Paratyphus bij kalveren Nog eenige wenken over inkuilen van gras VRIJDAG 21 MEI 1943 OOR dat het overtollige gras straks in de halmen schiet, nemen wij maatregelen, om te voorkomen, dat we verliezen krijgen aan voedingswaarde. Voor hooien is het nog te vroeg, en om het kunstmatig te laten drogen, daarvoor is lang niet ieder in de gele genheid. Zoo treedt het inkuilen weer op den voor grond. Silo-bouw ondervindt onoverkomelijke moeilijk heden en dus zullen „nieuwelingen" op het gebied van inkuilen in het algemeen moeten toepassen de Hollandsche manier. Maak den pershoop liefst op een plaats, waar ^en e* om heen kan rijden, op een vlakken bodem (scheef- zakken). Een ronde hoop geeft minder kantverliezen. Bij een ondoorlatenden ondergrond graaft men in het midden wel een putje,s vult dit met puin en dekt dit met een tegel af, die iets kleiner is, dan de opening van het putje. Onder uit bet putje kan men een af voerbuis maken, mits deze onder water uitkomt, zoodat het geen kanaal kan zijn voor luchttoevoer. Op den bodem strooit men wel kaf of stroohaksel. Ons is een geval bekend van een boer, die alle stekels uit een "verwaarloosd stuk weiland afmaaide en deze onderin deed. Het beviel goed. Natuurlek zorgde hij er wel voor, dat dit grove materiaal weer geen gele genheid bood voor lucht toetreding. Op zonnige dagen haait men 't gras achter de maai- machine vandaan. De paardehark kan dienst doen. Wordt het gras te droog, dan broeit het te sterk, de nuttige melkzuurbacteriën sterven en er treedt gevaar voor verkoling op. Bij gewoon weer maait men den namiddag, voor het inkuilen op den volgenden morgen. Het mag niet fel uitdrogen, enkel slechts verwelken. Bij regenweer kan men gerust zijn gang gaan. Wel wordt het voer wat zuurder, maar het wordt niet minder graag gegeten. Wij zagen ook wel, dat men na elke vracht eenige emmers water sproeide over de massa. Dit is zeker overbodig en, vooral in streken, waar kaas gemaakt wordt, zelfs ongewenscht. (Knij pers en Laat los). Telkens lost men aan een andere zijde van den hoop. Steeds dezelfde persoon tast op. Van groot belang is het, dat de kanten regelmatig worden aangetrapt. Noodig de heele familie maar uit, om er achter elkander overheen te sjokken. De kijkers moeten helpers worden. Het schept een prettige sfeer. De temperatuur controleert men met het z.g. brand ijzer of door den arm er in te brengen. Kan men het niet meer uithouden, dan is de temperatuur plm. ENIGEN tijd geleden deed ik in dit blad een artikel verschijnen over witte diarrhee bij pasgeboren kalveren. Een zi#kte die er wel wat op lijkt, maar meestal van ernstiger aard is, de paratyphus, treedt bij wat oudere kalveren op, vooral ook in den tijd van overgang van stal naar weide. Dit is dan ook de reden waarom, ik er nu even op wil yrjjzen. Spe ciaal grootere fokbedrijven, zooals in Friesland b.v., hebben er nogal aens last van. Ze kan onder den jaargang kalveren geduchte verliezen veroorzaken. Daar het een stalziekte is. dat wil zeggen: de ver wekkers blijven in het vee of in den stalbodem voort leven, kan ze het volgende voorjaar opnieuw onder de kalveren uitbreken. De oorzaak zijn de paratyphus- bacteriën, die na verwant zijn aan de typhusbacillen van den mensch en aan de pathogene conbacillen, zoo als ze voorkomen bij de witte diarrhee der kalveren. De leeftijd. Zien we deze laatste ziekte bij kalveren in de eerste levensweek, de paratyphus breekt meestal uit onder wat oudere kalveren, die hetzij besmet worden door andere zieke kalveren, hetzij door oudere koeien, welke laatste er echter meestal niet ziek van zijn. Een enkele keer komt dit toch wel voor. Verleden jaar kwam ik op een stal waar de ziekte onder de kalveren grooten omvang aangenomen had. Reeds was de helft gestorven, terwijl de rest bijna alle kreupel was door dikke ontstoken gewrichten. Bij navraag bleek dat eenlgen tijd geleden twee vol wassen koeien een paar dagen lang ziek waren ge weest met heftige diarrhee en hooge koorts. De koeien waren echter zeer spoedig weer genezen en men had er niets bijzonders achter gezocht. De besmetting. Door mest- en bloedonderzoek kwam nu va^t te staan dat hier een paratyphusinfectie in het spel was ge weest. Ook nu nog waren paratyphusbacillen uit den mest van nu herstelde koeien te kweeken. Op deze DE LANDSTAND 60 graden Celsius en dus goed. Laat de Weckthermo- meter nu in de keuken, want wij waren er ook eens getuige van, dat deze werd gebruikt en door een on handige manoeuvre brak. Zit er kwik in zoo'n ther mometer, dan is het gevaar voor vergiftiging niet denkbeeldig. De belasting brengt jjren bij nat voer niet te vlug aan. Een pershoop, waarover twee weken is gewerkt slaagt meestal beter, dan één, die ii* een paar dagen wordt afgewerkt. Toen wij dit eens vertelden aan iemand, had dit tot resultaat, dat de boer in een kleine week den hoop opzette en daarna eenige dagen op familie bezoek ging. Teruggekeerd zijnde, was de weersge steldheid van dien aard, dat afwerken ondoenbaar was. Hij dacht aan de geadviseerde 14 dagen en voelde zich volkomen veilig. Dit is echter de bedoeling niet. Vrjj droog gras kan terstond na de voltooiing worden belast Het lijkt ons het beste te beginnen met de kanten. Uit de sloot gehaalde walkanten zijn zeer geschikt. Het onbedekte midden geeft gelegenheid voor het ontwaken van gassen. Zon- en windzijde worden voor- loopig beschut door rietmatten, baalzakken e.d. Na korten tijd maakt men de belasting af. Een halve meter grond is meestal voldoende. Gemiddeld zijn de verliezen in een hoop boven den grond iets grooter, dan bij een ingegraven kuil, zoodat de laatste de voorkeur verdient, indien de terrein omstandigheden dit veroorloven. Maakt men den hoop rond, dan is 4 meter middellijn meestal voldoende voor 1 ha. gras. Voor 2 ha. neemt men 5 meter middellijn. Of we de kanten zullen afsnijdep of uitplukken, dit maakt weinig verschil uit. Wij zagen twee hoopen naast elkander, verschillend afgewerkt. De boer was van oordeel, dat hij méér kantverlies had bij den afgeplukten hoop. Waarschuwing. Er zijn ook andere, in sommige opzichten zelfs betere methoden van inkuilen. Laat u niet verleiden om van de ééne methode dit, van een andere methode weer wat anders, enz. door elkander heen toe te passen. Melasse, karnemelk en sterke zuren als mengelmoes? Neen, of 't een of 't ander! Natuurlijk kan van een silo wel een nuttig gebruik worden gemaakt bij de bovenbehandelde Hollandsche manier. Men zal daar mede de kantverliezen tot een minimum kunnen be perken. J. wijze waren de kalveren besmet. Hoe echter de koeien zoo plotseling ziek geworden zijn, kon niet definitief verklaard worden. Dergelijke duidelijke gevallen zijn uitzonderingen. In den ïegel is de bron van het kwaad niet zoo gemakkelijk op te sporen. Doordat de kie men telkens weer nieuwe kalveren aantasten wordt de ziekte kwaadaardiger en kunnen zelfs kalveren van 2 en 3 maanden >uderaom nog ziek worden. De ziekte is ook gevaarlijk voor den mensch. Vele zooge naamde vleeschvergiftigingsgevallen zijn ontstaan door het eten van vlee3ch van dergelijke dieren. Ook bij den mensch heeft men het beeld van een hevige en langdurige darmaandoenihg met hooge koorts. Het ziektebeeld. Bij de kalveren zien we een geelwitte diarrhee op treden. Het betreft meest oudere kalveren. De leef tijdsgrenzen wisselen van 23 weken tot 3 maanden. De dieren zijn zeer heftig ziek met hooge koorts en spoedig diarrhee. Eventueel krijgen ze het ook be nauwd door een zich ontwikkelende longaandoening. In eenige dagen kunnen ze zoo sterven. Duurt de ziekte langer dan krijgt men ook vaak één of meer dikke gewrichten te zien en zijn de diertjes kreupel. Soms verloopt de ziekte zoo heftig dat men geen van deze verschijnselen ziet. Door sectie en bacteriologisch onderzoek moet dan de diagnose gesteld worden. In ieder geval is het echter een ziekte waarbij zich meerdere sterfgevallen voordoen, terwijl men met de rest zit te tobben met steeds weer terugkomende diarrhee en tevens langdurige kreupelheden. Welke gevaren? De ziekte komt zeer verspreid voor, wat bevorderd wordt doordat de genezen kalveren toch nog drager van de smetstof kunnen blijven en het volgend jaar andere kalveren kunnen besmetten. De uitbraak van de ziekte onder besmette, maar tot dusver nog niet zieke kalveren wordt sterk bevorderd door plotselinge voedselwijziging waardoor de darm tjjdelijk wat gevoeliger wordt voor de parathyphus. Op boerderijen waar de ziekte geregeld voorkomt moet men zeer voorzichtig zijn hiermee en de voed- selveranderingen vooral geleidelijk laten plaats vinden. Vooral de overgang van melk op aangezuurde ondermelk of karnemelk is berucht. In den overgang op grasvoedering komen ook veel gevallen voor. Soms nog onder kalveren vaiï twee en drie maanden ouder PAG. 8 dom. In het kalverhok dient men dan ook geleidelijk een beetje gras bij te voeren, voordat men de dieren plotseling in de weide doet. De bestrijding. De bestrijding van de ziekte berust voornamelijk op de isolatie van de eerste gevallen. Ook is het van groot belang bij verdachte gevallen zoo spoedig mo gelijk de diagnose te laten stellen waarna men dan zijn maatregelen kan treffen. Van het cadaver zal de dierenarts eenige organen meenemen voor bacterio logisch onderzoek, liefst zoo versch mogelijk. De maatregelen om de ziekte te beperken zijn dat men verdere zieke of wat verdachte kalveren onmid dellijk afzondert van de nog gezonde. De gezonde kalveren kan men veelal met succes be schutten door een inspuiting met serum en voor zichtig voeren. Ook de zieke kalveren kan men laten inspuiten met dit serum tegen paratyphus. Dit haalt echter vaak niet veel uit. Men kan de genezing wel bevorderen door het dier geen melk te geven zoolang het diarrhee heeft maar alleen gekookt water. Later brengt men het weer zeer voorzichtig op een matig rantsoen. MEERTENS. I De geitenhoudery en iokkery onder de tegenwoordige omstandigheden Het is wel duidelijk, dat vdoor de tegenwoordige omstan digheden de belangstelling voor de geitenhoudery sterk is toegenomen. "Voor betrekkelijk korten tijd was de geit een huisdier, waar men om lachte; wat erger was, men lachte ook om mensehen, die zich bemoeiden de geitenfokkerij. Werd in het openbaar gesproken over een geitenfokver- eeniging, dan lachte men al bij voorbaat, als in afwach ting van de een of andere grap. Natuurlijk moest de bok het altijd 't meest ontgelden met *\jn reuk naar capron- zuur. Toenemende belangstelling. Langzamerhand veranderde deze mentaliteit, die men jammer genoeg niet alleen bij burgers, maai uok bij boeren vond. Met het strenger worden van de melk- distributie werden de geiten geleidelijk aan met een ander oog aangekeken. Men begon er dieren in te zien. die ■«Ar nuttig zijn, doordat zij verschillende afvalproducten, als aardappelschillen, Kioeiueinirvai e« etensresten om zetten in melk. Natuurlijk is bet niet zoo. dat de geiten enkel van afval kunnen leven en dan volop melk produ- ceeren. Ze moeten een behoorlijk grondrantsoen hebben van hooi en 's winters voederbieten, maar daarnaast bren gen ze allerlei afvalstoffen tot waarde. Betere kansen. In principe zou een grootere belangstelling voor de geiten houdery alleen maar gunstig moeten zijn en in zekere mate is het dit ook. Laten we eerst de lichtzijde bezien. Verscheidene menschen, die vroeger geen geiten hadden, schaffen zich er nu'één, of soms twee, aan. Ze leeren het nut van de-te dieren kennen en krijgen er liefhebber^ in. By deze nieuwe géitenhouders zijn verscheidene meer kapitaalkrachtige menschen, die er to$ zullen komen de plaatselijke geitenfokvereenigingen te steunen, niet alleen voor den duur van de melksehaarschte, maar ook later. We krijgen dus zoowel «en geestelijk als een materieel voordeel. De geit wordt nu werkelijk naar waarde geschat, ais melkproducent en als huisdier. De voordeelen zyn dus fiopelyk groot, maarer staan nadeeleh tegenover, die waarschijnlijk nog zwaarder zullen wegen. Helaas uuk nadeelen. Er kwam een groote vraag naar geiten, het aanbod was Hiet voldoende en de prijzen stegen onrustbarend. Da geiten zyn zoo kostbaar geworden, dat dit direct een nadeel is geteorden voor de eigenlijke geitenhouders. Nu is de vraag naar melkgeiten niet de belangrijkste oorzaak van de hooge pry zen. De hoofdoorzaak is de vraag naar slachtgeiten. Dit verschijnsel moet als zeer ernstig beschouwd worden, niet alleen voor lederen gei tenhouder individueel, maar ook voor de geitenfokkerij als geheel. Verscheiden geitenhouders werden de dieren door de hooge prijzen uit de handen gebroken. Ze zijn hun melkdièr kwyt en het is hun niet goed mogeiyk, daar een ander voor terug te koopen. Er zyn maar heel weinig geitenhouders, die werkelijk een geit over hadden en dus geprofiteerd hebben van de hooge prijzen. Daar naast heeft ook de geltenfokkerty als geheel groote achade geleden, doordat veel van de beste, ruim gebouwde, goed gespierde geiten zijn afgeslacht. Waarschijnlijk is dit in een dergeiyke mate gebeurd, dat de gemiddeld© kwaliteit voor den geitenstapel er aeker niet boter op geworden zal zyn. Maatregelen. Gelukkig aijn er binnenkort maatregelen te verwachten, waardoor zoowel de pryzén zullen worden gedrukt, als het slachten van geiten nog meer aan banden zal worden gelegd. Resumeerende kunnen we dus zeggen, dat de tegen woordige omstandigheden hebben geleid tot een betere waardeering van de geit als zeer nuttig huisdier maar dat tevens de geiten object zijn geworden van speculatieve elementen, waardoor veel van de beste dieren zyn ge slacht en uit de fokkerij verdwenen. In een paar volgende artikeltjes hoop Ik terug te komen op de organisatie van de geitenfokkery, de fokrichting en de voeding. Ir. A. E. BRUTNING.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 8