De bevruchting bij cle
tomaten
j edere tomatenkweeker heeft het verschijnsel der z.g.
knoopvorming bij tomaten wel eens in meer of min
dere mate waargenomen. Hiermede wordt bedoeld, dat
aan een tros tomaten enkele of meerdere vruchten,
soms ook geheele trossen voorkomen, die in vorm en
grootte zoozeer van een normale tomatenvrucht af
wijken, dat ze praktisch geen handelswaarde bezitten.
Voor den kweeker beteekenen zij dus een schadepost.
De koolzaadwinning aan den
Langendijk
STAND
PAG. 6/7
Veelal komt dit verschynsel voor na een
periode van lage of hooge temperaturen
gepaard gaande met een- hooge relatieve
vochtigheid. Daar in het vroege voorjaar de
nachten steeds nog koud zijn, zal de knoop
vorming zich dan vooral bij koude tomaten,
veel voordoen. De praktijk heeft bij de tomaten
n.m. aangetoond, dat de bevruchting beneden
de 40 gr. F. minder goed is, vooral als deze
lage temperatuur eenigen tijd aanhoudt.
Evenzoo is het bij hooge temperaturen, wan
neer de dagtemperatuur b.v. de 100 gr. F.
overschrijdt, dan is dat niet bevorderlijk voor
een goede bevruchting. Wanneer de vochtig
heid in de kas echter hoog genoeg is, zal de
vruchtzetting er minder onder lijden dan bij
een lagen vochtigheidsgraad.
Dit laat zich wel verstaan; wanneer de lucht
in de kas veel waterdamp bevat, zullen de
bloemen immers minder last ondervinden van
verbranden dan wanneer de lucht droog en
heet is.
Nu is het opmerkelijk, dat bij lage nachttempera-
turen en lage vochtigheid de vruchtzetting meestal
beter is dan bij lage temperaturen met hooger
vochtgehalte 'van de lucht. Dit laatste komt echter
in het voorjaar niet veeL. voor. De voorjaarsnachten,
vooral wanneer deze koud zijn, kenmerken zich
meestal door een lage dampspanning. Zaak is het
bij zulke koude nachten de ramen des avonds vroeg
te sluiten, doch ook, en vooral wanneer de zon
schijnt, ze des morgens bijtijds te openen, al is het
om te beginnen maar weinig. Dit voorkomt een te
sterke condensatie, het gewas wordt anders nat en
het duurt, vooral bij een sterk bladgewas, geruimen
tijd eer het weer opgedroogd is. Er dient dus voor
een goede vruchtbezetting der tomaten nauw op te
worden toegezien, dat uitersten worden vermeden.
Aanvankelijk meende men in het verschijnsel der
slechte bevruchting een ander element te zien, men
dacht n.l. dit geheel te kupnen verhelpen door kunst
matige zelfbestuiving toe {e passen.
Zooals bekend behoort de tomaat tot de strenge
zelfbestuivers, de bloemen worden zoo goed als niet
door insecten bezocht, en de wind brengt praktisch
het stuifmeel niet over.
Wanneer de tomaat dus geen zelfbestuiver was, dan
zouden in de kassen, waar de invloed van den wind
grootendeels is uitgesloten, ook geen goede vruchten
kunnen komen.
Bij velen heerschte zooals gezegd, de meening, dat
het vormen van knoopen alleen een gevolgd was van
onvoldoende bestuiving, zoodat men overging tot
kunstmatige bevruchting. Die bestond dan hierin, dat
eenmaal per dag of minder, naarmate men dacht, dat
zulks noodig was, de planten in een schokkende be
weging worden gebracht.
Bij voorkeur deed men dat tegen het middaguur, en
dan liefst bij zonnig-weer.
Ook strijkt men, en vooral bij de zeer vroege stook-
tomaten wel met een plumeau langs de onderste tros
om zoodoende de vruchtzetting te bevorderen.
Het moet worden erkend, dat deze kunst
matige bevruchting wel goede resultaten heeft
afgeworpen. Het is echter niet zoo, gelijk
velen eertyds meenden, dat by kunstmatig
bevruchten mislukking uitgesloten is.
De praktijk heeft geleerd, dat dit niet het
geval is.
Zelfs bij kunstmatige bestuiving kan knoopvorming
nog optreden. Dat is een bewijs, dat ook nog andere
factoren een woordje meespreken. Meer en meer
begint men dan ook in te zien, dat, wil men van een
goede vruchtzetting bij tomaten verzekerd zijn, met
de factoren temperatuur en luchtvochtigheid rekening
moet worden gehouden. Daarnaast kunnen het licht
en de bemesting daarbij ook nog als belangrijke fac
toren genoemd worden.
H. M. v. Mourik.
Het was in de Koolstreek in
Noord-Holland regel, dat bij de
winning van z^ad werd uit
gegaan van planten, die met
stronk en kool beide waren over
winterd. Reeds in den voorafgaan-
den herfst heeft men dan te velde
een strenge selectie toegepast op
vorm, kleur en vastheid; bij de
beste exemplaren had men een
stokje gezet om ze te kunnen terug
vinden. Een der belangrijke eigen
schappen bij deze veldselectie was
de fijnheid van de kool; daaronder
verstaat men het aantal nerven en
de dunheid van het blad. De fijne
kooien kunnen tijdens het bewaren
nog eens een blaadje verliezen zon
der er aanstonds veel door achter
uit te gaan. Onder invloed van de
omstandigheden wint thans een
andere methode veld: Men brengt,
gelijk tot dusver, de te velde ge
selecteerde kooien met stronk en
al in de bewaarschuur, houdt ze
streng in het oog i.v.m. de zuiver
heid van de bewaareigenschappen,
men snijdt er voor het uitplanten
de kooltjes uit. Die gafan naar de
veiling en brengen nog een behoor
lijk stuk geld op. De stronken plant
men uit; zij loopen gemakkelijk
uit. al geven zij wellicht iets min
der zaad dan de volledige kooien.
Overigens is dit geen van te voren
vaststaand feit: een teler van den
Langendijk verzekerde ons ten
minste, dat het wel eens precies
andersom is; als de kool wat ver
wordt doorgeselecteerd, kan ze zoo
fijn worden, dat de spruit niet uit
het kooltje komen kan, ook niet
wanneer de kruissnee met beleid
wordt aangebracht. In zoo'n geval
moet de teler het dus in hoofdzaak
hebben van de spruiten, die zich
vormen aan den stronk.
Elke soort haar vaste gebied.
Bij het uitplanten van de zaad-
kooien moet er rekening mee wor
den gehouden, dat de kool een
Kruisbestuivend gewas is. Men is
dus gedwongen de verschillende
variëteiten op voldoenden afstand
van elkaar uit te zetten, omdat
men anders verbastering krijgt. De
verschillende rassen dienen om zui
ver te kunnen blijven een afstand
van minstens 500 meter te hebben.
Men heeft daarom het Koolgebied
ingedeeld in groote wijken en on
derling wordt nu vastgesteld, welke
variëteiten in een zeker rayon mo
gen worden geplaatst. Vroeger
duidde men dat aan met een rooden
zakdoek aan een stok. Dan wisten
de telers, dat ze bv. met witte kool
uit de buurt moesten blijven, en
aangezien alle kooltelers er belang
bij hebben, dat deze voorschriften
in acht genomen worden, kwamen
er practisch nooit moeilykheden bij
voor" Thans bestaat er, zooals be
kend, een neiging om er een wet
telijk voorschrift van te maken. In
verschillende Noordhollandsche ge
meenten zijn dergelijke voorschrif
ten by wijze van gemeentelijke ver
ordening uitgevaardigd. Overigens
is door de N.A.K.G. reéds een lan
delijke teeltregeling voor verschil
lende gewassen aanhangig gemaakt
of uitgevoerd.
Men teelt deze zaadktfol volvelds
of op banen met een afstand van
80 cm in het vierkant. Soms zet
men ze op een enkele rij over het
geheele veld; men schijnt aldus
minder last te hebben van het
zwart -\yorden van de houwtjes.
Ziekten en parasieten.
Dit is een kwaal, die veroorzaakt
wordt door een schimmel met den
naam Alternaria brassicae; de be
strijdingswijze bestaat uit een rui
men plantafstand, zoodat li«ht en
lucht ongehinderd tot de planten
kunnen toetreden. Zooveel mogelijk
moeten voor de zaadwinning om
heinde of in de luwte der dorpen
gelegen akkers worden vermeden.
De overblijfselen van de koolplan-
ten van het vorige jaar moeten
worden verbrand, evenals de rot
tende of verwelkende resten van de
kooltjes. Ook wordt voor de bestrij
ding van deze ziekte bespuiting met
Bordeausche pap aanbevolen, den
eersten keer onmiddellijk voor den
bloei, en een tweeden en derden
keer respectievelijk 14 dagen en
vier weken later. In plaats van
Bordeausche pap wordt thans Ko
per Bayer aanbevolen.
Verder heeft de zaadkool last van
luis. Het zijn juist de jonge bloem
knoppen, die er onder komen te
zitten; zij laten zich dus onmoge
lijk zóó bestrijden, als bij de tuin-
boonen. Vroeger spoot men de
planten met een oplossing van zeep-
spiritus, maar daarbij deed zich een
nevenverschijnsel voor: de planten
werden in den groei geremd. Thans
bepaalt men er zich toe de koppen
in een oplossing van zeep en spi
ritus te doopen: men vertraagt, als
het dan toch niet anders kan, lie
ver alleen den groei der bloem
knoppen. Met een busje met vloei
stof loopt men de planten langs en
iedere bloemstengel wordt even in
het vocht gedoopt.
Verder is er nog de koolglanskever,
die eveneens groote schade aan het
zaad kan toebrengen. De kever, die
haar eieren in de bloemen van
kruisbloemige gewassen deponeert,
is zeer moeilijk te bestrijden. Men
maakt daartoe wel gebïuik van een
soort vangbak van linnen in den
vorm van een V. De binnenkant
van deze keverfuik wordt besmeerd
met een of andere kleverige sub
stantie, stijfsel, teer of dikke kalk-
brij. Met de opening naar voren
haalt men de fuik over de kool
heen. Het best gaat dat met twee
man. die ieder aan een kant van
de baan het apparaat vasthouden.
De bloemknoppen slaan tegen de
onderzijde van de fuik, de kevers
worden naar binnen geslingerd en
blijven kleven aan de kleverige teer
of welke andere stof men ook mag
hebben gebruikt. Een bezwaar te
gen het gebruik van dit vangappa-
raat is, dat de bloemen bij de kool
niet alle op gelijke hoogte zitten.
Een deel der kevers blijft dus on
gemoeid.
Ten slotte is er nog de windschade.
Regel is, dat de planten daartegen
worden beschermd door ze stuk
voor stuk op te binden aan een
stok.
Als de stengels een meter of 1 me
ter 20 hoog zijn, dan topt men ze,
om den zijstengels meer voedsel te
geven.
Deze vorm van zaadteelt is by
kool van buitengewone betee-
kenis, omdat men er van het
begin tot het eind selectie by
toepassen kan. Bij de stullen-
teelt, waarover wij later wat
meer zullen zeggen, is dat
uiteraard niet mogelijk, omdat
men daarbij zaad wint van
jonge onvolgroeide planten, die
in het najaar nog geen kooltje
hebben gevormd. De stulien-
teelt is goed voor de teelt van
handeiszaad. Elitezaad, gelijk
dat haast iedere teler wint
voor zijn "eigen bedrijf, krijgt
men echter slechts van zet-
koolen of van zetstronken, die
men volledig op hun bewaar
eigenschappen heeft kunnen
toetsen. Men kan er ook be-
waarkoolen zonder stronk voor
nemen, kooltjes dus, die zich
tijdens de bewaring door hun
gunstige eigenschappen onder-
scheiden. Ook bij deze kooltjes
wordt een kruissnede aange
bracht om de hartscheut in
staat te stellen om zich vrij te
maken.
In de tomatenkas. Foto: Warburg