Oronif onderzoek
en Kunstmestschaarschte
het landelijk
Het ia voor den boer geen nieuws, dat
kunstmest schaarsch is. Dat is een
feit, waar h(j dagelijks aan wordt her
innerd, vooral op de minder vruchtbare
gronden.
Om nu in een tijd, waarin toch niet
voldoende bemest kan worden, over
grondonderzoek te gaan praten, doet
misschien wat wonderlik aan. „Want",
zal men zeggen, „wat heb ik er aan,
om te weten, hoeveel fosforzuur ik op
mijn land moet gooien, als ik het toch
niet kan krijgen?"
In zekeren zin heeft meij daar gelijk
in. Maar toch is hët voor den boer,
en eigertlijk juist nu wel van beteeke-
nis, dat hij op de hoogte is van de mest-
behoefte van zijn grond.* Hij kan er dan
voor zorgen, dat de kunstmest zooveel
mogelijk wordt gebruikt op die per-
ceelen, die er het meeste behoefte aan
hebben.
Wil men zyn grond laten onderzoe
ken, dan dienen eerst grondmonsters
genomen te worden. Dit is een secuur
werkje, want op bouwland moet men
monsters van bouwvoor en ondergrond
apart houden, terwijl men op gras
land de zode bemonstert (5 cm. dik)
en den ondergrond. Heeft men gelrjk-
matigen grond, dan kan men met 15
20 monsters per ha. volstaan. Deze
worden goed dooreengemengd en uit
het mengsel wordt een grondmonster
van 1 kg. genomen, dat dan een tame
lijk goed gemiddelde van de bouwvoor
van het perceel geeft. Overigens moet
het monster-nemen met de noodige zorg
geschieden. Het kan het beste gebeu
ren door een ervaren monsternemer, in
samenwerking met den boer zelf. De
rijkslandbouwconsulent kan U wel aan
een monster-nemer helpen.
Dit grondmonster wordt opgestuurd
naar het Bedrijfslaboratorium voor
Grondonderzoek in Groningen. Op dit
laboratorium kunnen uit het grond
monster verschillende bepalingen ver
richt worden.
De voornaamste bepalingen zijn de vol
gende:
le. Onderzoek op humus-gehalte. 2e.
Onderzoek op granulaire samenstelling,
dus naar de korrel-grootte van de
gronden. 3e. Onderzoek op koolzure
kalk. 4e. Onderzoek op zuurgraad, lie.
Onderzoek op kalkfactor. 6e. Onderzoek
pp P-getal (fosforzuur). 7e. Onderzoek
op kali-getal.
Bepaling humus-gehalte
Wanneer men het kumus-gehalte van
den grond kent, kan men daaruit
enkele' conclusies trekken, ten aanzien
van het karakter van den grond. Voor
zand- en dalgronden is het van groote
beteekenis, om het humus-gehalte te
kennen, omdat daar voor een belang
rijk deel, de vochth ouden dheid door
wordt bepaald. Ook voor de kalk- en
kali-huishouding van den grond is de
humus, vooral bij zand- en dalgrond
van groot belang. Door den humus wor
den n.l. kalk en kali gebonden en deze.
blijven zoo voor de plantenvoeding be
waard.
Bepaling korrel-grootte
van den grond
Daarbij wordt onderscheid gemaakt
tusschen grof zand, fijn zand en afslib-
bare gronddeeltjes (klei).
Vanzelfsprekend is dit onderzoek ook
van belang, want b.v. de aanwezig
heid van veel fijn zand kan een zand
grond veel waterhoudender maken. Voor
kleigronden is het gehalte aan afslib-
bare deeltjes (kleideeltjeS kleiner dan
0,02 mm.) van beteekenis, om de
zwaarte van den grond te b?palen
Eveneens hangt de kalk- en kalihuis
houding var. de kleigronden samen met
het gehalte aan kleideeltjes.
Te# slotte is het klei-gehalte van be
teekenis voor de grondbewerking en de
structuur van den grond.
Ieder weet wel, dat sommige gronden
rijk zijn aan kalk, o.m. jonge zeeklei
gronden. En in 't algemeen duidt de
aanwezigheid van koolzure kalk op een
goede grondstructuur. Toch kan het
voorkomen, dat in den grond koolzure
kalk voorkomt, terwijl die grond tpch
te weinig voor de planten beschikbare
kalk heeft.
Bepaling van den zuurgraad
De zuurgraad wordt uitgedrukt in
cijfers van 1 tot 14. De practijk kent
z.g. zure gronden, die inderdaad pieestal
te weinig kalk bevatten.
Is de zuurgraad 7, dan is de grond
neutraal. Is de zuurgraad lager, dus 6,
5 of nog minder, dan is de grond in ge
ringe of in steeds toenemende mate
zuur, terwijl gronden met een zuurgraad
van 8 of hooger, z.g. „alkalisch" zijn.
De kennis van den zuurgraad van den
grond, vooral bij zand-, veen- en dal
gronden is van groot belang, omdat
daarmede de al of niet goede groei van
de gewassen samenhangt. Tevens geeft
de zuurgraad aanwijzing Qver den vorm,
waarin de kunstmeststoffen moeten
worden toegediend.
Op grond met een zuurgraad van b.v.
5, kunnen bieten niet goed groeien. Wil
men daarop toch bieten verbouwen, dan
zal men moeten bekalken en verder het
fosforzuur toedienen in den vorm van
Thomasslakkenmeel en de_ stikstof in
den vorm van bv. kalk-salpeter.
Wil men op grond met een zuurgraad
van b.v. 8. aardappelen verbouwen, dan
moet men dien bemesten met superfos
faat en zwavelzure ammoniak.
Bepaling van den kalkfactor
Met den kalkfactor bedoelt men de hoe
veelheid koolzure kalk, die noodig is
om per ba. bij een bouwvoor van 10
cm. diepte, den zuurgraad met 0,1 te
doen stijgen. Wanneer men dus den
kalkfactor kent, kan men berekenen,
hoeveel kalk men moet geven om dén
zuurgraad op een bepaalde hoogte te
brengen. Voor kalkbemestingsadviezen
is dat dus Van groot belang.
Ten slotte heeft men dan nog de be
paling van:
P-getal en kali-getal: Deze cijfers
geven aanwijzingen over de beschik
bare hoeveelheid fosforzuur en kali. Op
grond daarvan kunnen adviezen gege
ven worden over fosforzuur- en kali
bemesting.
De kosten zijn vooral wanneer het grond»
onderzoek streeksgewijs wordt opgezet,
niet hoog. Een streeksgewijs grond
onderzoek kan het beste via den Rijks
landbouwconsulent ingesteld worden.
Juist het contact met den consulent
kan er voor zorgen, dat van den uit
slag van het grondonderzoek zoo vol
ledig mogelijk geprofiteerd kan .wor
den. Maas
Vroeger werd het gras over net alge
meen erg stiefmoederlijk bedeeld. Het
is daarom wel goed, eens over de gras
landbemesting te spreken. Van bemes
ten was anders geen sprake dan met
stalmest en gier, soms met terpaarde
of bagger. Het spreekt van zelf, dat
dit onvoldoende is, vooral ook omdat
deze meststoffen onoordeelkundig wer
den toegepast. De geheele bemesting
was tot sleurwerk geworden. De dicht
bfl de boerderij gelegen perceelen, wer
den ruim, vaak te ruim bedeeld met
stalmest en gier, terwijl de verder afge
legen stukken gewoonlijk werden ver
waarloosd. Het gevolg daarvan was,
dat de eerstgenoei ie perceelen vaak
te veel van het goede kregen en bo
vendien wat de voedingsstoffen betreft,
in een verkeerde verhouding. De andere
perceelen gingen een tekort vertoonen
aan alle voedingsstoffen, wat op het
grasbestand en op de opbrengst aan hooi
een zeer slechten invloed had. Aan de
bemesting met gier werd ook niet vol
doende 2org besteed. Vooreerst liet de
bewaring veel te wenschen over. Men
denke slechts aan de gier sloot of het
gebruikelijke veel te kleine gierkolkje,
waardoor ontzettend groote verliezen
optraden.
Samenstelling van stalmest
De stalmest is voor het grasland ook
van veel beteekenis, n.l.:
1. hij brengt plantenvoedende stoffen
in den bodem;
2. hij beschermt het grasland iets tegen
da, nachtvorst.
In 100 kg. hooi komen voor: 14% kg.
^stikstof, 5% kg. fosforzuur, 21% kg.
kali en 6 kg. kalk. Zoo in 8000 kg hooi:
116 kg. stikstof, 44 kg. fosforzuur, 172
kg. kali en 48 kg. kalk. Wanneer men
de stikstof behoefte dekt met stalmest,
dan moet men 43000 kg. verstrekken.
Daarin bevinden zich 154 kg. opneem
bare kali; 54 kg. opneembaar fosfor
zuur en 107.5 kg. opneembare kalk.
Men geeft dan haast te weinig kali,
hoewel deze verhouding niet veel te
wenschen overlaat.
Samenstelling van'gier
Met de gierbemesting is het erger ge
steld. Deze bevat per 1000 kg. 2.2 kg.
stikstof, 0.1 kg. fosforzuur, 4.6 kg. kali
en 0.2 kg. kalk. We zien dus, dat hier
in het fosforzuur sterk in de minder
heid is, waarom we een gierbemesting
dan ook altijd van een fosforzuurbe-
m es ting vergezeld doen gaan. De waarde
van de gier is verder afhankelijk van
de bewaring. Buiten de veeschuur be
hoort een goede betonnen gierkelder
te zijn. De beste tijd van aanwending
van gier is April, men heeft dan ook
vaak geschikt donker weer, zoodat
zoo weinig mogelijk stikstofverlies op
treedt bij het sproeien en men dan
van verbranding geen last heeft. De
strooitijd van den stalmest is het gun
stigst in den winter. Maar men moet
het doen als de grond sneeuwvrij is en
de vorst uit den grond.
Ook iu Augustus wordt korte stalmest
met goed succes op het grasland aan
gewend. Bij vochtig weer goed ver
spreiden is dan een eerste eitch.
Stalmest aanvullen met kunstmest
Om den stalmest tot hoogere waarde
te brengen, strooit men naast stal
mest kunstmest. Men wil in voorjaar
en zomer niet alleen steeds voldoende
gras hebben, doch ook zoo spoedig mo
gelijk gras. In normale tijden is dit
reeds gewenscht, omdat men daarmee
den duren staltijd kan bekorten Thans
is dit om zoo te zeggen een eisch.
Daarom geeft men den eersten kunst
mest in den vorm van stikstof reeds in
MaartApril. Het juiste tijdstip laat
men van de weersomstandigheden af
hangen. Door zoo te handelen, kan men
den grasgroei een dag of tien vervroe
gen. Kan men dan het vee nog niet
in de weide jagen, dan kan men op
stal gras voecüeren, waardoor de over
gang van den stal naar de weide gelei
delijker kan verloopen. Gedurende den
weidetijd geeft men dan telkens een
overbemesting, op de afgeweide of af
gemaaide perceelen, met stikstof, om
zoo spoedig mogelijk weer over nieuwe,
eiwitrijke grasperceelen te kunnen be
schikken. Door de laatste hoe.veelheid
stikstof eind Augustus of begin Sep
tember te geven, kan men het gras
ook langer aan den groei houden. Hier
door is het mogelijk het vee langer in
de weide te laten loopen, of, indien het
weer dit niet toelaat, in den eersten
staltijd gras te voederen. Ook dit is
van veel belang. Natuurlijk krijgt men
thans niet over voldoende stikstof te
beschikken, maar we dienen toch te
weten, dat stikstof de voornaamste
bouwsteen is voor eiwit.
Ook voor kali is grasland dankbaar.
Alleen zeer zware of nieuwe kleigronden
vertoonen geen kalibehoefte. Een kali-
bemesting» op grasland is dus in den
regel op haar plaats. Hiervoor gebrui-
ke men kainiet, kalizout 20 pCt. en
40 pCt., terwijl Patentkali in die ge
vallen gebruikt kan worden, waar het
grasland onder Hooghalensche ziekte
(Magnesiumgebrek) lijdt.
De kalkbemesfing op grasland is van
groote beteekenis. Deze is veel meer
noodig als grondverbeteringsmiddel,
dan als plantenvoedende stof. is de zuur
graad te hoog, dan ligt een bekalking
voor de hand. Toch wordt de opbrengst
daarmede de eerste jaren verminderd.
Dat komt doordat het grasbestand zich
aan den bestaanden zuren toestand heeft
aangepast. Verbetert men nu ion kalk-
toestand, dan worden de levensvoor
waarden voor de aanwezige planten
slechter, terwijl de betere grassen be
nevens de klavers nog niet of niet in
voldoend aantal aanwezig zijn, om de
opbrengst te verhoogen. Langzamer
hand nemen de betere grassen en kla
vers de'overhand en dan treedt ook de
opbrengstverhooging, gepaard gaande
met een kwaliteitsverbetering, vooral
door het hoogere percentage Klavers
wel degelijk op. Een kalktoestandver-
betering dient men dus op grasland ge
leidelijk uit te voeren. Het hoeft natuur
lijk geen betoog, dat we thans niet kun
nen beschikken over voldoenden kunst
mest, maar als we «datgene, wat w«
krijgen, oordeelkundig gebruiken, zyn
we al een heele stap vooruit.
V.
In een op 17 Juli j.I. ge
houden vergadering van
het bestuur van de Neder-
landsehe Federatie van
Landelijke Ryvereenigin-
gen werd, zooals bekend,
definitief besloten tot het
stopzetten van> alle wed
strijden en demonstraties,
zulks in verband met de
tijdsomstandigheden.
Na dé drukke werkzaam
heden op de bedrijven is
er echter zeer zeker nog
wel tijd om zich te bekwa
men in de paardenkennis,
de theorie der rijkunst, het
mennen aan het toestel en
in de praktyk, kennis van
tuigen en harnachementen
en des zeiver onderhoud,
theorie en praktijk paar-
denverzorging en -verple
ging, het monsteren, voor
brengen en toiletteeren van
paarden, kennis der ver-
keersvoorschriften, fokke-
rijleer, fokkerijwetgeving.
Van zeef veel belang zal
de tijdige opleiding c.q.
verdere scholing van leer
krachten zyn, omdat hier
aan thans en in het ver
leden reeds een groot te
kort was en zulks in de
toekomst in nog grootere
mate het geval zal zijn.
Daartoe staan II rijks-
gelden ter beschikking,
waardoor het al heel een
voudig wordt om zulk een
cursus te organiseeren,
omdat de financiëele offers
niet zwaar zullen zijn.
Verzoekschriften om sub-
sidiën nit 's Rijkskas kun
nen gericht worden aan
de Directie van den Land
bouw, i.h.v. den Inspec
teur van het Landbouw
onderwijs, Bezuidenhout-
scheweg 30, Den Haag.
Wenscht een vereeniging
tot het houden van zulk
een cursus over te gaan,
dan wendt zy zich daar
toe tot den Boerenleider
in de provincie, waarin de
L. R. gevestigd is en
vraagt tem het verzoek
aan den Inspecteur van
het Landbouwonderwijs
met een ondersteunend
schrijven aan den Inspec
teur te willen doorzenden.
Aan het verzoek moet een
begrooting van ontvang
sten en uitgaven toege
voegd worden.