Het oogsten van koolzaad Akkerbouw LANDSTAND Pag. e/ï Het werk van den fruitteler in deze week Het fruitdunnen Wanneer zich te veel vruchten aan een boom gezet hebben, dient als eerste maatregel het dunnen te worden toegepast. Dit kan noodig zijn bij appels en peren, maar ook by pruimen. Het dunnen ge schiedt met de vingers of met een puntig schaartje. Van de pruimenvariëteiten zijn het vooral dè Reine Victoria en de Early Laxtonv welke er om vragen. De meest gewenschte afstand voor de vruchten van de Reine Victoria is 5 tot 7 cm., van de Early Laxton 3 tot 5 cm. Bij de beoordeeling van den afstand speelt de grondkracht en de blad stand een rol. Verder moet men er steeds op letten, dat de vruchten zoover mogelijk opéén" worden gezet. Op meerdere plaatsen zullen onze appels en peren moeten worden gedund, vooral veel boomen op zwakke onderstammen. Hoeveel men er af zal werpen, hangt geheel af van de grondkracht, van de boomen en van de variëteit. Een fijnen hand appel zal men ruimer dunnen dan een vrucht van tweede kwaliteit. In het algemeen is een afstand van 10 tot 15 cm. gewenscht. Appelvariëteiten als Cox Orange Pippin, Laxton-Superb. Allisons Orange, Mank's Codlin en peren variëteiten als Précoce de Trévoux en Comtesse de Paris zijn voor het dunnen zeer dankbaar. De vruchtteler moet dus niet aarzelen, daar vrucht- dunning toe te passen waar het noodzakelijk is, want deze dunning is tevens van belang voor het jaar 1944. Men bedenke, dat het vruchtdunnen een betere kwaliteit geeft en de boomen minder uitput. de jonge sla een belangrijk stadium in de bestrijding van de luizen overgeslagen. Bij het uitplanten moeten de jonge slaplanten nJL met de hand door een nieotinebad ge haald worden. Gebeurt dat niet, dan loopt men gevaar dat met het plantgoed de geheele kas wordt besmet. Aldug komt er voortdurend een nieuwe luizenplaag, om dat bij de bestrijding een belangrijke schakel wordt overgeslagen. Het gaat niet aan veel zorg te besteden aan den schoonmaak van de kas, indien niet ook het plantgoed wordt gezuiverd, en omgekeerd kan men niet volstaan met een louteringsbad voor de jonge slaplanten, als men de kassen verwaarloost. Waarbij dan nog de wintereieren komen op de bessenstruiken buiten, vanwaar de jonge luizen overgaan op de buiten sla of op andijvie, welke dezelfde verschijnselen toont, bleeker kleur gekrulde bladeren en sterk verminderde opbrengst Dit laatste is misschien wel het onaange naamste verschijnsel. Het Westland is in deze dingen wel eens wat moeilijk, maar het is voor deze streek de moeite waard dte zaak eens goed onder oogen te zien en voortaan de puntjes op de te zetten. Elke luis, die den winter doorkomt, is in staat 20 jongen ter wereld te brengen. En elk van die jongen herhaalt het spelletje. Als wij niet ingrijpen en er zou verder niets ge beuren, aldus de berekening van een bekenden deskundige op dit gebied, dan zouden bin nen het jaar zooveel luizen voorhanden zijn, dat zij vier maal zooveel zouden wegen als de ge heele aardbol. Er wordt gelukkig een flinke opruiming onder de luizen gehouden door lieven heersbeestjes en zweefvliegen, maar als wij er niet in willen omkomen, zullen wij ook zelf moeten ingrijpen, waartoe ons verdamping van nicotine en het onderdompelen van de jonge planten in een nieotinebad als middelen ter be schikking staan. We mogen echter nimmer een der fazen van de luizen- bestrijdüng overslaan op straffe van een flinke epide mie naderhand. Helaas houdt de praktijk geen gelijkën tred met de theorie. Vooral het Westland blijft nog wel eens een neuslengte achter. In jongere tuinbouw gebieden is men wat gauwer bereid om af te stappen van éen oude ingeroeste gewoonte en houdt men veel meer rekening met de voorschriften van de theorie. het besmettingsgevaar. Om dezblfde reden worden te dicht groeiende struiken wat gedund. 6e. De verdrogende aangetaste vruchten moeten tijdig worden afgeplukt. Bijlven zrj aan de struiken hangen, dan leveren zij voortdurend besmettings gevaar. 7e. Aangetaste scheuten moeten worden ingesnoeid en verbrand. 8e. Bij het planten van nieuwe struiken heeft het zin deze grondig na te zien en de aangetaste deelen weg te snoeien. Voor zoover nog zwavel en kalk voorhanden zijn, is het wenschelijk den geheelen struik er in onder te dompelen, alvorens tot uit- planting wordt overgegaan. Een der groote bedreigingen van den koolzaadbouw, n.l. een zeer strenge winter,, is ons bespaard gebleven en we kunnen wel zeggen, dat het koolzaad er over het algemeen goed voorstaat. Het is dan ook te wenschen, dat de oogst van de gezaaide 50.000 ha. goed gewonnen zal worden, daar dit een niet te onder schatten steun zal zijn voor de vetpositie van ons volk, die, naar we allen weten, niet erg rooskleurig is. Daar het oogsten van het koolzaad nogal moeilijkheden oplevert, vooral daar de meeste verbouwers niet be schikken over ervaring in dezen, willen wij op het volgende de aandacht vestigen. Het gaat er bij het oogsten vooral om zaad\eriies zooveel mogelijk te voorkomen. Dit zaadverlies is niet alleen nadeelig voor den verbouwer, maai ook voor de volksgemeenschap en is in de huidige omstan digheden niet verantwoord. Ook geeft dit zaadverlies, zoo dit op den akker al plaats vindt, jaren lang on- gewenschten opslag in de volgende gewassen. We willenu in het kort enkele wegen aangeven, die bij den oogst gevolgd kunnen worden. Verschillende mogelijkheden zullen we vermelden, waaruit u dat gene kunt kiezen, wat voor uw bedrijf het beste past of in uw omstandigheden het meest goede resul taat zal opleveren. I. Het maaien a. Wanneer? Het is van het grootste belang, het juiste tijdstip te kiezen, d.w.z. niet te vroeg, maar vooral ook niet te laat. Maait men te vroeg, dan krijgt men zaad van slechte kwaliteit en veel stuk geslagen korrels bij het dorschen. Maait men te laat dan krijgt men te veel zaadverlies. Het goede tijd stip van maaien valt meestal in de rustige periode tusschen den tyooioogst en den graanoogst, zoodat men alle zorg aan de zaak besteden kan. Men maait het beste zoodra het gewas een gele tint gekregen heeft en de wangen der korrels beginnen te bruinen. Bij voldoende narijpen krijgen de zaden dan wel de gewenschte kleur en hardheid. b. Op welke manier? Het voorzichtig zichten levert goede resultaten en kan heel goed op kleinere percee- len toegepast worden. De groote perceelen worden meer en meer machinaal gemaaid. Dit kan geschie den met den zelfbinder, maar bij een zwaar gewas hebben machine en doeken veel te lijden en kan men ernstig zaadverlies niet voorkomen. In dit geval is wat laat maaien zeer nadeelig. Ook kan men maaien met het losse mes, waarbij dus zonder zwadbord, enz. het koolzaad enkel losge knipt wordt. De dadelijk volgende helpers leggen het gesneden gewas terstond op zwaden of hoopen. Welke methode men ook volgt, men vermijde het maaien tijdens feilen zonrteschijn. Dan springen de zaaddoozen gemakkelijk open en krijgt men veel zaad verlies. De beste tijd van maaien is: 's morgens vroeg bij stil weer of in de avonduren, of op dagen met oedekte lucht, II. Het narijpen Na het maaien worden in de praktijk verschillende werkwijzen gevolgd, waaivan we eenige willen ver melden. 1. De schoven blijven ongebonden op den stopi>el liggen. Men kan ze ook in rijen leggen, telkens de kop van de eene schoof op het achtereind van de vorige, zoodat de zaaddoozen zoo min mogelijk met den grond in aanraking komen. Deze manier is bij mooi, vast weer wel te volgen. Minder goed weer, vooral een hagelbui, kan groote schade veroorzaken. De schoven kunnen ongebonden blijven, maar met het oog op eventueel vervoer en verdere verwerking verdient het aanbeveling de schoven met een band roggestroo aan het benedeneind te binden. Op het land dient het koolzaad een 10 a 14 dagen na te rijpen vóór gedorscht kan worden. Wil men het eerst nog in de schuur bergen en later dorschen, dan kan het een paar dagen eerder van het land ge reden worden. De tijd van narijpen hangt ook a» van het weer af. En daar er in een veertien dagen, bij ons ongestadig klimaat, heel wat gebeuren kan. ver dienen de volgende methoden meer aanbeveling 2. Het plaatsen in bossen, schijven of stompen Een schoof of zeven worden rechtop naast elkaar geplaatst, natuurlijk met de koppen naar boven. Hieromtoe komt een touw, b.v. bindertouw, waarvan men even tueel het eind vast kan zetten aan den stoppel, om omwaaien van den bos te voorkomen. Op deze schijf als grondlaag kan men nog een laag schoven tasten, waarvan de koppen diis iets hooger komen dan die van de binnenste, zoodat een hoop ontstaat, waarover men een ruiter-driepoot kan zetten voor steun. 3. Het op rijen of strepen zetten. De schoven worden gebonden of ongebonden in lange gesloten rijen schuin tegen elkaar gezet. De rijen op 2 schoof breedte. Het zaad komt dus van den grond en de afrijping komt beter tot zijn recht. 4. Het in hoopen zetten. Deze manier geeft meer werk, maar is aan te bevelen in tijden, dat het weer niet meewerkt. Men kan als volgt te werk gaan: Op de plaats, waar de eerste hoop zal komen te staan, legt men een zeil of een zelfgemaakt zakkenkleedje. Hierop legt men twee lange stokken. De eerste schoof legt men dwars over het midden der stokken en men bindt aan deze schoof een eind bindertouw. Nu moet de hoop opgetast worden. We leggen de schoven met de koppen naar binnen en men tast ze zóó op, dat het regenwater niet naar binnen loopt. Men kan den hoop afdekken met wat stroo b.v. Daarna wordt met het touw de hoop vastgezet. Heeft men klaver- ruiters, dan kunnen deze er overgezet worden, om af- en omwaaien te voorkomen Men make de hoopen niet te groot. Twee man tillen nu de stokken op en een derde haalt het kleedje waarop uitgevallen zaan ligt, naar zich toe. .Tot slot worden de stokken onder den hoop weggetrokken en men begint op dezelfde wijze aan de volgende, enz. Bij het opladen moeten de stokken weer onder den hoop worden gestoken en de hoop zoo ineens in zijn geheel op den wagen (kleed of slee) gelegd worden. III. Het dorschen 1. Op kleeden op het laad. Hiervoor heeft men noo dig dekzeilen of betrekkelijk groote zakkenkleeden. Op kleine kleedjes wordt het koolzaad aangedragen en op het groote kleed uitgespreid. Dan wordt het met vlegels of met paard en rolblok gedorscht. Deze methode is goed toe te passen als het weer mee werkt, maar dit laat in dezen tijd van het jaar wel vaak veel te wenschen over. Een paar regenbuien tijdens het verblijf op het land bevorderen ichter het gemakkelijk dorschen. 2. Bij huis op den dorsch\loer. Kijdt men act kool zaad eerst naar huis en bergt men het in de schuur, dan kan men dorschen wanneer het het oeste uit komt. Dit naar huis rijden dient voorzichtig te ge schieden. Als we geen platten wagen bezitten met een dicht laadvlak, is het gebruik van een kleed nood zakelijk. Het koolzaad wordt opgeladen met de kop pen naar binnen. Heeft men de schoven gebonden, dan geeft dat in dit geval veel gemak. Dorscht men op een betonnen dorschvloer, o dan is het aan te bevelen eerst een laagje kaf te strooien om stukslaan van de korrels te voorkomen. Op dit laagje kaf wordt het koolzaad uitgespreid en men dorscht met vlegels of rolblok. Tijdens het dorschen schudt men het stroo vaak uit. zoodat er geen zaad achterblijft. 3. Met de machine. Tegenwoordig wordt het Koolzaad veel met de machine gedorscht. Als het dadelijk van het land machinaal gedorscht wordt in een periode van sterke droogte, heeft men kans, dat net stroo erg stuk slaat en ook korrelbeschadiging komt wel voor. Het is dan gewenscht den cylinder minder toe ren te geven, evenals bij het dorschen van erwten. Ook kan men de helft van de slaglijsten afnemen. IV. Het bewaren van het zaad Men doet verstandig het zaad zoo spoedig als maar mogelijk is af te leveren. Dan heeft men de gevaren van bewaring vermeden. Vooral als het zaad net goed droog is, broeit of schimmelt het licht, waardoor de kwaliteit ten zeerste wordt benadeeld. Kan men het niet dadelijk afleveren, laat het dan niet in zakken staan, maar spreidt het in een dunne laag op een zolder bijv. uit en schep het vaak om. Het koolzaadstroo heeft weinig waarde. Vroeger werd het wei op het land verbrand. Men kan het gebruiken als ligstroo in den stal of als onderlaag onder graanmijten of in hooibergen. De hauwen of zaaddoozen vormen een goed veevoe der en doen in voederwaarde niet onder voor andere kafsoorten. Zooals hierboven reeds opgemerkt is geeft net kool zaad vaak veel opslag in de volgende gewassen. Om dit te verminderen ploege men den stoppel niet dade lijk. Zoo mogelijk ga men eerst eggen, waardoor de uitgevallen zaden een kiembed krijgen en vele gaan dan kiemen. Als men dan wat later ploegt, worden al heel wat opslagplantjes vernietigd. Koolzaad verbouwers kunnen afdrukken van deze handleiding hekomen bij hun Buurtboerenleider.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 7