Brief van een Oostlandboer
Een emeltenplciag in 1585
/9^~
r\<i. s
DE LANDSTAND
VRIJDAG 30 APRIT, 1943
„Aan het vêraoek om eens wat mede te deelen van
mijn ondervinding als Oostlandboer wil ik gaarne,
voldoen.
Nadat wij eerst 2 maanden In Litzmaruistadt en
daarna ook nog bijna 2 maanden in Riga zijn geweest,
waar we tegen verschillende ziekten werden ingeënt,
wat les ontvingen in de Russische taal en enkele
le2lngen volgden over den landbouw in het Oosten,
gingen we in Maart 1942 naar de landbouwbedrijven
toe.
Het gebied waar wij ingezet werden was Wit-Rusland
en dan Wel hoofdzakelijk dat gedeelte, dat vóór den
oorlog tot Polen behoorde. Dit is dan ook bijna 2 jaar
bezet geweest door de Russen en in dien tgd hebben
de bewoners ook het communisme leeren kennen, v.n.l.
de bezittende klasse en intellectueelen. Van dezen is
er bgna geen familie of één of meer familieleden is
verbannen.
Wg waren allen benieuwd wat daar alzoo te zien zou
z\jn en ik kan wel zeggen, ondanks dat we er ons niet
veel van hadden voorgesteld, 't is ons allen nog tegen
gevallen. Hierbjj bedoel ik dan speciaal de woning
toestanden, kleeding der bewoners, wegen, anz. Men
krijgt daar dan ook een indruk wat het communisme
en het jodendom in Polen tot stand heeft gebracht.
Door verschil in ligging: Noordelijker en Oostelijker
landklimut heeft men langere winters, n.l. on
geveer van bigin November tot begin April. De winter
19411942 was hier echter ook nog extra lang. Toen
wg in Maart aankwamen was alles nog sneeuw en
vorst. Hét duurde tot begin April dat de dooi intrad
en 't was 20 April voor we voor 't eerst konden
ploegen.
De grond is hier meest leemhoudend, plaatselijk ver
schillend n.l. leemhoudend zand, dat goed te oewerken
is, maar Ook vaak treft men sterk leemhoudende gron
den aan, welke/stug zgn en waarvan de bewerking
vooral in droge perioden heel moeilijk gaat. Deze is
dan zeer hard en practisch niet te bewerken. Daarbij
komt, dat er zeer veel steenen op 't veld voorkomen,
waar de ploegmessen al direct stomp op worden.
Wat de ontwatering betreft, dezp hangt hoofdzakelijk
van de natuurlijke ligging van de perceelen grond af.
Door het golvende landschap heeft een groot gedeelte
een natuurlijke afwatering. Het overige lagere gedeelte
van het land heeft echter een slechte ontwatering.
Hier en daar zijn wat kleine primitieve slootjes ge
graven, welke het water afvoeren naar de kleinere
zijriviertjes, welke het water op hun beurt weer naar
de grootere rivieren leiden. Deze lagere gedeelten van
het land zijn dan ook niet geschikt voor akkerbouw
en het natuurlijke gras dat er groeit wordt meestal
1 maal per jaar, in Juli, gemaaid voor hooi winning
en dan later soms wat afgeweid.
Door de natuurlijke ligging van den grond en het
andere klimaat, gemiddeld iets minder regen dan in
Nederland, is dit land meer bestemd voor akkerbouw,
die hier dan ook de hoofdzaak is. 't Vee wordt alleen
gehouden op de lagere nattere gedeelten, welke niet
geschikt zijn voor akkerbouw.
Verder weidt 't vee op de braakliggende perceelen,
die nog 2eet veel voorkomen en op de voor vrucht-
wisseling ingezaaide perceelen met klaver of gras-
klavermengsel.
Afgerasterde perceelen kent men zoo goed als niet en
het vee wordt dan ook geweid onder toezicht van
jongens of oudere mannen.
Wat de veehouderij betreft, die vindt men hier v.n.l.
op de grootere bedrijven, waar wij, Nederlanders, ge
plaatst zijn. in hoofdzaak benut men deze voor den
stalmest. De gemiddelde opbrengst per koe per jaar
ligt nog onder de 1000 Liter en is ongeveer 800 L.
Het vetgehalte is daarentegen goed, n.l. ongeveer 4
Door de mindere geselecteerdheid van 't vee in de
hooge productierichting is het vee gemiddeld sterker
en blijft bg voedering met alleen stroo en kaf in betere
conditie, dan wanneer in Nederland de meer ge
selecteerde koeien dat Zouden kragen."
„Wat den akkerbouw betreft is de winterrogge het
hoofdgewas en beslaat op de iets meer zandige gronden
ï/s tot *4 gedeelte van de totale oppervlakte akkerland.
Op de zwaardere gronden leemhoudende wordt
dan de winterrogge gedeeltelijk vervangen door winter
tarwe. Wintergerst kent men hier niet, het klimaat
is er niet geschikt voor.
Verder zijn gerst, haver, tarwe, vlas en aardappelen
wel de voornaamste zomergewassen. In kleinere hoe
veelheden zaait men nog erwten, boekweit, voederbie
ten en hennep. Overigens zaait men hier veel een
mengsel van tarwe, wikken en voedererwten, dat dan
in den zomer groen gemaaid aan de paarden gevoerd
wordt.
Het ploegen van het land op zaai voor kan in 't najaar
door 't vroege invallen van den winter en het later
rgp 2ijn van de gewassen in het najaar, meest niet
klaar gemaakt worden en moet dus voor een groot
gedeelte in het voorjaar gebeuren. Het ploegen gebeurt
nog 2eer primitief, men gebruikt daarvoor meestal een
kleinen balansploeg. Doordat de ploeg een klein rister
heeft en het land zeèr vervuild is, wordt 't land nooit
behoorlijk geploegd en komt er meestal zeer slecht
bij te liggen. Op de groote bedrijven waar soms een
tractor aanwezig*is met een tractorenploeg, ij het wat
beter. Echter de meeste bedrijven waren, ook voor den
oorlog, ingesteld op paardentractie.
De grootte der bedrijven kan men in 2 klassen splitsen
H.4. de kleine bedrijven van 210 H.A. en een enkel
van 1020 H.A.; vervolgens de groote bedrgven, de
z.g. landgoederen, Welke boven de 100 H.A. groot zijn,
sommige 1000 en meer H.A. Tussfcfaen de 20 en 100
H.A* komen practisch geen bedrijven voor.
Op de groote bedrijven, vroeger landgoederen, zijn wij
Nederlanders geplaatst. Een groot gedeelte van de
eigenaren van deze goederen zijn verbannen door de
communisten of gevlucht. Zoodoende moest hier voor
zien worden in nieuwe bedrijfsleiders.
Doordat ei in den tgd van de communistische bezetting
een groot gedeelte en dan meest net beste, van het
aanwezige materiaal is weggeroofd, want een ieder die
wat bezat werd meest wel een gedeelte ontnomen,
moet men zich thans zelf zooveel mogelijk oehelpen.
Het parool „Helpt U zelf" geldt hier vooral. Diegene,
die dat niet kan, heeft hier wel een zeer zwaren arbeid.
Gelukkig zijn er. wat de voornaamste werktuigen be
treft, zooals ploegen, cultivators en dorschmachines,
zeer veel uit Duitschland naar hier getransporteerd en
men kan zich redden.
Het zaaien van het graan gebeurt op de kleine bedrij
ven nog geheèl Uit de hand en op de groote landbouw
bedrijven, waar soms een zaaimachiqe is, nog voor een
groot deel. Echter wanneer een zaaimachine aanwezig
is, zaait men nog zóó nauw, ongeveer 10 cm. rijen
afstand, dat men toch niet kan gaan schoffelen. Dat
komt ook wel doordat men hier wied machines en goed
handwiedgereedschap niet kent.
De aardappelen worden grootendeels nog ondergeploegd
en komen- daardoor veelal te diep en zeer laat boven
den grond. Dit is een groot nadeel omdat de groeitijd
toch al veel korter is dan in Nederland en men het
voorkiemen van aaraappelen niet kent. Hèt op bedden
zetten van de aardappelen komt practisch ook nog
niet voor. Wel kent men, wanneer de aardappels een
maal boven zijn, het aanaarden daarvan.
De zaaitijd van het zomergraan is hier laatst van
April tot ongeveer half Mei, terwijl aardappelen, bie
ten, vlas en boekweit in de tweede helft van Mei
volgen.
De minst drukke maand wat werkzaamheden betreft
is de maand Juni omdat men aan gevvassenverple-
ging niet doet, en men eènige verbeteringen aan het
land kan aanbrengen, omdat men door den langen
winter daar geen gelegenheid voor heeft
In de maand Juli komt het maaien van het grasland
voor hooiwinning, terwijl ongeveer half Augustus de
graanoogst begint. Het eerst krijgt men de winterrogge
en zomergerst. Vervolgens de andere zomergranen en
vlas, wat dan ongeveer half September klaar is. Ech
ter in dien tijd moet ook al het land geploegd en in
gezaaid worden met wintertarwe en rogge. Deze ge
wassen moeten ongeveer half September gezaaid zijn,
omdat ze anders voordat ue winter invalt, niet genoeg
ontwikkeld zgn. Dat dit dan een drukke tgd is be
grijpt iedere boer in Nederland wel, want niet dat
mén zaaien moet, maar ook, moet men dorschen om
zaaizaad te verkrijgen, dus het is oogsten, dorschen,
ploegen en inzaaien tegelijk.
Na 't oögsten van het graan volgen de aardappelen- en
bietenoogsten wat in October klaar moet zgn, opdat
wanneer de winter eens vroeg mocht invallen, niet
een gedeelte blgft zitten.
De opbrengsten kan men ook lang niet vergelijken bij
die ia Nederland, gemiddeld is dit niet meer dan *4
t uigeziuidCD «hedeJeeling)
tot XI3 van de hoeveelheid in Nederland. Toch is de
grond niet slecht te noemen, echter doordat de ont
watering, grondbewerking en verpleging onvoldoende
is 't gewas alleen wat stalmest krijgt wat dan meestal
beperkt blijft tot de aardappelen, daar er voor alle
gewassen onvoldoende is, kan men ook lang niet
zooveel van het land halen.
Wanneer echter Jn al deze tekortkomingen gbleidolijk
aan wordt voorzien, Jan is hier zeker wel te rekenen
met een opbrengstvermcerdering van 100 en mis
schien nog wel meer.
Daarom is hier ook voor den Nederlandschen boer
een geweldige toekomst weggelegd."
J. Koorn.
Hij had er tabak van
Het gebeurde in een der buurtschappen onder den rook
der stad. Zooals te doen gebruikelijk, had Johannes
reeds in den pullen ochtetm de beddekoets verlaten
om buiten, in Gods vrije natuur, poolshoogte te nemen.
Alles ademde rust en vrede. Door de nog bladerlooze
twijgen lispelde zachtkens de adem ^an de komende
lente en Johannes, die al de dagen van zijn meer'
dan dertig levensjaren doorbracht aan de oude beuken
laan, geboet reeds bij voorbaat van den tijd, die komen
ging.
En over het gladde plaveisel van den verkeersweg
naderde een eendenpaar. Oogènschtjnlijk heel gewoon
voor een landelijke omgeving. Voor jöhannes echter
niet gewoon, want hij had reet— aanstonds gezien, dat
ze tot een wild ras behoorden, 't Ging er nu maar*
om, om de juiste methode te vinden waardoor het
mogelgk zou blijken het tweetal in de wacht te slee-
pen. Jonannes manoeuvreerde, manoeuvreerde en, zie
daar, het plan gelukte. Althans ten deele. Het wijfje,
blijkbaar beter uitgeslapen uan haar echtvriend, Ver
koos de wijde luchten, terwijl het mannetje in ge
vangenschap werd weggevoerd. En in de ruime keuken
van het oude huis genoten Johannes en zijn wederhelft
reeds bij voorbaat van een malschen eendenbout. Het
duurde niet ng ot de wildf mannetjes-eend stapte
parmantig en fier, zooals het een onaf hank eljjken be
woner van eenzame moerasgronden en hooge wgde
luchten betaamt door het vertrek. Doch plotseling
rechtte zich dat eendelijf en voordat Johannes, of
deszelfs vrouw, nog maar een kik vermochten te geven,
stoof de vogel met kracht door de groote keukenruit
die „in gruzelementen" ging. En even later reisde een.
eenzame vogel door het luchtruim, op zoek naar zijn.
wijfje, t rwgl in de keuken met het gansch ontred
derde raam een kijvend menschenpaar achterbleef.
Johannes en zgn hulpe tegenover hem waren een
illusie armer en een ervaring rijker geworden. Want
glasruiten zijn duur of* in 't geheel niet te krijgen.
En de eendenbout ging hun neus voorbij
In de kroniek van Abel Eppens tho
Equart komt de volgende beschrij
ving voor van een emeltenplaag in
het jaar 1585:
„Ock teas die grasworm seer
in die landen scadelicken an gras
und koeren, dat men meermalen
seygen {naaien) musten. Men ge-
löveden neit anders, off te dusse
graswórmen wassen und comen van
die lange startte meygers (lang-
staartige maaiers, een of andere
soort vliegen) die des harvest
(herfst) up sommige landen ver
bleven, dorch den weke winter und
bosen nevel in sodanigen Egypschcn
plage verandert sindt worden, dat
men an vole weydtlanden und hoy-
landen wanhoepeden gewass to ge-
neeten Dusse woerm was niet
overall, offte kunde in sommige
guede landen nite evenvoel scade
doen. Want in alle dorperen was
die 67ie ventte gudt offte matich,
die anders gans vernelet. Jae in
sommige landen die hoechten meest
und wallen sonder grass pier in an
deren die leechten und wallen an
best bewassen. Und die wormen
worden up huysen und in die goe-
ten (goten) bevonden, dat men noch
twiveleden, waerheer gewassen offte
worden weren op sulcke verschelde
plaatsen. Dat men ock alsoe in die
bowlanden befonden heft, daarom
sommige an koeren (koren), gras
und suvel despereren wanhopen
musten, sommigen groten gewyn
(winst) verhoepedenWant tot Gro
ningen und Embden een tunne
roede botter gelden mochte 28 und
sock 32 daleren, die mje maerscap-
pen (pl.m. 300 pond33 daleren.
Und meer er bevreset worde nth
orsake uan dusse woermdie do
Oestvresen amelt nomen. Doch nene
andere remedium muchte emandt
weten, dan wat landen onder water
west weren, die worden gudt an
gewas. Offte soe men die zielen
(sluizen) upsperet hadde, und het
water over alle landen hadden lopen
laten, solde niet seer gescadiget heb
ben den viuchten, als nu de woerm.
Ock gingen sommige luyden des
nachtes voer sunne und veegeden
den worm tsamen, und smeten sie
bg vaten vul in die sloten. Want
sie des nachtes sich blotet und het
gras en koeren verteret. Arme luy
den, die een enich venneken had
den, prickedcn sie myt voele tan
den, als een heekels tanden van
spijgeken gescappct(van spypkers
gemaakt) und doden sie, want die
woitn neit diep licht, even an den
wortelt. N.a hoege wateren und
natte yaeren wisten neit van dusse
woerm, dan in droge, hettige yae
ren und m weke winteren".