Ernstige woorden, biggenmisère en „aardappelzegen'' ZEELAND Benoemingen ,il voor Brabant 2de Jaargang No. 21 Vrydag 28 Mei 1943 Indrukken en Gedachten. (XXXIX) N een uitvoerige, duidelijke rede heeft de Rijkscom missaris voor enkele dagen a.h.w. rekenschap afgelegd aan het Nederlandsche volk, over de harde maatregelen die de bezettende macht heeft moeten nemen. Alleen reeds het feit dat Dr. Seyss-Inquart de moeite heeft genomen dit te doen voor het forum van eenige duizen den arbeiders, ver-dient een aparte vermelding, omdat zulks eenig is in de oorlogsgeschiedenis. Daaruit moge duidelijk blijken dat ons volk door den Führer en door degenen die hij over ons gesteld heeft, met andere oogen wordt bekeken dan waarmee men het hier op aansporing van een gevluchte kliek zoo gaarne wil doen voorkomen. De Rijkscommissaris heeft ons volk, ondanks hetgeen geschied is, opnieuw de hand toegestoken, om ons de kans te geven in te groeien in de Europeesche houding, om daardoor ook te komen tot de vryheid der volksche ontwikkeling. Op buitengewoon klare wyze heeft Dr. Seyss-lnquart de oorzaken, de feiten en de gevolgen van hetgeen in de eerste dagen van deze maand in ons land heeft plaats gevonden, belicht e»; uitvoerig uiteen gezet waarom de verschillende maatregelen door de bezettende macht zijn getroffen. Van harte hopen wij dat onze lezers den tekst van de rede van den Rijks commissaris in de dag- en nieuwsbladen hebben gelezen. En óók dat ze zijn wenken ter harte willen nemen, want ze zijn in het belang van ons eigen volk. Laat men dat goed beseffen. Enkele passages uit deze rede, die in het bijzonder betrekking hebben op de boeren bevolking willen we echter ook hier overnemen. Wij citeeren daarom de volgende woorden: Wanneer in een toestand w aartoe het hier ge komen is, de melk wordt verspild, wanneer inrichtingen worden getroffen, het raapzaad, lat immers den aan voer van uw vet moet waarborgen, of het graan wordt afgesneden of wanneer boerderijen in brand worden ge stoken, ja, Nederlanders, denkt er eens over na, is dat eigenlijk de commune, die -ich daar aanmeldt en binnen wil komen? Het is mij volkomen duidelijk, dat dit zeer gecultiveerde land, dat het grootste aantal menschen op zijn gebeid voedt, dezen tijd slechts bij uiterste discipline kan door staan en dit druk ik u op het hart, want om uwentwille moet de discipline gehandhaafd worden. Het is geen daad van vaderlandsliefde, wanneer heden iemand zijn levensmiddelen en graan, zijn bote. enz. verdonkere maant en niet naar de ordelijke distributie toeleidt. Het zijn allemaal maar egoïstische voorwendsels voor den enkeling, die meer geld wil ontvangen dan zijn volksgenoot, die zijn levensmiddelen op ordelijke wijze aflevert, of het zijn egoïstische motieven voor den ander, die juist op kosten van den ander beter leven wil. Het Da winning van lucerne hooi In den Xoord-Oostpolder is reeds in vollen gang. Groote oppervlakten van dit soort hooi zien we hier op ruiters staan. (Foto: van Buiten) voorwendsel, dat hierdoor afbreuk gedaan wordt aan het Duitsche Rijk, is valsch, want ik kan u zeggen: zoo groot zijn de door Duitschland gestelde eischen in het geheel niet, als dat zy niet onder alle omstandigheden kunnen worden nagekomen en gegarandeerd. In feite komen zij overeen met hetgeen de bezettende macht, volgens de Haagsche conventie inzake den oorlog te land, kan op eischen en voorts vormen zij in zekeren zin een tegenwicht voor hetgeen den arbeiders toekomt, die buiten het land werken. De clandestiene handel moet door u bestreden worden en in dit opzicht zijt gij volkomen souverein. WANNEER DE NEDERLANDERS NIET WILLEN IS *£R GEEN CLANDESTIENE HANDEL, want de eer ste verkooper van een clandestien artikel op het gebied van de levensmiddelen in dit land, moet altyd een Ne derlander zijn. Wanneer de Nederlander de volksche discipline har.ühaaft, bestaat er geen clandestiene han del. Opdat echter juist hier de eigen discipline en de eigen verantwoordelijkheid volkomen worden gegaran deerd, heb ik met den heer WehrmaehtbefehlshaU^r af gesproken, dat niemand de Nederlandsche uitvoerende macht zal tegenhouden, wanneer zij een zwarten han delaar vervolgt. Het zal niet voorkomen, dat de een of andere Duitsche dienstinstantie, of de een of andere Duitscher zegt: „Neen de man mag niet vervolgd wor den, want hy heeft iets aan mij verkocht". Dat zal niet gebeuren". Het wil ons voorkomen, dat deze uitspraak van het hoogste wettige gezag in ons land geen nadere toe lichting behoeft. Geen boer mag er zich op beroepen dat hy eieren of boter of wat anders verkoopt aan een Duitscher, omdat hij daar niet voor weg kan. Geen boer of geen zwarten-handelaar gaan daardoor vrijuit en ook het andere motief, dat men dikwijls hoort, dat „anders de Duitschers het hier toch wegsleepen" is door den Rijkscommissaris nog eens ongeldig verklaard. Zeer terecht heeft deze, gelijk wij reeds vaker schre ven, de WARE DRIJFVEER tot den clandestienen han del: MEER GELD NAAR ZICH TOE HALEN, bloot gelegd. Uitvoerig heeft Dr. Seyss Inquart er op gewezen, dat de ophisting van over het Kanaal komt, van een zg. regeering, die volgens onze eigen Grondwet geen regee ring meer is. En om te voorkomen dat allen die zich door de uitgeweken personen laten ophitsen, opnieuw gekke dingen gaan doen, moeten ze tegen zichzelf be schermd worden. Daarom zijn de radiotoestellen ver beurd verklaard, al zal er toch een schadeloosstelling voor betaald worden. De Rijkscommissaris wees er op, dat degenen, die zich door de hitsers mochten laten meesleepen, een onzegbaar ongeluk over Nederland zou den brengen. Hij zeide met betrekking daartoe: „Niet voor de Duitschers, maar voor hen, die toch eigenlijk in dit geval met leege handen voor soldaten staan, die de beste wapenen ter wereld in handen dra gen. Ziet u, ik wil verhinderen, dat er een ongeluk geschiedt. Dit heeft mij na zeer lange overwegingen er toe gebracht, de radiotoestellen in beslag te laten nemen". Aan het slot van zijn rede wees Dr. Seyss Inquart er op, dat als de overwinning zal zijn behaald, als het vrede zal zijn, het iedereen beter zal gaan in Europa. Hij zeide daarvan: „De toestand van heden is het uitgangspunt van de beschouwing. De wereld is zoo op haar kop gezet, dat niets meer terugkeert. Wij moeten zien waar wy thans staan. Dat moet duidelijk en nuchter worden ingezien en dan moeten wy ons afvragen: hoe wordt dat beter?x En dan kunt ge er zeker van zyn, of ge arbeider zijt of boer: wanneer eens weer de vrede komt, dan weten wy wat wy te doen hebben. Daar ginds in Amerika De Boerenleider, Hoofd van den Neder landsehen Bandstand, heeft benoemd, te rekenen met ingang van 1 Mei 1943: tot Boerenleider der Provincie Noord- Holland: C. KOEMAN, B 59, Wester-Blokker; tot Boerenleider der Provincie Zuid- Holland: I. J. VAN DEK WAAL, Ridderkerk; tot Boerenleider der Provincie Noord- Brabant: C. A. ZANDEE, Wocnsdrecht. breken zij zich het hoofd. De heer Summer Welles, onderstaatssecretaris der Yereenigde Staten, heeft reeds een nachtmerrie wegens de werkloosheid en wegens het productieoverschot na den oorlog, omdat hij een hope- looze liberaal is, die alleen aan goud en geld denkt. Wij echter verlangen er koortsachtig naar, dat de vrede komt, opdat deze enorme krachten, die wy hebben, en onze grondstoffen niet gebruikt worden voor werken der vernieling, maar voor de werken de volkswelvaart en der sociale rechtvaardigheid". De Rijkscommissaris heeft opnieuw getracht ons volk uit de enge bekrompenheid te halen, en de wyde ruimte te leeren zien. Hy heeft ons duidelijk gemaakt wat deze worsteling beteekent, dat het thans nog gaat om het zyn of niet zyn, om het naakte bestaan en wel voor den Staat, voor het Volk en voor elk afzonderlyk in geheel Europa. „In dat verband wordt thans", zoo merkte hij op, „vol komen te onpas geroepen om levensvreugde. Het Is heden de tijd van den levensernst en voor het deelnemen aan den stryd". Mogen deze woorden op ieder inwerken en door ieder worden opgevat, zooals ze zijn bedoeld. J—ET kan niet ontkend worden dat de meeste men schen zich geen zier aan willen trekken van hetgeen er elders in de wereld plaats grijpt. Iedere poging om ze uit de beslommeringen van allen dag op tetrekken, om eigen moeilijkheden ook te bekijken in het groote raam der moeilijkheden van het geheele volk, mislukt meestal. Hoogstens geeft men u gelijk, maar direct daarna wordt weer aandacht geschonken aan hetgeen men zelf be roerd vindt, alsof de grootere dingen op den duur voor ieder van ons niet nog veel meer te beteekenen kunnen hebben. Het ware te wenschen, dat wij ons stuk voor stuk zóó konden opheffen, dat wij onze kleine moeilijk heden minder en onze plichten in het groote geheel beter leerden zien. Intusschen wil deze wensch niet zeggen, dat we de kleine dingen waarmee we dagelijks te maken hebben, geheel links willen laten liggen. Wanneer er dingen in ons bedryf zijn of in de maatregelen die van over heidswege genomen worden in verband met de voedsel voorziening, die verbeterd kunnen worden, dan mogen we deze natuurlijk niet over het hoofd zien. De meeste brieven die we wekelijks ontvangen, hebben betrekking op zulk soort moeilijkheden. De verzoeken om medewerking tot behoud van het eigen radiotoestel inbegrepen. I V „De Landstand" van 7 Mei helihen we uitvoerig ge- schreven over de biggenprijzen. Verschillende lezers hebben daarop gereageerd. De een uitte zijn instemming met hetgeen wij schreven en onderstreepte nog eens onze bezwaren tegen het feit dat de maximumprijzen van thans weinig of niets helpen en de kooplieden zelfs in staat stellen tot het maken van enorme whisten. An-

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 1