De Landstand
en de bedrijfschappen
ZEELAND
GOES
Vrijdag 16 Juli 1943
3de Jaargang No. 28
Verantwoordelijk voor den
inhoudDe Boerenleider.
an
astand
Nu de opbouw der Bedrijfschap
pen zijn voltooiing nadert, is het
tijd dat de boeren meer belang
stelling krijgen voor deze organi
saties. Het gevaar bestaat n.l. dat
dit gansche apparaat uitsluitend
geleid wordt door de groepen uit
de industrie en uit den handel.
Hoe goed het apparaat ook is en
hoe goed het ook bedacht is, toch
zou dat dan een doodelijk gevaar
gaan worden voor de vrije ont
wikkeling van het hoerendom. Dit
gevaar is niet denkbeeldig, ja zelfs
zeer groot. Dat dit gevaar zoo
groot is zit niet in de groot-indus
trie en ook niet in den groothandel
en evenmin in de Bedrijfschappen
als zoodanig, maar dat gevaar zit
in den liberalen materialistischen
geest, die vele boeren bezielt.
Immers het Bedrijfschap is een
z.g. verticale organisatie die ge
voed wordt en opgebouwd is uit
twee horizontale organisaties. De
ééne horizontale organisatie is de
„organisatie van het bedrijfs
leven", met den opbouw waarvan
de „Commissie Woltersom" werd
belast. Van daaruit worden de
Raden van Bestuur en van Bij
stand in de Bedrijfschappen aan
gevuld. Nu is de Landstand wel
geen horizontale organisatie in
den economischen zin, maar tegen
over de Bedrijfschappen vervult
hij wel de taak van een horizon
tale organisatie. In de verorde-
ning, waarin de Bedrijfschappen
zijn opgericht, wordt gesproken
over „Producenten". Hiermede zijn
de boeren bedoeld. De Raden van
Bestuur en van Bijstand bestaan
dus uit vertegenwoordigers van
de industrie, van den handel, van
het ambacht en ook, voor een groot
percentage zelfs, van boeren. Nu
is die verordening voor de oprich
ting van de Bedrijfschappen in
April 1941 gekomen, terwijl de
Landstand in October 1941 naar
voren kwam. De Commissie Wol
tersom bestond reeds voor dat de
Bedrijfschappen er waren, vandaar
dat in de verordening van de Be
drijfschappen wel gesproken wordt
over de organisaties van handel
en industrie en ambacht, maar
niet over den Landstand. Vele libe
rale slimmelingen .meenden toen
dat zij nu eens de boeren aardig
voor waren en dat de boeren dus
voorgoed op het vierde plan gezet
waren, voorzoover het betreft de
marktordening en de verdeeling
der levensmiddelen. Deze stak
kers vergaten echter dat de Be
drijfschappen en de Landrand
beide vrucht zijn van den nieuwen
volkschen boerengeest en dus van
den opbouw van het maatschappe
lijk leven in den nieuwen tijd. De
Bedrijfschappen en de Landstand
zijn dan ook beide publiekrechte
lijke lichamen van precies dezelfde
soort. Nu zijn er boeren, die wel
zitting willen hebben in het be
stuur of in den Raad van Bijstand
der Bedrijfschappen, maar die in
hun eigenzinnige domheid niet wil
len medewerken aan den Land
stand. Omdat de Landstand een
half jaar na de Bedrijfschappen
kwam, hebben enkele boeren zit
ting daarin, zonder dat er toen
nog overleg kon plaats vinden met
den Landstand. Deze spelen nu
volkomen in de kaart van het
groot-kapitaal, omdat de groot
industrie en de groothandel wel
eensgezind samenwerken in de Be
drijfschappen. Als nu de boeren in
de Bedrijfschappen zouden weige
ren samen te werken met de
eenige boerenorganisatie die in
Nederland is, dan is de invloed
van de boeren op de marktorde
ning volkomen gebroken. Dezer
dagen zijn al die heeren dan ook
voor de keus gesteld: óf samen
werken met den Landstand, of
verdwijnen. De tijd is te ernstig
en de boerennood is te groot dan
dat wij kunnen dulden dat de boe
renstand opnieuw zou worden ver
raden door een stelletje politieke
mastklimmers. Die niet mede wil
werken met den Landstand, die
dient zich terug te trekken op zijn
eigen boerderij, dan kan hem geen
kwaad overkomen; dat is ten min
ste ook nog eervol en ieder kan
daar respect voor hebben. Als
dezulken echter wèl in het publieke
leven, mede arbeiden en wèl een
positie aanvaarden in de Bedrijf
schappen, dan zijn zij saboteurs en
verraders en zullen als zoodanig
worden behandeld.
Nu dus principieel is vastgelegd
dat de z.g. „producenten", dat zijn
dus de boeren, in de Bedrijfschap
pen in volkomen samenwerking
met den Landstand hun taak moe
ten vervullen, nu is daarmede ook
komen vast te staan dat er op het
gansche terrein van de voedsel
voorziening en van de marktorde
ning geen stap mag worden ver
zet zonder dat de boer er in wordt
gekend. Dat was principieel reeds
zoo vanaf October 1941 omdat dit
recht reeds werd vastgelegd bij de
oprichting van den Landstand. Het
is nu echter eenmaal zoo, dat vele
menschen eenige jaren noodig heb
ben om de meest eenvoudige en
nuchtere waarheid in zich op te
nemen.
De taak van de boeren in de Be
drijfschappen is in de eerste
plaats: te zorgen dat de voedsel
voorziening zoo goed mogelijk is
niettegenstaande alle moeilijkhe
den van vandaag. Elke maatregel
wat betreft vee-levering, oogst-
verzameling, prijzenpolitiek, enz.
enz., moet grondig bekeken wor
den door de boeren in de Bedrijf
schappen in overleg met de daarbij
aansluitende afdeeling van den
Landstand. Zoo kan er een ge
zonde organische samenwerking
zijn van allen die betrokken zijn
bij de voedselvoorziening van ons
volk.
De oorlogstoestand remt echter
een volkomen doorzetting van den
Landstand en de Bedrijfschappen.
Dat zelfde geldt ook voor de orga
nisatie van industrie en handel.
Dat neemt echter niet weg dat de
goedwillenden alles op alles moe
ten zetten om dezen opbouw en
ombouw zoo ver en zoo goed moge
lijk door te zetten. Redenen van
oorlogseconomie zullen wij respec
teeren, echter de politiek mag
geen rol spelen. De oude liberale
landbouwpolitiek passend bij de
oude landhouwcrlsisorganisatipt ig
nu eenmaal uit den tijd. Daarom
is het ook de taak van de boeren
in de Bedrijfschappen zoo te wer
ken dat ieder die nog aanhanger
is van de liberale landbouwpoli
tiek, door de praktijk, tot de
erkenning komt dat de nieuwe boe-
renpolitiek toch beter, rechtvaar
diger en ten slotte ook voordeeli-
ger is.
Dat alles wil niet zeggen dat
de tegenwoordige landbouwpolitiek
overeenkomt met den boerengeest,
zooals de Landstand de dingen
ziet. De Landstand en de Bedrijf
schappen zijn dan ook slechts de
organisaties, die de doorvoering
van een gezond landbouwbeleid
mogelijk maken. Gezonde land
bouwpolitiek gaat uit van den boer
en zijn erf en niet van Den Haag
met zijn bureaux. Dat is geen
theorie maar dat is een gansch
andere wijze van werken en v|n
samenwerken tusschen boer en
organisatie en tusschen hoerendom
en volksgeheel.
Het apparaat is voltooid. Het zal
nu van de eensgezindheid en van
het gezonde verstand der boeren
zelf afhangen, of er een gezonde
geest en een gezonde landbouw
politiek zal worden gevoerd door
de organisaties die nu gekomen
zijn.
Op dat gezonde boerenverstand
zullen wij ons steeds blijven be
roepen.