De vergelingsziekte bij bieten en spinazie Weidebouw De invloed van de weers gesteldheid op grasland Veehouderij De organisatie van de geitenfokkerij in Nederland VRIJDAG 28 MEI 1943 DE LANDSTAND PAG. 8 Ziektebeeld Deze ziekte begint aan den top van het blad, hetgen waar te nemen is aan de typische gele ver kleuring, die eenige overeenkomst vertoont met de bleekgroene tint, welke ontstaat tengevolge van Mangaangebrek. Nadat de top van het blad is ver kleurd, volgen de randen, ten slotte het geheele blad, met dien ver stande, dat de hoofdnerven groen big ven afsteken! Kroten, voederbieten en mangel- wortels met rooden wortel, roode bladstelen en nerven vertoonen duidelijk in het bladgroen roode verkleuringen, als ze door de ziekte zijn aangetast. Bieten met rooden wortel en groene bladeren krijgen de gewone geel- kleuring. De bestrijding De oorzaak is een virus, een levende smetstof dus, die door blad luizen wordt ovei gebracht. De ver geling bij de spinazie heeft het zelfde virus als oorzaak. Weder- zijdsche besmetting is dus moge lijk. Telers van spinazie (in 't groot vooral) moeten dit gewas onder- ploegen, vóór de bieten gezaaid worden en zeker niet op hetzelfde land bieten verbouwen. Velen verbouwen bijv. in dezen tijd hun eigen bieten- of spinaziezaad, of kweeken voor den handel. Poot- bieten dienen dan met zorg uitge kozen te worden. Geen aangetaste exemplaren gebruiken. De bedden met zaadbieten of spi nazie voor zaad dienen zoo ver mogelijk van de andere velden ver wijderd te liggen, opdat de luizen geen besmetting kunnen overbren gen. De zaadplanten moet men verder tijdens den groei bespuiten met nicotine en zeep tegen de luis. Hierdoor wordt ook de zaadop brengst verhoogd. Niet te laat uit voeren, aangezien in den voorzo mer de luizen het talrijkst zijn. Ten slotte verdient het aanbeve ling, alle plaatsen, waar bieten, koppen, bladeren e.d. zijn inge kuild, na te gaan en alle bieten blad te verwijderen. Ook uit den bietenput mogen geen" bladeren groeien, aangezien anders de over winterende luizen zich hierop ves tigen kunnen. I N het Meinummer van het „Landbouwkundig tijd schrift" publiceert Dr. D. M. de Vries (C.I.L.O. Wage- ningen) een interessant artikel over den grooten in vloed, die het weer uitoefent op de kwaliteit van het grasgewas en de grootte van de opbrengst. Wij ont- leenen hieraan net volgende: Dat ons grasland zoo'n goeden indruk maakt, ver geleken met dat in het buitenland, moet zeker voor een belangrgk gedeelte worden toegeschreven aan het hier heerschende zeeklimaat. Dit beteekent dat in het algemeen in ons land de zomers niet heet en de winters niet streng zgn en dat er voldoende neerslag valt. De ervaring, dat de natste jaren tevens de beste gras- jaren zijn, wijst er wel op, dat veel regen een vereischte is voor goed grasland. Wig hebben vastgesteld, dat het grasgewas in Groningen in den vochtigen zomer van 1936 uitmuntte in kwaliteit. En voor welken vee houder waren de overvloedige regens van den afge- loopen nazomer geen ware uitkomst! Nog zelden is er zooveel gras gegroeid als in deze weinige maanden. In aanmerking genomen, dat ons grasland aangepast is aan zachte winters en aan vochtig weer in den groei- tijd, is het alleszins natuurlgk, dat de hoofdbestanddee- len er van typisch Atlantische soorten zijn als ruw beemdgras, Engelsch raaigras en witbol, soorten, welke men eveneens op de Britsche eilanden veel aantreft. Onze algemeenste grassoort is het malsche ruw beemd gras, dat zeer gevoelig is voor droogte. Het is door gaans productief in het voorjaar en verder weer in het najaar, maar midden in den zomer uit zich reeds in gewone jaren de groote vochtbehoefte van ruw beemd gras door aanzienlijk verminderden groei. Engelsch raaigras, onze meest gewaardeerde grassoort, die de hoofdrol speelt in onze vruchtbare weilanden, is welis waar veel beter tegen droogte bestand dan ruw beemd gras, maar helaas weinig winterhard. De matige witbol, hoofdbestanddeel van vele hooilanden, is eveneens verre van wintervast. In gebieden, waar het zeeklimaat plaats maakt voor het landklimaat, met zijn droge warme zomers en strenge winters, wijzigt zich dientengevolge ook de plantkundige samenstelling van het grasland. In Duitschland neemt vooral naar het Oosten het zoo wel vorst als droogte goed verdragende veldbeemdgras de belangrijkste plaats van ruw beemdgras in. In Zweden ruimt Engelsch raaigras het veld en is het haarachtig rood zwenkgras, dat eveneens uitstekend tegen droogte en vorst bestand is. een belangrgk gras. In Finland ten slotte ztfn van groote beteekenis soor ten als kweek en timothee, welke laatste soort in het land der middernachtzon zoo in haar element is, dat zij daar wel manshoog kan worden. Nu doet het merkwaardige feit zich voor, dat de ongewoon strenge winters van de laatste jaren, ge volgd door droogte in voorjaar en zomer, het karakter van ons grasland in dien zin hebben gewijzigd als in de verschillen tusschen gebieden met een zeeklimaat en de gebieden met een landklimaat opgesloten ligt. Sterk uitgewinterd zijn hier te lande de hoofdsoorten Engelsch raaigras en witbol, de eerste vooral in de echte weiden en in de wisselend gebruikte maaiweiden, de tweede in de jaarlgks gehooide graslanden op lich ten grond. De minder op den voorgrond tredende soor ten kamgras en reukgras zgn ook zeer door de vorst gedund. De ergste vorstschade trad op, wanneer een kletsnatte zode bjj strenge vorst bevroor. Dit was bij voorbeeld het geval voor het Hollandsch-Utrechtsche graslandgebied in de periode van aanhoudend strenge vorst van December 1938 en voor het Noorden van het land in den nawinter van 19391940. Een dik sneeuwdek, zooals dat in de Oosteiyke deelen van ons land gedurende den winter van 19411942 tot diep in Maart onafgebroken den bodem bedekte, gaf een heil zame beschutting, zoodat daar weinig van vorstschade te bespeuren viel. Door het uitvriezen van veel gras ontstond een holle zode, welke volop gelegenheid tot uitbreiding gaf aan allerlei soorten planten, die onder normale omstandig heden met een bescheiden aandeel in de samenstelling van de grasmat tevreden moesten zijn. Zoo profiteer den direct van de uitwintering winterharde soorten, welke door sterke uitstoeling of door uitloopervorming veel open ruimte in beslag konden nemen, zooals onze weidevorm van timotheegras, verder beemdvossenstaart, kweek en, ln het bijzonder op vochtige plaatsen, ruw beemdgras, geknikte vossenstaart en de kruipboterbloem Daarnaast kregen planten, die zich vooral door zaad vermenigvuldigden, een buitengewone gelegenheid tot vestiging. Ook onder deze soorten bevonden zich zoowel grassen als bladonkruiden, o.a. zachte fravik, straatgras en veldzuring. Langzamerhand kwamen andere soorten tot grootere uitbreiding. Zoo beheerschte in den na zomer van 1940 de late grassoort fiorien het beeld van vele onzer goede graslanden, waardoor de kwaliteit van het grasgewas aanmerkelijk bij vroeger achterbleef. 1940 was wel een echt struisgras jaar. Zeer opvallend was in Hollandsche laagveenweiden in 1940, dus na twee winters met strenge vorst, de rtjkdom aan witte klaver. Dit verraste des te meer, omdat in de uit stekende weilanden met hun dichte raaigraszode, op gevuld als deze is door het zodesluitende ruw beemd gras, vroeger vrijwel geen plaats over was voor de klaver, die er dan ook lechts sporadisch aangetroffen werd. Door de sterke uitwintering van veel Engelsch AN beneden naar boven zijn de geitenfokkers op de volgende wijze verbonden: 1. Iedere geitenhouder individueel kan lid zijn van een plaatselijke geitenfokvereeniging. 2. De plaatselijke vereenigingen zijn vereenigd tot Provinciale Bonden van Geitenfokvereenigingen. 3. De verschillende provinciale Bonden zijn georga niseerd in de top-organisatie: de Nederlandsche Commissie voor de Geitenfokkerij. De plaatselijke vereenigingen. Meestal zijn dit in de eerste plaats bokhouderijen. De vereenigingen hebben één of meer bokken in eigen dom, welke voor een zeker dekgeld beschikbaar wor den gesteld. Geiten van nlet-leden worden ook toe gelaten. maar dan tegen een hooger dekgeld. Dit laatste is natuurlijk logisch. De leden koopen geza menlijk een bok, betalen daarvoor contributie, en loopen eenig risico. Verder zijn aan de plaatselijke vereenigingen vaak onderlinge verzekeringen verbonden. Door de leden worden eenige taxateurs benoemd, die de geiten langs gaan en de waarde taxeeren. De premie bedraagt meestal ongeveer 5 of 6 pCt. Het spreekt wel vanzelf, dat de onderlinge verzekeringen niet zoo hoog kun nen waardeeren als de marktprijzen nu gaan. Verder worden in eenige vereenigingen stalwedstrijden ge houden, waarbij de bouw van den stal, ventilatie, licht, ligging van de geit, klauwverzorging, zindelijkheid enz. worden nagegaan. De Provinciale Bonden. Zooals reeds gezegd, zgn de plaatselijke vereenigin gen in Provinciale Bonden vereenigd. Deze Bonden hebben in het algemeen de taak, de belangen van de aangesloten geitenfokkers te behartigen en maat regelen ter verbetering van den geitenstapel te nemen. raaigras had de klaver in de veenweiden haar onge wone kans gekregen. Sedert dien heeft zij er zich gehandhaafd. Een andere soort, welke zich ten gevolge van de strenge winters hier en daar heeft uitgebreid, is rood zwenkgras. De schadelijke gevolgen van droogte uiten zich uiter aard veel minder op de steeds vochtige veengraslanden dan oj> de zand- en kleigraslanden, waar het aandeel van ruw beemdgras ten gevolge van de droogte zeer terugloopt. De daardoor minder productief en ook hol ler geworden zode verschaft de witte klaver ruimte om zich uit te breiden. De practijk heeft dan ook ervaren, dat de graslanden, waarin nog de meeste klaver groeide, het beste door de droogte heenkwamen. Het kan echter ook voor de klaver te erg worden, zooals tijdens de hittegolven van Juni en Juli 1941 het geval bleek te zijn, toen men klaver op het land zag verdrogen. Onder invloed van de hoeveelheid regen wisselen dus de percentages ruw beemdgras en witte klaver. Ook Engelsch raaigras is aanmerkelijk beter tegen droogte bestand dan ruw beemdgras. Voor graslanden, die bijwijlen last van droogte hebben, is het dus niet zonder gevaar voor de oogstzekerheid, om door hooge stikstofgiften de klaver al te zeer te onderdrukken en ruw beemdgras ten opzichte van Engelsch raaigras te bevorderen. Gelukkig kan ruw beemdgras zich echter bg vochtig weer spoedig her stellen. Evenals voor strenge vorst geldt ook voor droogte, dat de hoeveelheid kweek en onkruid er door toeneemt. Als gevolg van de vele droogte en vorst van de laatste jaren is ten slotte veldbeemdgras lang zamerhand in ons land tot een soort van beteekenis geworden. Na een reeks van jaren met strenge winter koude en veel droogte in den groeitijd, vooral in het voorjaai en in den voorzomer, gaf ons grasland in den zomer van 1942 een beeld te zien, dat wel zeer afweek van dat van vroegere jaren. Het vertoonde duidelgk een overgang van zeeklimaat- tot continentaal gras land. Zoo overheerschten in Juni op de diepontwaterda kleigraslanden van het Centrale Groningsche Grasland gebied grassen als timothee en kweek in plaats van Engelsch raai en ruw beemd. Een bijkomende omstan digheid was, dat kweek in het dat voorjaar gescheurde land zeer hinderlijk bleek te zgn. En kweek is op bouw land veel meer gevreesd dan op grasland. Onder gun stige omtandigheden is het daar spoedig weer door de zodevormende grassen onderdrukt. Zoo was dit tot onze groote verrassing het geval na het zeer gunstige gras- weer van vorigen nazomer. Behalve het aandeel van kweek bleek ook dat van timothee in den herfst weer tot normale proporties te zgn teruggebracht. Fiorin en witte klaver voerden er toen den boventoon, terwijl de zoozeer getroffen grassen Engelsch raai en ruw beemd nog slechts ongeveer de helft van hun aandeel uit de goede jaren bezaten. De uitermate sterke ontwikkeling van de klaver en het eenigszins teleurstellend herstel van ruw beemdgras zullen vermoedelgk tevens hurrgrond vinden in de ver minderde stikstofbemesting van de oorlogsjaren. De geldmiddelen van de Bonden bestaat uit een Rijkssubsidie, soms een provinciale subsidie en con tributies van de aangesloten vereenigingen. In de eerste plaats is van belang, dat de Bonden zorgen voor goede dekbokken. De beste geiten, zoo wel wat productie als exterieur betreft, kunnen wor den aangewezen als z.g. bokmoeders Natuurlijk moeten ze dan door een goeden bok zijn gedekt. Meestal geschiedt de opfok van de boklammeren cen traal in een opfokstation. Daar de geiten gehouden worden voor de melk productie en nog meer speciaal voor de productie van melkvet, is het wel duidelijk, dat bij de fokkerij sterk de aandacht moet worden geschonken aan de melk- productie-gegevens. Deze gegevens worden op onge veer gelijke wijze verkregen als bij het rundvee. We kennen twee- en drieweeksche controle, door een controleur wordt een hoeveelheid melk gewogen, er wordt een monster genomen en daarin wordt het vet gehalte bepaald. De controle wordt uitgevoerd door de plaatselijke vereenigingen, waarbij meestal de Provinciale Bonden een behoorlijke subsidie verleenen. Op deze wijze worden dus de beste productiedieren uitgezocht. Plaatselijke keuringen. De selectie op exterieur geschiedt vooral op de plaat selijke keuringen. Deze worden onder leiding van het Bondsbestuur door de plaatselijke vereenigingen ge organiseerd. Het Bondsbestuur stelt geldprijzen en aanvoerpremies beschikbaar. Op deze keuringen wor den ook de ervoor in aanmerking komende dieren ingeschreven in stamboek of register. In bet stamboek wanneer de dieren van bekende (volbloed) afstam ming zgn, andere, in het register. B(j deze inschrijving wordt van ieder dier een keu ringsrapport opgemaakt, terwgl het dier een stamboek

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 8