@^RUITÏEELT@A Kaligebrek bij appel en bes Dc aanleg van boomgaarden Het verleden 4 Nauwkeurig opgezette proeven met water cultures en in zuiver zand hebben duidelijk aanget "ond, dat er verschillende stoffen zijn. die de planten noodig hebben voor een normale ontwikkeling. Men heeft op deze w\jze een inzicht gekregen in de be- standdeelen, die in den bodem aanwezig moeten zijn en waarover de plant moet kunnen beschikken, wil zij zich behoorlijk kunnen ontwikkelen. Onder de voedingsstoffen, die onze fruit- boomen uit den bodem opnemen, neemt Kali een voorname plaats in. Met behulp van de hierboven bedoelde proefnemingen heeft men kunnen vaststellen, hoe de planten zich gedragen als zij zich moeten ontwikkelen, zonder dat zij ook slechts over de geringste hoeveelheid kali kunnen beschikken. De waarnemingen, met die proeven gedaan, heeft men weer getoetst aan proeven met zeer arme gronden, die men van verschillende meststoffen voor zag, terwijl er telkens één werd wegge laten. Men heeft zoodoende ook een inzicht gekregen in de symptomen, die men waar neemt wanneer er een tekort optreedt aan een der noodzakelijkste voedingsstoffen. Uit de genoemde watercultures en uit proeven met zeer arme gronden is geble ken, dat onze fruitboomen een vrjj groote behoefte hebben aan gemakkelijk opneem bare Kali. Vooral de Roode Bes en enkele van onze appelsoorten reageeren sterk op een tekort aan opneembare Kali in den bodem. De bladeren nemen aanvankelijk, een eenigszlns donkerder kleur aan, zoo dat zij als het ware den indruk vestigen, dat de boomen sterk met stikstof zijn ge mest, maar al .-spoedig buigen zich de blad randen om, terwijl zij afsterven. Het ver schijnsel staat algemeen bekend onder den naam van Randjesziekte". Bandjesziekte. De Kali vervult een belangrijke rol bjj de waterhuishouding van de plant. Is er een tekort aan Kali, dan treden storingen en daardoor de bewuste doode randen op. Behalve de opgenomen hoeveelheid Kali spelen ook de beschikbare hoeveelheid bodemwater, de vochtigheid en de tem peratuur een rol bij het optreden der Tegen net najaar worden door \ele fruittelers plannen gemaakt voor het aanleggen vdn een boomgaard. Daartoe kan men overgaan, wanneer toestemming is verkregen van de afdeeling Tuinbouw van de Land- bouw-Crisis-Organisatie 'n de be treffende provincie. Daarna gaat men van het daarvoor bestemde terrein een of meer grond monsters nemen, om dit of deze op het BcdrUfslaboratorium te Gro ningen te laten onderzoeken. Ingeval de afwatering niet naar wensch Is, kan de Itykstuinbouwconsulent zijn bemiddeling vcrleenen voor een aan- koopvergunning voor draineerbuizen. Intussehen kan het beplpiitingsplan worden opgemaakt. Daarvoor raad plege men de Beschrijvende Rassen- lijst voor Fruit, welke by den Nedcr- landsehen Algemeenen Keurings dienst te Wageningen voor 0.35 verkrijgbaar is. Ook kan men by het opmaken van het plan de hulp inroepen van den Rykstulnbouwvoor- lichtingsdienst. Van groot belang Is het de boomen zoo spoedig mogeiyk te bestellen, want daarnaar bestaat een groote vraag en de voorraad is beperkt. Alleen wanneer deze boomen ge keurd zU'n door den Nedcrlandschen Algemeenen Keuringsdienst, den N.A.K., is men zeker van soortecht heid en gezondheid. Het gebruik van turfmolm by het planten op zware en matig zware kleigronden en op gronden, welke snel uitdrogen, moet worden -«anbe- volen. Men zorge er dus vóoi 'ijdlg turfmolm te bestellen. Veel iioeft men er niet van noodig; één pak ls voldoende voor 30 40 boomen. Zyn alle genoemde maatregelen by- tyds genomen, dan is het mogelijk In November te planten. Men kaD dan meer succes verwachten dan met voorjaarsplanting. INSEECTIE VAN DEN TUINBOUW Randjesziekte". Daar de oorzaak van de ziekte" bekend is, zal het ook eenvoudig zijn een geneesmiddel aan te geven. En inderdaad, een goede bemesting met kali- houdende meststoffen is het middel ge bleken om het verschijnsel op te heffen. Zoo eenvoudig als het hier staat neerge schreven gaat Let echter in de meeste gevallen niet. Op zandgronden zal men slechts zelden last van Randjesziekte" hebben. Als dergelijke lichte gronden regelmatig vol ledig worden bemest, treedt de kwaal niet op. Heeft men op onvolledig of onvol doende gemeste perceelen op lichte gron den er last van, dan is met een flinke bemesting de font gewoonlijk weer her steld. Anders is het gesteld met de kleigronden en in het bijzonder met de zware klei gronden. Het komt voor, dat men daar het verschijnsel ziet optreden en dat men dan overgaat tot het toedienen van een zware bemesting met een kalihoudende meststof. En de kwaal verdwijnt dan niet in één enkel jaar tyds: integendeel, men ziet dikwijls nog geen resultaten als men de zelfde zware bemesting jaren achtereen vol. houdt. De oorzaak van dit onbevredigende resul taat op kleigronden moet men zoeken in het feit, dat men met het uitstrooien van de meststof nog niet de boomen voedt, maar dat men de zouten aan den bodem geeft. En de boomen moeten dan met hun wortels de voor de ontwikkeling en voe ding noodzakelijke stoffen uit den bodem opnemen. Speciaal op zware kleigronden gaat dat opnemen van de voedingsstoffen dikwijls met moeilijkheden gepaard. Onder andere kan dikwijls ook de Kali in den grond op een zoodanige wijze worden vastgelegd, dat de wortels va« onze vruchtboomen er niet, of in slechts onvol doende mate, oner kunnen beschikken. Door in dergelijke gevallen het toedienen van kalihoudende stoffen hardnekkig vol te houden, net zoo lang totdat de bodem als het ware verzadigd is, zal men uit eindelijk bereiken, dat ook de boomen een voldoende hoeveelheid tot hun beschikking hebben en zich gped ontwikkelen kunnen. Kalibemesting. Om eenigszins een denkbeeld te krjjgen van den kalitoestand van den grond, kan men een monster door het Bedrjjfslabora- torium in Groningen laten onderzoeken. Men moet echter naast het analyserapport ook steeds goed letten op de ontwikkeling der boomen. Want het kan zijn, dat uit de cjjfers van het rapport de conclusie getrokken kan warden, dat de kalitoestand bevredigend, althans niet slecht is, ter wijl toch de boomen verschijnselen vertoo- nen, die er op wijzen, dat ze onvoldoende Kali kunnen opnemen. Er is namelijk ver schil tusschen de kali, die in het labora torium als beschikbaar kan worden aan getoond en die door onze fruitboomen in derdaad kan worden opgenomen. Gronden dus, die een middelmatigen kali toestand hebben en waarop de boomen geen verschijnselen vertoonen, die wijzen op een tekort aan Kali, moet men regel matig van Kali voorzien: een jaarlyksche bemesting van ongeveer 150 kg. zuivere Kali is in dergelijke gevallen voldoende. Zoodra men echter te maken heeft met gronden, die een minder goeden of mogelijk een onvoldoenden kalitoestand hebben, dan zal men meer moeten gaan gevensoms zal men dan gaan tot het vijfvoudige, namelijk 750 kg. zuivere Kali. In de meeste gevallen echter za.1 men zich beperken tot 300400 kg De kalibemesting aan men toedienen in den vorm van chloorvrije of wel van chloorhoudende meststoffen. Een groote gift van de laatste kan ernstige gevolgen hebben. Behalve dat een tekort aan Kali een vorm van randsterfte Randjes ziekte"" veroorzaakt, kan een dergelijk verschijnsel ook optreden door een teveel aan chloor ln den bodem. Tevens is het chloor zeer nadeelig voor den kalktoestand en de structuur van den bodem. Met de chloorhoudende meststoffen (Kalizout 20 pet., 30 pet., 40 pet., 50 pet.) moet men voorzichtig zyn: men geeft er niet meer van dan ongeveer 300 kg. per h.a. per jaar en zorgt, als de gronden niet zeer kalkryk zijn, tegelijkertijd voor een kalkgift van ongeveer het dubbele gewicht. Van de chloorvrije meststoffen kan men vrijwel onbeperkte hoeveelheden per jaar toedienen. Het verdient echter, om een tijdelijk te hooge zoutconcentratie te voorkomen, aanboveling de totale te geven hoeveelheid over enkele giften te vqrdee- len. De meststoffen, die in het bijzonder ln aanmerking komen zijn Patentkali en vooral Kalinitraat. Het beste zal men handelen als men deze twee. mogelijk met een geringe hoeveelheid chloorhoudend kalizout, combineert. Het chloorhoudende kalizout geeft men dan in het najaar, Patentkali en Kalinitraat ln het voorjaar en zoo noodig in den zomer nog Patent kali, totdat de vereischte totale hoeveelheid zuivere Kali Is bereikt. „O vrije lucht en onbekommert leven! 0 hoef! O lant! O soete bujjtenvreugt Geen koninckshof en kan de ziel [vergnoegen geven Want daer en is geen woonplaats van [de deugt" Met deze woorden stelde Jacob Cats, de boe r- d roogmaker-landon tginner en dichter, het vrije boerenleven boven het wufte hofleven dat zeer zeker in zijn dagen den boventoon voerde. En zijn collega Poot dichtte in het overbekende „Akkerleven". „Hoe genoeglijk rolt het leven Des gerusten landsmans heen Die zijn zaligh lothoe kleen, Om geen koningskroon zou geven!" En dan volgt een beschrijving van lou ter heerlijkheden, die volgens hem al leen den boer ten deel vielen. Toon mij dano arme stadt, Zulk een wellust, zulk een schat, Welige akkers, Groene boomen, Malsche weiden, dartel vee, Nieuwe boter, zoete meê, Klare bronnen, koele stromen, Frissche luchten, overvloet, Maekt het buitenleven zoet." En dit zijn nog slechts 'n paar voor beelden uit de boer-dichtkunst uit vroeger tijd. Wanneer we dat zoo lezen, dan moeten we wèl gaan denken: Wel, wel wat was i het in die dagen een mooie tijd voor I den boer! Lezen we de literatuur er eens op na, dan komen we tot de slotsom dat dit inderdaad in Zeeland, Holland en W. Friesland het geval was, speciaal met dop eigengeërfden boer, hoewel in 't bijzonder in Zeeland ook de pachtboer j; niet te klagen had. 1 Reeds in dien tijd was akkerbouw over- 'l wegend in onze provincie. In de 18e eeuw werd de aardappel een belangrijk cultuurgewas; de Zeeuwsche aardappe len hadden den naam, in smaak boven andere uit te munten. De mee of mee krap was het belangrijkste product der eilanden, dat niet alleen voor eigen j, land bestemd was, doch ook geëxpor- ]j teerd werd naar Italië, Spanje en Frankrijk. Het belang van de meekrap voor Zee land blijkt wel uit de vele plakkaten welke door 's Lands Staten in Middel burg zijn uitgevaardigd, regelende het delven, den tijd van 't delven, de berei ding, het keuren enz. der meekrap. De paardenhouderrj was reeds zeer be langrijk en door overheidsbemoeienis geregeld. Zoo werd in de Resolutiën van de Sta ten van Zeeland op 22 Sept. 1693 be paald dat op Schouwen Duiveland geen hengsten tot het dekken gebruikt moch ten worden, indien zy niet aan den Ma gistraat van Zierikzee waren getoond en door dezen toegelaten waren. Het boerderij-type in Zeeland was reeds 300 jaar terug praktisch gelijk aan dat van thans, wat betreft bouwwijze en indeeling. Runderen werden weinig ge houden, meestal niet maar dan 6 k 8. Het landelijk leven Wie nu zou denken dat op het platte land alles pais en vree was, die heeft het mis! Vechtpartijen waren aan de orde van den dag en vooral waren (als steeds) de vrouwen daar de oorzaak van. Zoo werden tusschen de „jonkheid" van verschillende dorpen vaak ware veld slagen geleverd, enkel en alleen omdat een meisje uit het eigen dorp vrijde met een jongen uit 'n ander dorp. Het voedsel in die dagen was zeter eenvou dig, maar toch voedzaam. Melkspijzen, brood en vleesch vormden de hoofdbe- standdeelen er van. De veehouders, die kaas en boter maakten, waren gewoon, geronnen melk te eten; de mèlk nadat de room en boter afgekamd was, als gekamde melk te gebruiken en verder de hui of wei der kaas te drinken. De dag was ingedeeld naar het gebruik der spijzen. De tijd van eten werd „schofttijd" genoemd. De schoften vie len 's morgens tusschen 8 en 9 uur, des middags tusschen 12 en 1 uur en des avonds te 4 k 5 uur, al naar gelang het jaargetijde. De avondmaaltijd werd tusschen 8 en 9 uur gebruikt. Vleesch en spek werden in di toesi Het gege nis Het gero waai wort en o wer< saus oors boer vet, heer De talr we de Eiei deri Vis niel bro tar me bes brc brc wa vri oni he In da in he d£ bi b< Door M. Albrechtse, Stafleider van den Ned. Landstand in Zeeland Den geslachtsnaam voert iemand tegen woordig van rechtswege, omdat hij een gevolg is van geboorte en verband houdt met de afstamming. De voornaam daarentegen wordt tegenwoordig in de geboorteakte aan het kind gegeven. Stond het oorspronkelijk een ieder vrij den toenaam of familienaam te dragen, die hem goed dacht, dit was ook het geval met de voornamen. Zooals met de familienamen was ook van een wet telijke regeling op dit gebied in ons land weinig of niéts te bespeuren. Alleen de kerkelijke overheid oefende nog eenig toezicht uit, doordat de Roomsch-Katho- lieke geestelijkheid er zorg voor droeg, dat hoofdzakelijk de namen uit de kalen ders of uit de kerkelijke geschiedenis werdén gegeven. Oorspronkelijk hadden de menschen slechts één naam, die ge lijkwaardig was met den voornaam, welke toestand tot de 13e eeuw heeft geduurd. Nadat op 20 Sept. 1792 in Frankrijk de burgerlijke stand als staatsinstelling was ingevoerd werd het daar te lande noodig geoordeeld bepalingen in het leven te roepen tegen het willekeurig geven van voornamen, hetgeen evenals voor de familienamen geschiedde bij de wet van 11 Germinal van het jaar XI (1 April 1803). Ons land werd op 9 Juli 1810 bij Frankrijk ingelijfd en bij Kei zerlijk Decreet van 8 Nov. 1810 wer den met ingang van 1 Januari 1811 de Fransche wetboeken, waaronder de wet van het jaar XI, ingevoerd in Zeeland, Brabant, het Land van Maas en Waal Nijmegen daaronder begrepen en de Bommelerwaard. Voor het overig deel van ons land geschiedde zulks bij Decreet van 6 Januari 1811 met ingang van 1 Maart 1811. Volgens de wet van 11 Germinal van het jaar XI mogen slechts toegelaten worden de namen, voorkomende in de verschillende kalenders (waarmede de namen van heiligen der Roomsch-Katho- lieke Kerk bedoeld zijn), alsmede die van bekende personen uit de oude ge schiedenis. Pennestrijd Heel wat pennen zijn op papier gezet over de vraag of die wet nog rechts geldig is. Hoe het ook zij, de Hooge Raad heeft zich eenige malen voor rechtsgeldigheid uitgesproken (arresten van 10-6-1853, 4-1-1856 en 15-1-1857). Reeds lang vóór de invoering van de wet van het jaar XI hadden in ons land vele voornamen burgerrecht verkregen

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 4