Tuinbouw De ziekten der boonen Het werk in den boomgaard en fruittuin VRIJDAG 7 MEI 194S DE LA Np,STA Aan resistente rassen uordt gewerkt I. ENEINDE uit den mond van een deskundige ge gevens te krijgen over de ziekten bjj onze boonen en de middelen, welke daartegen kunnen worden ge bruikt, wendden wij ons tot Ir. Hubbeling, van het Instituut tot Veredeling van Tuinbouwgewassen te Wageningen, die zich sedert enkele jaren meer in het bijzonder op dit vraagstuk heeft toegelegd. Ir. Hubbeling deelde ons mede, dat hg bezig was met de voorbereiding van een publicatie over de ziekten der boonen en de teelt van r-esistente rassen Hoewel hg daarop niet vooruit kon loopen, toonde hij zich bereid ons de gewenschte inlichtingen te geven. Bij de teelt van slaboonen, die in ons land een enorme oppervlakte beslaat, aldus de heer Hubbeling, hebben wij o.a. te kampen met een aantal virusziekten. In de eerste plaats met het mozaïek waarbij het blad duidelijke teekenen van mozaiek vertoont in den vorm van lichte en donkere vlekjes. Deze ziekte werkt remmend op den groei, zoodat het blad bobbelig en gekruld wordt en trouwens de heele plant in den groei terug blijft. Ook de vruchtzetting heeft hier onder te lijden. Er zit wat variatie in deze kwaal en wij moeten meer in het bijzonder onderscheid maken tusschen het rol-mozaiek en het geel-mozaiek. Eerst genoemde kwaal is zeer algemeen en gaat voor een gering percentage over met het zaaizaad, althans bij de meest gebruikelijke rassen. Dit in afwijking van den regel, dat virusziekten niet met het zaad op de Rolmozaiek. lilnd van dubbele witte, zonder draad, stam- slaboon, aangetast door rolmozaiek. Let op de mozaiek- teckeiiing en het omrollen van de bladranden jonge plant overgaan. Het mag dan voorkomen bij tabak, tomaat en sla, maar besmetting met virus langs dezen weg is daarbij toch niet van be teekenis. Het rolmozaiek kenmerkt zich door het krullen van de blaadjes. Deze rollen zich a.h.w. om de hoofdnerf op: verkleuring zooals bij het hieronder te bespreken geelmozaiek komt echter niet tot uiting. Het geelmozaiek gaat niet met het zaaizaad over, maar wordt verspreid door bladluizen, meer in het bijzonder door de zwarte boonenluis. Het virus is ver moedelijk afkomstig van andere gewassen. Men weet er het fijne nog niet van, maar onderstelt, dat het afkomstig is van wilde klaversoorten. Het geelmo zaiek is nl. niet aan de boonen gebonden. Het rol mozaiek daarentegen wel; dat komt uitsluitend voor bg de boonen. Het geel-mozaiek is een kwaal, die zonder moeite te herkennen is aan de gele vlekken, welke op de blade ren ontstaan. Soms sterven deze af, waardoor het blad plaatselijk verdort, soms sterven de toppen van de bloemtrossen af, soms worden de bladnerven rood van kleur. De peulen zrjn smal en kort en vertoonen 1 Vlekken ziekte. Scheeden van Noordster stamsnüboon, aan getast door de vlekkeuziekte. Let op de Ingezonden zwart bruine vlekken duidelijk mozaiek daarentegen is er aan de slaboon- tjes zelfs geen afwijking te zien. Het geelmozaiek is daarom het schadelijkste van de twee en wat de be strijding dezer kwaal betreft staan wij vrijwel mach teloos. Er is verschil in vatbaarheid. Er is verschil in resistentie tusschen de verschillende rassen. Het eene is vatbaarder dan het andere. Maar toch bezitten wij nog geen rassen, die volkomen resistent zijn. De Dubbele zonder draad, een der meest geteelde variëteiten, is vrg gevoelig, maar merkwaardig is, dat dit ras gevoeliger is voor rolmozaiek dan voor geel mozaiek en dat de verschijnselen van het rolmozaiek die van het geelmozaiek onderdrukken of overheer- schen. Dientengevolge is de schade als gevolg van het geel betrekkelijk gering. Ook Perfect en Roem van Holland zgn gevoelig, maar deze rassen hebben zooveel van het geel te lijden, dat er practisch niets van terecht komt. Rassen, zooals de Dubbele met draad, hebben iets minder te lijden. Deze variëteit heeft ook verder weinig gebreken, maar voor de conservenindustrie zijn slaboonen met draad veel minder gewild. De vooruitzichten zijn gunstig wat betreft het winnen van een ras, dat nagenoeg resistent is of althans in de practijk een grooteren weerstand tegen de virus ziekten blijkt te bezitten. Wat de praktijk voorloopig zelf kan doen om de schade zoo gering mogelijk te maken is het verbeteren van de teeltomstandigheden, zoodat de weerstand der planten zoo groot mogelijk is. Door vervroeging van den zaaitijd ontsnappen de planten aan de besmetting via de luis, We kunnen buiten niet gaan spuiten met nicotine. Dat is er niet genoeg en bovendien helpt het buiten niet voldoende. Bij de teelt in kassen en bakken kunnen wij het natuurlijk wel gebruiken en Clcel mozaiek. Scheeden van Ras Verschoor stoksnyboon, aangetast door geel mozaiek De bespuitingen na den bloei Zijn de werkzaamheden vóór den bloei ook van groot belang, na den bloei zijn er zeker nog belang rijker, daar de jonge gezette vrucht al onze zorgen vraagt om goed te kunnen uitgroeien tot hetgeen wij uiteindelijk wenschen: prima fruit, van onberispelijke kwaliteit. Oplettendheid is dus ge boden om de verschillende kwalen die het fruit kunnen belagen, af doende te bestrijden. Dit kan men bereiken door op den juisten tijd, en op de juiste manier te spuiten met de noodige middelen, welke helaas niet alle meer in voldoende mate verkrijgbaar zijn. Daarom zal men zijn toevlucht wel eens moeten nemen tot vervangmidde- len die wèl te verkrijgen zijn. Ook al zgn deze middelen in de fruit teelt niet ten volle beproefd. Men dient bg de toepassing er van voor zichtig te werk te gaan en de ge bruiksaanwijzingen stipt op te vol gen, en gaat het om geheel onbe kende middelen, dan zal men ver standig doen, eerst een kleine proef te nemen, vóór men een en ander in het groot toepast. Omtrent de wijze van uitvoering der eerste bespuitingen na den bloei kan er niet voldoende op worden gehamerd, dat deze met de noodigë zorg moet gebeuren. Het jonge gewas, zoowel blad als vrucht, wordt gemakkelijk bescha digd. Krachtig spuiten, zooals dit met de winterbespuiting werd aan geraden, is dus uit den booz^. Wij moeten nu den boom „bedauwen", d.w.z. zóó bespuiten, dat de sproei- stof er als een fijne dauw opligt, zonder dat de afzonderlijke kleine druppeltjes in elkaar vloeien. En toch moet men den boom overal raken. U begrijpt, geen gemakke lijke opgave, daar komt werkelijk vakkennis bij kijken om dat goed uit te voeren! Eigenlijk is het een kwestie van „aanvoelen" wat de boom noodig heeft. Want is ten eerste de schurftvatbaarheid van alle soorten niet gelijk, ook de hoedanigheid van den boom zelf speelt een rol. Boomen welke zeer sterk gebloeid hebben (zooge naamd „verbloeid" zijn) en slecht in blad kunnen komen, zullen van wege den zeer matigen groei dien ze den eersten trjd vertoonen weinig vatbaar zijn voor schurftaantas- ting. Door den toestand van uit putting, waarin ze verkeeren, zrjn ze echter wel zeer vatbaar voor sproeibeschadiging. Daarom ver dient bij de toepassing er van voor- afzonderlijk in oogenschouw te nemen, al zijn ze alle van dezelfde soort, om te bepalen hoe sterk de bespuiting moet zijn om ze gezond te houden. Hier geldt dus terdege het gezegde „Bezint eer gij be gint"! En maar niet domweg de boomen met het een en ander bespuiten, zelfs al gaat men vol gens een goed sproeischema te werk, maar U eers.t afvragen: waar spuit ik voor, en hoe zal ik het doen? Ook de bemesting van belang: Indien men nog beschikking heeft over een kleine hoeveelheid snel- werkenden stikstofmest, of A.S.F. korrels, dan verdient het zeker aanbeveling om de sterk verbloeide boomen nog een afzonderlijke over bemesting te geven. In verband met de geringere hoe veelheden mest, welke de laatste jaren kunnen worden gestrooid, zal men goed doen, veel zorg te besteden aan den ondergrond. Wie dus zwarten grond onder zijn boomen heeft, zorge dat die vol doende los blijft om het uitdrogen te voorkomen. 'Een dunne laag omspitten in den- winter lijkt mij veel beter, dan het alle jaren zoo genaamde „zwadhalen" (op hoopen halen van vuil en bedekken hier van met een dun laagje aarde). Men mag dan misschien in een bessenaanplant eenige wortels stuksteken, doch dat weegt niet op tegen het groote voordeel van de betere structuur, die men op deze wijze verkrijgt en waarin de weggestoken wortels zeker twee keer zoo hard aangroeien. Veel beter althans dan bij het zwad halen, waarmee men eiken keer op dezelfde laag terugkomt, die met de winterwerkzaamheden nog eens extra vast wordt aangeloo- pen! en waarover voorjaars de zwaden weer worden „omwijd" ge gooid. De grond „lijkt" dan opper vlakkig mooi los, maar is het in wendig niet. In grasboomgaarden welke niet beweid worden, doch waar men het gras afmaait en laat liggen rotten, zal men goed doen vooral op 'gd te maaien, vóór het gras lang en houtig is geworden. Jong malsch gras ver teert veel beter en met minder verliezen, dan gras, dat lang en stevig is uitgegroeid. Men zal dus beter doen een keer extra te maaien. De grootere kos ten kan men gevoeglijk van de kuhstmestrekening afschrijven, want men zal op deze wijze berei ken, dat er door het gras minder voedsel aan den grond onttrokken wordt, zoodat er meer voor de boomen overblijftEn niet alleen voedsel, doch ook water. De ver damping van een kortgehouden grasmat zal veel geringer zijn Vooral in de beginperiode van den groei, bij het in blad komen van de boomen en het zetten der vruchten is dit van zeer groot belang. W. VEERMAN

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 6