(fyool&rri ©HQ De Courant Het Nieuws van den Dag HOcmii HET KOOLZAAD1 MOET \NU QEZAAID WORDENTi o kor m (j m fit tie botsing tier meciiingetl ontstaat de waarheid Van zeer geachte zijde bereikte ons èett brief, geschreven door een gepen sioneerd landbouwdeskundige, Wij wil len gaarne eenigszina uitvoerig op de vragen en bedenkingen, in dit schreven vervat, ingaan. „In De Landstand van 6 Augustus 1943, trof ik een artikel van Uwe hand aan over de „Waarde van den stalmest", dat bjj mij de vraag deed rijzen, op welke, proeven de daarin vervatte mede- deelingen berusten. Dat de humus in den grond een belangrijke rol speelt is mij niet onbekend, doch ik beb mjj reeds vaak de vraag gesteld, welke geldswaarde hierin ligt opgesloten in vergelijking met de kosten, die er in den vorm van stroo aan besteed wor den. Naar mijne meening moet zooveel mo gelijk worden getracht de vloeibare en vaste uitwerpselen gescheiden te hou den en de vloeibare in het voorjaar uit te sproeien op bouwland zoowel als op grasland. Stroc schijnt mij voor mest te duur en de organische stof fen uit de vaste uitwerpselen kunnen waarschijnlijk het best in Augustus worden uitgespreid. Wanneer de bemesting uitsluitend met kunstmest geschiedt verkrijgt men bij flinke bemesting een verrijking van den grond met wortelresten, die veel regelmatiger door den grond zijn ver spreid dan met stalmest is te bereiken en het schijnt mij daarom toe. dat vooral op grasland organische mest overbodig is. Voor bouwland is dit voor zoover mij bekend, nog altrjd niet door proeven uitgemaakt. Indien U van een andere meening zij't, zou het mij aangenaam zijn, Uwe rede nen daarvoor te mogen vernemen." Tot zoover de brief. En daar ik inder daad van een andere meening ben, heb ik dan ook uitvoerig den briefstel ler geantwoord. Waar dit antwoord m.t ook voor de lezers van den Land stand van belang is, laat ik den inhoud van het antwoord hier volgen. „De mededeelingen, in het bewuste arti kel vervat, berusten o.a. op de proe ven van Ir. O. J. Cleveringa, Rijks- landbouwconsulent te Zutphen. Ze zijn te vinden in het werkje van genoem den heer getiteld: „De beteekenis van organischen mest voor het behoud van de vruchtbaarheid der cultuurgronden." Om eenige voorbeelden te geven vol gen hier enkele cijfers. Bij het proefveld N. Ge. 9 van den Heer Van Til te Hummelo, op esch- grond, was de opbrengst van de kunst- mestperceelen bemest met chilisalpeter op de kalkrijke helft de stalmest op 100 gesteld schommelende van 78 tot 100, gemiddeld 91, brj zwavelzuren am moniak van 72 tot 95, gemiddeld 83. Op de kalk ar me perceelen varieerden de opbrengsten bij Chili van 76 tot 91, gemiddeld 84 en bij zwav. amra. van 70 tot 93, gemiddeld 85. Op het proefveld N. Ge. 15, Groot Graffel n te Warnsveld op zandgrond, waren deze cijfers: (Ingezonden mededeeling). fiy de kalkr^ke pereéelerti voor Gbiii 74—103, gemiddeld 86—; voor aa 58—92, gemiddeld 78, Bi) de kalkarme perceelen voor Chili 8285, gemiddeld 72; voor za 4986, gemiddeld Y5. Deze beide proefvelden zijn op zand grond gelegen. Er wordt verder nog een proefveld besproken N. Ge. 97 van den Heer HeiJting te Angerto, gelegen op kleigrond. De resultaten waren hier als volgt: Stalmest op 100 gesteld, brengt de kunstmest 85 op. Een zeer mooie proef op kleigrond is dan nog gelegep te Beerta op het Proefbedrijf aldaar. Hoewel de resul taten daarvan nog niet gepubliceerd zijn, is nu al wel te voorspellen, dat deze voor stalmest een zeer grooten voorsprong zullen toonen. Op het ge zicht is n.l. reeds een flink verschil waar te nemen, zoodat de opbrengst- verschillen wel 20 pCt. of meer zullen bedragen. Verschillen beneden 20 pCt. zijn immers moeilijk op het oog te constateeren. Wat de opmerking betreft over de ge scheiden bewaring en het uitbrengen van de gier in het voorjaar, daarmede ben ik het volkomen eens. Dat stroo voor mest te duur zou zijn, betwijfel ik. Het is echter moeilijk, hieromtrent een berekening te maken. Op de bedrij ven, waar stroo anders toch uiet ren dabel gemaakt kan worden en waar verkoopen niet mogelijk is, is het zeer zeker als meststof tot waarde te bren gen. Bovendien vergete men niet, dat er op de meeste bedrijven veel te wei nig stalmest aanwezig is, om elk per ceel er vaak genoeg van te doen pro fiteered De stroo-toewijzing vermeer dert de mest-productie en is ils zooda nig dus van groote beteekenis. Voor wat betreft de vaste uitwerpse len, deze kunnen op grasland inderdaad het best in Augustus uitgebracht wor den, maar voor bouwland is dat niet altijd mogelijk, al zal ook een uitbren- ging zoo vroeg mogelijk in het najaar, gewenscht zijn. Ik ben het er niet mee eens, stalmest op grasland overbodig te achten. Ook daar zal juist de structuur door een stalmestbemesting heel wat kunnen worden verbeterd, zooals zich afspiegelt in de opbrengstcijfers van net proef veld N. Ge. 13, bij den Heer Aalbers te Varsseveld, waar stalmest weer op 100 gesteld, de opbrengst door kunst mest slechts 60 was. En dan zijn daar nog de proeven van Dr. Ir. Frankena, neergelegd in de Verslagen van. Land bouwkundige onderzoekingen van de Rijkslandbouwproefstations. Ook daar bleek bij de zeer zorgvuldige proeven dat stalmest op het productievermogen van grasland een zeer goeden invloed had, beter dan kunstmest." Het komt mij voor, dat hiermede de bedenkingen van den geachten brief schrijver voldoende weerlegd zijn. De gedoelde meeningen waren inderdaad een 20-tal jaren geleden, ja zelfs bij velen 10 jaar geleden nog gemeen goed. Maar proefnemingen en ervaring heb ben wel voldoende het onhoudbare van deze stellingen bewezen. Organische mest is noodig om als voedsel te dienen voor bacteriën in den grond. Hoe deze medewerken tot de totstandkoming van de gewenschte kruimelstructuur is niet goed bekend. Wellicht is de ge stage koolzuur-productie reeds voldoen- dSe om dit te bewerkstelligen, misschien werken de microben nog op andere wijzen. Hun belang voor de kruimel- structuur staat echter vast. Ir. A. Kerkhof, Barendrecht. Eervol ontslag De heer K. Dilling is onder dankzeg ging, op zijn verzoek, ontheven van de functie van secretaris der af deeling Bosch- en Jachtwezen van Hoofdafdee- ling I van den Nederlandschen Land stand. Ieder weet het, maar toch kan het goed zijn, er nog eens aan te herinne ren. De koolzaad-uitzaai moet rond 25 Augustus geschieden. Later kan het ook nog wel, maar dat geeft meer kans op risico. En die wil men t<3.eh zeker zooveel mogelijk vermijden. De kool- zaadprtfs is goed en daardoor wordt een betrekkelijk kleine oogstverminde- ring al direct financieel van groote beteekenis. Wiedus nog niet gezaaid heeft, zal het daarom nu zoo gauw mogelijk doen. Welke voorvrucht? Vanzelfsprekend een vroege stoppel, anders heeft men het land niet tijdig klaar. Gescheurd grasland is prima ge schikt. Vervolgens klaver- of erwten stoppel, en verder land van vroege aardappelen, gerst, rogge en vlas. Als regel laten die vroege gewassen den grond in tamelijk goeden voedingstoe stand achter. En met het oog op de behoefte van koolzaad aan vruchtbaar land, is dat wel van belang. Een bemesting met stalmest kan door het koolzaad zeker goed worden benut. Een gift tot 20.000 kg. per ha is zeer geschikt te achten. Daarnaast is dan een bemesting met kunstmest nog wel gewenscht. Een 300 kg. aalpoter-meststof is, al naar da kwaliteit van den grond, naast den stalmest, nog wel goed. Op gescheurd oud grasland kan natuurlek wel met minder worden volstaan. Kan men wat fosforzuurbemesting voor het koolzaad reserveeren, dan is 300 k 400 kg. super (zonder stalmest) een goede hoeveelheid. Verder geeft men dan nog 200 kg. kalizout 40 De stikstofbemesting voor 1/4 k 1/3 deel reeds in den herfst. De rest vroeg in het voorjaar, zoodra er wat groei in het gewas komt. Op de zandgronden is 3 kg. zaad wel voldoende. Men heeft daar altijd wel een mooi zaadbed. Op de kleigronden, waar het soms niet zoo eenvoudig is, om een mooi fijn zaaibed te krijgen, gebruikt men wat meer zaad, n.l. 3 5 kg. Overigens behoeft de koolzaadverbouw nu wel niet meer extra te worden aanbevolen. Iedere boer we§t wel, dat hij er niet slecht mee behoeft te zijn. Dus nu aan den slag, voor het kool zaadgewas 1944. Het welslagen van den koolzaadoogst is voor de vetproductie van het grootsté belang. M. Naar ons in talrijke gevallen van brand schade is gebleken, zijn de boeren en tuinders onder de tegenwoordige om standigheden in het algemeen niet verzekerd naar de thans geldende waarde voor opstallen, vee, inven taris, enz. Wij raden daarom iederen boer en tuinder aan, zich, ter voorkoming van groote schade, in verbinding te stellen met de maatschappij, waarbij hy ver zekerd is, teneinde de op zijn polissen vermelde verzekerde bedragen in over eenstemming te doen brengen met de werkelijke thans geldende prij3normen. Ter verdere voorlichting volgt hieron der een publicatie van den Secretaris- Generaal voor Bijzondere Economische Zaken, verschenen in overeenstemming met den Gemachtigde voor de Pry zen: „Bij verschillende verzekerden schijnt een misverstand te bestaan betreffende de toepasselijkheid van de prrjsvoor- schriften. Hier en daar schijnt men zelfs te meenen, dat een verhooging van de verzekerde bedragen verboden is en dat in geval van schade slechts vergoed mag worden de prijs, die het verzekerde goed had vóór 10 Mei 1940. Deze meening is onjuist De prijsvoorschriften schrijven niets voor ten aanzien van de verzekerde bedragen en de vergoedingen, die in geval van schade mogen worden uit gekeerd. Nog steeds geldt, dat voor de bereke ning van de schade-vergoeding be houdens afwijkende wet- of polisvoor waarden moet worden uitgegaan van de vervangingswaarde van het verzekerde ten tijde van het voorvallen der schade, dit is dan de geldende prijs van gelijksoortige of naastverwante goederen, eventueel onder aftrek van nieuw voor oud. Deze vervangingswaarde, welke uiter aard bepaald moet worden met in-acht- neming van de officieel vastgestelde prezen en overige prijsnormen, is voor sommige goederen in mindere, voor an dere in meerdere mate gestegen. Ver zekerden, die de verzekerde bedragen voor dezelfde inboedel of goederen na 10 Mei 11940 op dezelfde hoogte hebben laten doorloopen, zijn thans veelal te laag verzekerd. Het gevolg van deze onderverzekering is, dat zij in geval van schade slechts een gedeelte van die schade vergoed krijgen. Het verdient daarom aanbeveling om het verzekerde bedrag zoodanig te ver- hoogen, dat het in overeenstemming is met het tegenwoordige prijspeil en het daarbij eenigszins ruim te stellen. Is reeds altijd de zorg voor de juistheid van de verzekerde som een plicht van de verzekerden, door de huidige nood zakelijke beperking van werkzaamhe den, zullen de verzekeraars veelal niet in de gelegenheid zijn een onderzoek naar de onderverzekering bij hun ver zekerden in te stellen en die verzekerden daarvoor te waarschuwen. Het is daarom des te meer geboden, dat de verzekerden zelf daaraan hun aandacht wijden. Anderzijds moet ge waarschuwd worden tegen de verwach ting, dat abnormaal hooge schadever goedingen kunnen verkregen worden door abnormaal hoog verzekerde be dragen of door te pogen de goederen tegen fantasie-bedragen te laten taxeeren. „Wat te hoog verzekerde bedragen be treft, diene, dat in geval van schade de verzekeraar toch niet meer behoeft te vergoeden dan de werkelijk geleden schade. Te hoog verzekerde bedragen leiden slechts tot te hooge premie-be rekening. Over verzekeringen met getaxeerd® waarde moge worden opgemerkt, dat taxaties voor gewone inboedels niet zijn aan te bevelen, daar de taxatie kosten hoog zijn en de verzekerings ondernemingen in het algemeen toch niet met een bindende taxatie in dep. zin van art. 275 W. B. v. K. willen verzekeren".

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 3