Luizen op appel Het Nieuws van den Dag Groeistoffen in den tuinbouw R EEDS enkele keeren hebben wij in ons orgaan een beschouwing aan de jftoeistoffen gewyd. Zoo plaatsten wij in het nummer van 2 October 1942 een artikel over de toepassing van deze geheimzinnige stoffen bij vruchtboomen en in „De Landstand" van 19 Maart j.l. gaven wij aan, hoe men aardappelen met een groeistofapparaat kan bewerken om de vor ming van spruiten te remmen, hetgeen voor de be waring van ons winterrantsoen van het grootste belang kan zijn. De(ourant Drie verschillende soorten PAO. 5 DE LANDSTAND VRIJDAG 21 MEI 1943 De drie belangrijkste appelluizen in ons land zyn de rose appelluis, de groene appelluis en de appel- grasluis, die niet zoo heet omdat zij grasgroen is, maar omdat zij in den vroegen zomer van den appel naar het sappige gras verhuist. Zij hebben alle drie uitermate wel luidende namen, maar, dat moet er aanstonds worden bij gezegd, zij leven vqjbr het meerendeel onder meer dan één naam en leven haar parasietenleven hier onder dezen daar onder een anderen naam. Ver scheidene wetenschappelijke speur ders zitten het dier op de hielen en hebben er een signalement van gegeven, maar eenheid is daarbij nog niet in het materiaal gekomen. De rose appelbladluis is bekend onder den naam Yeza- bura mal folii Fitch. Onder die aanduiding komt ze althans den laatsten tijd in de registers van den opsporingsdienst voor. Ze is echter ook bekend onder den naam Anuraphis roseus Beker, om slechts één van haar vele „schuilnamen" te noemen. De schade, welke zij veroorzaakt, is zeer belangrijk. Bij de jonge loten verwekt zij een sterke krul ling. De groei is er aanstonds uit en in sommige jaren brengt het insect den appelboomen zelfs een geduchte schade toe. Zit het dier er goed in, dan heeft men heel wat narigheid, voor deze parasiet weer is bedwongen, aangezien ze bij de bespuitingen in de omge- K ruide bladeren moeilijk te raken is. De rose bladluis komt niet overal even veel voor, maar wordt vooral in het zuiden veel aangetroffen. In Noord-Holland en Groningen is zij practisch niet bekend. Vanaf de tweede generatie komen er bij deze luis gevleugelde exem plaren voor, die wegvliegen en neerstrijken op de weegbree, vooral op weegbreeplan ten, welke staan op schrale, droge plekken. Men zal het insect niet gemakkelijk kunnen vinden. Er is van zijn leven, gedurende den zomer dan ook heel weinig bekend. Sterk ont wikkelen doet het dier zich niet, totdat het tegen het najaar plot seling in een razend tempo gaat. Dan heeft de vermeerdering van de rose bladluis het karakter van een explosie. Wederom ontstaan gevleugelde luizen en deze vliegen naar de appelboomen terug, om daar het aanzien te geven aan eierleggende wijfjea Op de weeg breeplan ten blijven er nog wat ach ter, die middelerwijl een generatie gevleugelde mannetjes voortbren gen. Ook die keeren ten slotte tot den appelboom terug, waarna het wyfje begint met het afzetten der bevruchte eieren. De strijd tegen dit insect beperkt zich uiteraard tot een bespuiting in den winter, waartoe ons o.a. de boomkleurstoffen ter beschikking staan. De groene appelbladluis, een insect, dat luistert naar den naam Doralis pomi D.G., is geen trekker gelijk de voorgaande. Deze groene luis blijft haar geheele leven op den appel of de naaste verwan ten daarvan, zooals de Meidoorn, de lijsterbes en de Cydonia. Ze 1942 kwamen de wintereieren eerst laat uit, n.l. eerst van 9 tot 11 April; dit jaar kwamen ze echter veel vroeger te voorschijn en wer den de eerste exemplaren reeds op 19 Maart geconstateerd. In 1942 trad het insect in zoo sterke mate op, dat de fruittelers jjverig gin gen spuiten; velen hunner waren, zooals in den aanhef gezegd, ech ter te laat; toen zij de appelgras- luis te lijf gingen, omdat het dier op het punt stond al naar het gras te verhuizen met het gevolg, dat de gebruikte nicotine volkomen verloren ging. Met de microscoop kunnen de beide groene appelluizen wel van elkaar worden onderscheiden. Er is n.l. een duidelijk verschil tusschen hen t.a.v. de lengte der siphonen. Dit zijn organen aan het achterlijf, waardoor een zoetige stof wordt Het heeft zin eens na te gaan welke soorten luis kunnen voorkomen op onze appelboomen. Ken der 1>U ons Inheemsehe appelluizen Is n.l. gemakkelijk verwarren met een andere, wat beter bekende luis. l)e kweekers kregen enkele jaren geleden den schrik te pakken en pasten zoo omstreeks Pinksteren een nicotinebespuiting toe. Toen 7.y enkele dagen later in den boomgaard kwamen kyken, konden zij van het aldus bestreden insect geen spoor meer ontdekken en 7.y wensehten zleh zelf reeds geluk met dit onverwacht groote succes. Betere kennis omtrent de gedragingen van de luis In kwestie zou liun echter hebben geleerd, dat zij zich de moeite en de kosten der bespuiting hadden kun nen sparen, omdat deze luis omstreeks Pinksteren toch uit de appel boomen zou zyn verdwenen. Het dier hoort n.l. tot de migranten, die vroeg In den zomer van gastplant verwisselen. komt in het voorjaar te voorschijn uit de wintereieren. De jonge appel- loten, welke worden aangetast, krullen niet bijzonder sterk op, zoo dat dit insect in tegenstelling tot het vorige, ook in het voorjaar na het ontluiken der knoppen nog wel te bestrijden is; een winterbespui- ting is echter beter. m Ook hier ontstaan na eenigen tijd gevleugelde exemplaren, maar deze trekken slechts van appel naar appel of althans naar aan den appel verwante gewassen. Van al het ongedierte, dat in het voorjaar op de appelboomen voorkomt, is de groene appelbladluis wel de meest algemeene. In sommige jaren is er echter een andere groene bladluis, die het meest op den voorgrond treedt en die er met het bloote oog nauwe lijks van te onderscheiden is, maar toch een beel ander dier is met een totaal andere levenswijze. In het vorige jaar waren zrj in zeer grooten getale op onze appels aanwezig; gelukkig is de plaag dit jaar wat minder omvangrijk. Het is dit nog al .schadelijke insect, dat men in zijn onwetendheid op een verkeerd tijdstip zou kunnen be strijden, hetgeen neerkomt op een noodelooze verspilling van het thans zoo kostbare bestrijdings middel nicotine. Deze Rhopalosiphum crataegellum Theol. zou men in fatsoenlijk Hol- landsch kunnen betitelen met den naam de appelgrasluis, omdat het dier niet op den appel blijft, maar nog in den loop van het voorjaar naar het grastapijt van deu boomgaard verhuist. In afgescheiden. Dit is niet de ge wone honingdauw, de viezige kle verige darmafscheiding, waardoor een luizenplaag zich kenmerkt, maar waarvoor de zoetigheid der siphonen dient, is niet precies te zeggen. Deze organen zelf bestaan uit open buisjes met een klepje aan het eind en bijde groene appel bladluis zijn ze lang en zwart en bij de appelgTasluis minder lang en aan het eind iets ingesnoerd. Dit jaar zijn er niet veel appelluizen. Door de krachtige stormen zijn er dit voorjaar heel wat luizen verdwenen. Voor het meerendeel zyn ze van de hoornen afgewaaid en afgeregend, maar er blijven er toch nog altijd voldoende over om een nieuwe plaag te doen ontstaan. De appelgrasluizen hebben in middels hun zomerverblijfplaats opgezocht De perste vliegers zijn op 6 Mei naar het gras verhuisd. Hoe dit ook zij, voor een bestrij ding van de appelgrasluis is het thans te laat. Bij de gewone groene appelluis kan een nicotinebespui ting in den zomer zin hebben, maar bij de appelgrasluis gaat dat thans niet meer. Die is al weer bezig gevleugelde exemplaren te vormen en over korten tijd is die van de appelboomen verdwenen. Zij heeft dan wel schade berok kend, maar die zal dit jaar niet zoo groot zijn. Met een behoorlijk uitgevoerde winterbespuiting kunnen we ech ter zoowel de groene appelluis al» de appelgrasluis goed onder de knie houden. (Ingezonden mededeeling) i. Het meest bekend zijn de groeistoffen echter m ver band met het stekken van houterige gewassen. Meer en meer vinden groeistofpreparaten, z'ooals het be kende Rhizopon, ingang bij den kweeker. Zoo ver namen wij dezer dagen merkwaardige cijfers over het gebruik van Rhizopon in een onzer voornaamste centra. Eind 1941 telde men in deze plaats nog slechts 30 rhizopon-gebruikers, een jaar later, in December 1942, was dit cijfer echtei gestegen tot even over de 100. Het spreekt vanzelf, dat ook de hoeveelheid groeistof in geiyke mate is gestegen. Deze groeiende belangstelling is ons aanleiding het probleem der groeistoffen eens van meer naKH to Ko zien. GroeistoFpreparaten geven in onervaren hand nog wel eens teleurstellingen, eenerzijds omdat men de moeillijkheden onderschat, anderzijds omdat het den gewonen kweeker nog niet duidelijk is» waarom het hier eigenlijk gaat. Aanstond dringt zich dan de vraag naar voren: Wat zijn groeistoffen? Reeds aan het einde der vorige eeuw had men de dubbele functie van stuifmeel ontdekt. Een levende stuifmeelkorrel, wanneer deze terecht komt op een geschikten stamper versmelt met de eicel en geeft dan den stoot tot de vorming van de zaden. Men ont dekte echter, dat ook atood stuifmeel een vruchtbe ginsel tot ontwikkeling kan brengen, zoodat parthe- nocarpische zaadtooze) vruchten ontstaan. Het gelukte echter niet spoedig de werkzame stof uit het stuifmeel af te zonderen of scheikundig vast te stellen. Dit is echter thans wèl mogelijk, o.a. kan men tegen woordig uit menschelijke urine groeistoffen bereiden. Groeistoffen zyn hormonen Ieder kent reeds de functies der hormonen in het menschel ijk en dierlijk lichaam. Ook vele levensver richtingen der planten berusten op de wérking van hormonen; d'it zijn dus plantenhormonen. Een deel dezer stoffen was ons reeds lang bekend onder den naam van vitaminen. Een veel gebruikte indeeling der plantenhormonen is de volgende: a. Celdeelings- of wondhormonen. Hiertoe behooren b.v. de vitaminen BI. B2 en C. b. Celstrekkingshormonen of auxines. Deze beïnvloe den de celdeeling, dus den lengt egroei. Het zijn deze laatste, die onder den naam „Groei stoffen" den weg naar de kweekerij hebben gevonden. De namen der stoffen Wy noemden reeds de auxine. Deze komen in twee vormen, a en b. De eene is werkzamer dan de andere. Inmiddels is een derde groeistof ontdekt en ontving den naam hetero-auxine, wat niet anders beteekent dan „andere auxine", omdat het gewonnen werd uit niet plantaardige grondstoffen. Nu was er in de organische chemie reeds jaren lang een stof bekend onder den naam béta-indolylazijnzuur. EHt bleek dezelfde te zijn als het hetero-auxine, alleen de werking er van bij planten was nog nooit opge vallen. Deze stof kon men synthetisch samenstellen, zoodat de kostbare afscheidingsprocede's vermeden werden en de stof, wat den prijs betreft, binnen het bereik kwam van de practyk. Nauw verwant aan deze stof is het bèta-indolyl-boterzuur. Nog meer ^fracheidenheid van materiaal ontstond toen men met behulp dezer zuren zouten ging samenstellen van kalium en natrium, omdat deze beter oplosbaar zijn en beter bewaard kunnen worden. Om verwarring te voorkomen, willen wij hier de drie stoffen noemen, die by de volgende artikelen ter sprake komen: 1. Bèta-indolylazynzuur of hetero-auxine. 3. Bèta-indolylboterzuur. 3. Alpha-naphylazijnzuur. De letters alpha en bèta worden meestal kortheid» halve weggelaten. Welke dezer stoffen Is nu het beste Dit nu, kan niet in het algemeen gezegd worden. De eene plant prefereert dit ,de andere dat, ja, boven een bepaalde concentratie kunnen ze in bepaalde ge vallen zelfs giftig werken! Maar hoe kan de kweeker er dan mee werken? Ora hierover onzen lezers een en ander te kunnen mededeelen, hebben wy ons tot den Proeftuin te Bos koop gewend, met het verzoek hierover eens wat te vertellen. In ons volgende nummer geven wfl de inlichtingen weer, welke wy ontvingen. G.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 5