Tuinbouw
Het omenten van appels
en peren
Het luchten van de
druivenkas
Bijen in clen fruittuin
De ziekten van de kool
-Het werk van den fruitteler in deze week
VRIJDAG 23 APRIL 1943
DE LANDS]
Wat men er in de Koolstreek tegen doet
u de verschillende koolsoorten weldra weer op
het veld zullen worden uitgeplant, wordt het probleem
der ziekten, die deze groenten bedreigen, weer actueel
en wij hebben ons daarom tot den rijkstuinbouwconsu-
<l#ent te Hoorn, den heer Ir. Rietsema gewend, om eens
^;e vernemen, wat men in de koolstreek tegen deze
kwalen doet.
De assistenten van den heer Rietsema gaven ons een
overzicht van de verschillende koolziekten. In de eerste
plaats behandelden zij den knolvoet, waarover wjj in
een vorig nömmer reeds een en ander hebben mede
gedeeld. Zooals bekend komt de ziekte vooral voor
op grond met te hoogen zuurgraad. Op de frissche
gronden in de Koolstreek heeft men weinig last van
deze kwaal, vermoedelijk omdat men goede vrucht
wisseling toepast en veel bagger gebruikt welke kalk
bevat en dus ontsmettend werkt. Er zijn hier veel
slooten en er is dus gelegenheid te over.
De koolvlieg.
Van veel belang is de koolvlieg. De aantasting kan
nog al ste«k zijn en merkwaardig is, dat ze des te
heviger is, naar mate de akkers meer beschut zgn ge
legen. In de nabijheid van (^dorpen komt de koolvlieg
dan ook het meest voor. De vroege roode kool werd
vroeger veel gekweekt in den Langendijk, maar men
ls er van teruggekomen, omdat* ze te zwak was. De
grond moet aan hooge eischen voldoen, wil hij een
behoorlijk gewas geven, en een van de grootste moei
lijkheden daarbij vormt de koolvlieg.
In den Langendijk zijn perceelen, waarop nlen sedert
15 jaar of langer de koolteelt beoefent. Daar krijgt
men veel moeilijkheden door onvoldoende vruchtwisse
ling. Vandaar dat de zwakke soorten verdwenen zijn.
Toch zijn er wel goede bestrijdingsmiddelen tegen de
vlieg. De koolkraag, vroeger van asfalt, maar nu
vooral ln den vorm van naftaline-ringen, heeft wel
een nuttige uitwerking, maar wordt hier in de prac-
tijk toch niet veel toegepast, vermoedelijk i.v.m. de
bewerkelijkheid.
De eerste generaties vliegen verschijnen in April en
Mei, later volgen er meer. Men vermijdt in den Langen
dijk het gebruik van stalmest, omdat men den indruk
heeft, dat deze het optreden van de koolvlieg in de
hand werkt. Bij het planten verdient het aanbeveling -
eventueele maden van de wortels af te spoelen.
De koolmug.
Aan de koolmug, die de draaihartlgheid veroor
zaakt, wordt uiteraard meer aandacht geschonken,
dank zij de onderzoekingen van dr. Leefmans. Deze
heeft speciaal in den Langendijk en De Streek zijn
onderzoek verricht met medewerking van den Rrjks-
tuinbouwvoorlichtingsdienst en ambtenaren van den
Plantenziektenkundigen Dienst.
Het is een bekende ervaring, dat vroege kool, die in
April of begin Mei wordt gepiant, weinig last van
draaihartlgheid heeft. De Vroege Roode b.v. blijft er
praktisch vrij van omdat de kool reeds gesloten is
tegen den tijd. dat de galmug vliegt. Het insect kan
dus geen schadelijken invloed op het hart van de
plant meer uitoefenen.
Over de bestrijding willen wij ditmaal kort zijn. Wan
neer zij op het juiste oogenblik wordt uitgevoerd, zijn
er redelijke resultaten mee te bereiken. Daarbij is het
wederom zoo, dat de zwakkere koolsoorten zonder
doeltreffende bestrijding niet te telen zijn. met een
goede bestrijding echter weer met succes kunnen wor
den verbouwd.
Zooals bekend is voor de bestrijding van de draai-
hartigheid een waarschuwingsdienst geoi^aniseerd. Op
verschillende plaatsen aan den Langendijk en ;n De
Streek zijn vangbakken geplaatst,-waarin de galmug-
gen worden opgevangen, zoodra ze uit den grond
komen. Dit hangt af van de temperatuur; is deze
ongeveer 20 gr. dan is er alle kans op het optreden
van de vlieg. De opgevangen muggen belanden ten-
slotte in een kokertje en kunnen dan worden geteld.
Is haar aantal gestegen tot ongeveer 30 per are, dan
wordt per radio bekend gemaakt, dat de tijd gekomen
ls om met een bespuiting te beginnen. Daartoe gebruikte
men pyridine in een 2% oplossing met 1% zeep,
althans vroeger: men heeft thans een preparaat met
6 pyridine, waarin de zeep meteen is opgelost. Er
zijn allerlei andere middelen geprobeerd, maar dit is
gemakkelijk in gebruik en zeer doeltreffend. Twee
keer spuiten per week wordt zoolang de hoofd vruchten
duren, voldoende geacht. Bij aluitkool zal een keer of
ET behoort tot de dagelijk-
éche ervaring van den fruitteler,
dat bepaalde variëteiten niet be-
antwoorden aan de verwachtin
gen, welke men aanvankelijk had
gesteld.
Wanneer de teleurstelling groot is,
is er maar één'oplossing, n.L men
ent de boomen om. Het omenten
van appels en peren voert meestal
snel tot een beter resultaat. Men
moet deze bewerking echter niet
toepassen op oude boomen of op
boomen, waarvan de stam of de
gesteltakken zyn verkankerd.
De maand April 6 voor dit om
enten het meest geschikt. Ook
kan men het begin Mei nog doen,
maar het percentage, dat mislukt,
is grooter naarmate men den tijd
verschuift.
De beste methode Is DRIEHOE
KEN, een moeilijk te ieeren be
werking. KROONENTEN Is dok
goed, maar heeft het nadeel, dat
er wel eens enten afbreken, wan
neer de boomen aan den wind
zijn blootgesteld. SPLEETENTEN
heeft het bezwaar, dat wonden
worden gemaakt, welke slecht ver
groeien. Alleen wanneer zij op
dunne takken worden geplaatst,
is het bezwaar minder.
Het beste is de boomen zóó om
te enten, dat het geheele takgestel
behouden blijft en er voor te zor-
gen, dat de enten zooveel moge
lijk op de dunnere takken en op
het zij hout der gesteltakken wor
den geplaatst. Er gaan dan wel
veel enten op een boom, maar
daartegenover staat, dat men na
3 of 4 jaren weer goede opbreng
sten heeft. Wacht dus niet met
het omenten van de minderwaar
dige variëteiten.
Het gevaar voor de Meiziekte)
C^GK bij het luchten van het staande glas kunnen
belangrijke fouten worden gemaakt, die zich aanstonds
wreken op onze cultures. Bij het platte glas krijgen
we moeilijkheden, wanneer de temperatuur van de lucht
en den bodem te veel uiteen loopt. De planten gaan
dan dikwijls slap hangen, hetgeen een bewijs is, dat
de functie der wortels niet op gang is, terwijl de bla
deren al ruimschoots vocht verdampen. Door deze
wanverhouding krijgt men bij sla en komkommers
verbrandingsverschijnselen, die zich'uiten in den vorm
van rand. Behoorlijk luchten, zelfs op koude dagen,
kan veel schade voorkomen: het is beter, dat zoowel
de grond als de lucht onder het glas een lage tempe
ratuur hebben. De planten mogen dan wat trager
komen, maar ze komen veiliger en tegen den tijd, dat
de sla kan worden gesneden is er beter evenwicht tus-
schen watertoevoer en waterverdamping. Als we dan
op zonnige dagen het glas gesloten houden, komen we
de gevaarlijke periode zonder kleerscheuren door.
Bij de kwaal, die in April en Mei de druiven aantast,
ligt de zaak weer eenigszms anders. Daarbij is het niet
de temperatuur, maar de luchtvochtigheid, die we door
goede luchting moeten regelen.
De Meiziekte bij de druif ontstaat n.l. alleen dan, als
de luchtvochtigheid in de druivenkas te hoog oploopt.
In een vochtige, warme bedampte omgeving beginnen
de bladranden te verkleuren. Ze vertoonen aanvanke
lijk vaalgrijze vlekken; later nemen deze vlekken soms
een derde van het blad in beslag. Zij krijgen een don
kerbruine kleur en zien er uit, alsof het blad door een
of andere schimmel is aangetast.
Dit is dan ook werkelijk het geval. Die bruinkleurfng
moet worden toegeschreven aan het optreden van
Sclerotinia Fuckeliana (Botrytis cinerea), een be
kende ziekte, die in warme vochtige omgeving aller
lei gewassen kan schaden. Vermoedelijk is het optre
den van deze Botrytis slechts een nevenverschijnsel:
het afgestorven weefsel wordt aangetast; de verbran
der gespoten moeten worden, bij bloemkool wat vaker;
overigens wisselt dit met den planttijd.
Nu de chemische middelen schaarsch zijn en ook zon
der dat de factor arbeid moeilijkheden levert, tracht
men het gebruik van deze middelen te vermijden door
een extra vroege planting. Wanneer men kool bouwt
op land, dat door het toepassen van wisselbouw vrij
is van galmuggen. dan is de keuze van een juisten
plantdatum van veel belang. Aangeraden wordt om
voor 1 Juni te planten, daar er dan buiten nog geeft
galmuggen zijn. Kan men dit niet doen dan verdient
het aanbeveling de draaihartigheid te bestrijden op
het zaaibed. Dr. Leefmans heeft in dit verband nog
in overweging gegeven om de bloemkool te verlaten
tot na de eerst^ vlucht van de galmug, die dan te
gronde zou gaan, zonder eitjes te hebben afgezet.
Zoodoende plant men in de koolstreek thans de bloem-
kool liefst na de bespuiting voor de eerste vlucht.
(Wordt vervolgd).
ding zelf moet dan worden toegeschreven aan de hooge
temperatuur en de vochtige lucht.
Daar de schade, die' als gevolg van de Meiziekte ont
staat, soms niet onbelangrijk is, omdat ook de bloem
trossen en zelfs de jonge druiventrossen er van lijden,
heeft het zin om even na te gaan, welke maatregelen
'we moeten nemen om de kwaal zoo veel mogelijk te
voorkomen.
Luchten van groot belang.
En daarbij stuiten we dan aanstonds op het bezwaar
van een onderteelt in de druivenkas. Het is een alge
meen "hekend feit, dat de druif niet bepaald gesteld is
op een onderteelt. Commercieel bekeken was die haast
onvermijdelijk en het voorschrift stelt het thans als
eisch. Maar een feit is, dat de druif als gevolg van de
andere omstandigheden in de kas later rijpt, terwijl
ten overvloede de kwaliteit door de hoogere luchtvoch
tigheid nadeelig wordt beïnvloed. Een onderteelt van
bloemkool, tulpen of boonen beteekent steeds een
rakere verdamping, een hoogere vochtigheid van de
Onmisbaar voorde bestuiting
OEWEL over de taak der bijen bij de bestuivir.g
onzer vruchtboomen het laatste woord nog niet ge
zegd is, moet toch worden aangenomen, dat zij voor
een goede vruchtzetting in een aanplanting van appels
en peren absoluut noodzakelijk is. En ook voor de
teelt van bessen en kruisbessen is de aanwezigheid
van bijen gewenscht, omdat z\j voor de bestuiving
der bessen practich niet kunnen worden gemist.
Met de kersen, morellen en pruimen staan de zaken
er wat anders voor. Indertijd in de Palts genomen
proeven hebben aan het licht gebracht, dat de ker
sen en morellen in dit gebied het best zonder bijen
kunnen stellen. Bijen zijn er hier weinig; het is de
wind, die de bestuiving tot stand brengt, droeven
van Rudloff en Schanderl, in 1932 genomen, toonden
aan, dat in en onder de kroon van een kers in vijf
dagen tijds per vierkanten millimeter 29 stuifmeel-
korrels belandden. Ook bij de pruim is windbestul-
ving mogelijk. Hierbij daalden bij het onderzoek van
Rudloff in 4 5 dagen tijd per vierk, mm. vijf
tot zes korrels stuifmeel neer.
Bij appel en peer wordt het stuifmeel niet door den
wind overgebracht, ook al 'meent een enkele fruit
teler, in verband met enkele uitzonderlijke jaren
schamperend te kunnen zeggen, dat" hij in dat en dat
jaar een record jaar had geheel zonder bijen
terwijl hij in een ander jaar ettelijke bijenkasten
in zijn bongerd had echter hoegenaamd geen oogst.
Zooals gezegd: het is met de bijen nog een gek ding.
Wij weten er nog niét alles van. Naar het schijnt
""zijn de bijen gespecialiseerd op één gejvas. Zij vlie
gen van paardebloem naar paardebloem, en niet van
paardebloem op bloeiende kool. Het is een open
vraag, hoe de bijen in een fruittuin vliegrti, maar
het zal, vooral in slechte jaren, aan de practische
telers ztfn opgevallen, dat de appelboomen vlak bg