forscher formaat, welke tot barstens toe gevuld zijn met de kogelronde sporen van den parasiet. We weten, dat voor de ontkieming van de sporen be paalde omstandigheden van bijzondere beteekenis zyn. Na perioden van droogte en lage temperaturen loopt de ontkieming vlot van stapel; in het algemeen na een rustperiode. Het gunstigst is daarbij een lichtelijk zure reactie van den grond, terwijl de aanwezigheid van kruisbloemige gewassen eveneens noodzakelijk schijnt. Onder normale omstandigheden ligt de strijd tegen deze kwaal in hoofdzaak op het terrein van de che mische ontsmetting. Men ontsmet den grond met stoom, met uspulun of formaline. Men giet sublimaat in een oplossing van 1 op de 1500 in de plantgaten, een derde liter per plant. Of wel men dompelt het pootgoed met de wortels door een brei van bagger, waarin uspulun is opgelost, gelijk dat indertijd met goed gevolg is ingevoerd door den heer Eigeman uit Rotterdam, controleur bij den plantenziektenkundigen dienst. Om kosten te sparen werkten de tuinders in de kool- streken daarbij samen. De ontsmettende vloeistof wordt in een grooten bak gedaan en tegeh een kleine ver goeding kunnen de tuinders daar hun jonge koolpiant in ontsmetten. Zoo wordt met een minimum aan kosten en materialen een maximum aan rendement verkregen. Veel van de tot dusver gebruikte bestrijdingsmidde len zijn thans niet te verkrijgen. Voor de bestrijding van knolvoet hebben wij op het oogenblik nog slechts Hernostan, waarmede gunstige resultaten zijn ver kregen. In 1942 werd met dit middel te Grootebroek een proef genomen op een zeer sterk met knolvoet be smet terrein. Het zaad'bed werd niet ontsmet. Na het uitplanten werd by iedere plant 1/5 liter uit gegoten van een 1 pCt.-oplossing van Hernostan. De planten groeiden normaal door, zonder eenigen stil stand. Het resultaat was zeer bevredigend. Waar hier vroeger geen leverbare bloemkool geoogst kon wor den, was nu zeker 80 pCt. goed. Zooals men weet, was in 1942 een uitgesproken regen jaar, in meer normale jaren zal men zoo'n sterke op lossing zeker niet behoeven te geven, vooral als ook het zaad bed wordt ontsmet hetgeen men 8 tot 10 dagen voor het zaaien kan doen met een oplossing van Vz pCt. Hernostan, vier tot vijf liter per raam. Hygiënische maatregelen op den voorgrond Overzien wrj de oorzaken, die tot een uitbreiding van de ziekte leiden, dan zien wij, dat in de eerste plaats de vorming van sporen in zieke plantendeelen daar toe bijdraagt. Is de grond een keer besmet, dan raakt men de ziektekiemen bijna niet meer kwijt. We moe ten er dus alles op zetten, om te voorkomen, dat wij de ziektekiemen op het land' brengen. 1. Wy zetten dus slechts volkomen gezond plantgoed uit, afkomstig van een betrouwbaar adres. 2. Wy planten op een hoek, die tot dusver geen knolvoet heeft gehad. Als uw kool het vorige jaar verziekt is, mag u dit jaar op dezelfde plek geen kool uitzetten. Teeltafwisseling dus. 3. U mag op uw koolland geen afval van besmette planten laten liggen. Compost, waardoor het afval heengewerkt is, biedt veel besmettingsgevaar. 4. Gebruik voor de bemesting liever kunstmest, dan stalmest want als de koeien besmette knollen eten, schijnt ook de stalmest nadteelig te zyn, 5. Zorg voor een goede afwatering. De slijmzwam schijnt zich gemakkelijk te verplaatsen als het land eenigen tyd blank staat in den winter. 6. Zorg dat ge de ziektekiemen niet zelf versleept, b.v. door verplaatsing van grond van een aange tasten akker naar een gezonden. 7. Zorg er voor met een flinke kalkgift zure gronden zwak alkalisch te maken. De zwam gedijt op zure gronden het best. Bij een pH van 7,8 is het besmet tingsgevaar aanmerkelijk minder. Met een kalkgift van 30 kg. per 100 vk. M. is de zuur graad van den grond doorgaans voldbende verbeterd. Nu in de plantgaten geen sublimaat meer kan worden gegoten, moeten we ons behelpen met eenvoudiger middelen, en een dezer middelen is de toediening van een scheut kalkmelk in het gat. Dit houdt de planten den eersten tijd vrij; en later zijn ze vermoedelijk sterk genoeg om de besmetting met goed gevolg te weer staan. Met deze eenvoudige kalkgift zijn althans zeer behoorlijke resultaten te bereiken. Vele belangwekkende methoden wilt wat weten over de practijk van het om enten", zeide ons een bekwaam vakman, „maar dan moet me aanstonds van het hart, dat ik het moment voor de uitvoering van dit belangrijke werk niet bepaald gelukkig gekozen acht. Ik weet, dat er fruittelers zijn, die er anders over denken. Zoo heb ik kort geleden nog een debat gehad met een collega, die anders niet voor het omenten te vinden was, maar er nu voor in het vuur komt. Toen de suikerperen maar twee cent per kilo op brachten, gaf ik hem den raad, ze nu met Zwjjn- dlrechtsche Wijnpeer of Legipont om te enten, en anders met Saint Remy of Beurré Hardy. Voor twee cent per kilo kunnen de suikerperen niet geteeld worden. Ze brengen dan nauwelyks het plukloon op. Je verliest niets, zei ik; stel het dus niet uit. Maar hij dacht er anders over. „Nee", zei hij, „ik kan het geld niet missen. Ze brengen toch al zoo weinig op." En nu we voor alle fruit goede prijzen maken, ook voor de minder waardevolle variëteiten, nu zeg Ik: „geen soesa, geen kosten pluk en verkoop alles is meegenomen." Maar hij zegt: „Nee, nu moet het gebeuren. Het kan er af. Ik kan het nu missen." En deze geöachtengang is, volgens mijn oordeel onjuist. Op het oogenblik moeten wy streven naar een groote productie en we moeten dus zoo weinig mogelijk omenten. Dat geeft toch altijd op zijn minst twee jaar verlies. Maagdeperen en Noordhollandsche suikerperen brengen behoorlijk op. Het gaat daarbij niet alleen om den prys, maar om de productie: zij produceeren thans en het is zonde om ze voor twee, drie jaren uit te schakelen." Desalniettemin zijn er nog altijd enkele gevallen, waarbij omen ting zeer gewenscht is. Er zijn b.v. bij Nuttig gebruik van het platte glas Zelfs in bijzonder gunstige jaren als dit, nu we met de vroege groen ten ettelijke weken voor zijn bij normale jaren, heeft het zin bij het planten van boonen in kouden bak voorachtig te zijn. De scherpe da ling van de temperatuur in de eerste weken van April maant ons tot voorzichtigheid. Er is alle reden om te verwachten, dat op den storm en de hagelbuien weer nachtvor sten zullen volgen en niet iedere tuinder beschikt over voldoende rietmatten en voldoende personeel om zijn bakboonen dan naar behoo- ren te beschermen. Er zullen dus een dag of tien ver- loopen voor wij het glas van de spinazie, dë radijs en de raapstelen voor de boonen gebruiken. In dien tijd kunnen wij het echter toch voor deze tusschenteelt benutten, door de bakken er al vast mee dicht te leggen. De zonnewarmte wordt dan vastgehouden; de grond wordt behoorlijk verwarmd en „als omstreeks het midden van deze maand de inmiddels vojorgekuilde boonen worden uitgeplant, komen zy aanstonds onder gunstige om standigheden aan den gang. Beschutting tegen den >vind. Bij het aarifeggen van de boonen- ryen houden wij er rekening mee, dat na verloop van een week of vijf, liet glas wordt gelicht. Tegen midden Mei is het gevaar voor nachtvorsten geweken. Dan kan het glas «us voor een andere teelt wor den gebruikt. Maar die overgang is niet alleen gevaarlijk wegens de nachtvorsten, maar ook omdat de planten dan plotseling komen bloot te staan aan den wind, die zoo mid den Mei nog tamelijk ruw kan .djn en veel schade kan berokkenen. Daarmee houden wij reeds aan stonds rekening door de dubbele bakken wat hooger op te trekken: men maakt een flinken voorwal door het pad wat uit te diepen. Hiermee heeft men tegelijk nog het voordeel, dat het vocht goed kan wegtrekken; zooals bekend heeft de boon een hekel aan te veel nattigheid. In het pad plant men wel eens tuinboonen, die volgroeid zijn tegen den tyd, dat het glas wordt ge licht, en dan in staat zijn om den wind wat te breken. Een bezwaar hiertegen is, dat het pad aldus be zwaarlijk kan worden gebruikt. De bakboonen worden als'plantjes van een dag of vijf in den bak ge plant. Het jonge goed slaat het spoedigst aan. Zij worden uitgezet met een rijafstand van 40 cm. met al naar de soort 15 tot 20 cm. op de rij. Op gronden, waar de boon wat wild groeit, plante men liever twee rijen per raam dan drie, om dat een te dichte bladstand onmo gelijk aan de vruchtzetting ten goede kan komen. Is de plant wat lang gerekt, dan zetten we de boonen niet diep in de aarde, maar planten ze liever schuin, zoodat de wortels van de warmte in de bovenste lagen kun nen profiteeren. De eerste dagen houdt men de bakken gesloten, maar dan begint men al spoedig te luchten. Alles moet er op gericht zijn de planten af te harden, zoodat ze straks den snellen overgang kunnen verdragen. Omstreeks de tweede week van Mei wordt het tijd de ramen dag en nacht open te laten, ten minste als men het midden Mei voor iets anders wenscht te gebruiken. Ove rigens heeft het zin daarmee geen haast te maken. Hoe langer het er op blijft, hoe meer men voor heeft op de boonen van buiten. Licht men het glas na den eersten pluk hetgeen naar ons oordeel de beste methode is dan valt alleen de laatste pluk met den eersten oogst van buiten samen. Eind Juli komt het land weer vrij voor een andere teelt.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 6