J
r
Het bewaren van consumptie
aardappelen
Uit loopsnelheid
bij aardappelen
Knop kruid
V
vc
Bietenblad als
veevoeder
Het Landelijk Rijvereenigingswezen
II.
Hebben wij verleden week het rooien
behandeld, thans gaan wij ons in
het bijzonder bezig houden met het be
waren der consumptie-aardappelen.
Voordat de aardappelen aan den kuil
worden gestort, is het wenschelijk ze
te sorteeren. De aai-dappelen laat men
dan langzaam over de hor loopen om
kriel, beschadigde en zieke knollen zoo
goed mogelijk er uit te zoeken. Het
voordeel van het uitsorteeren van het
kriel is, dat daardoor in den kuil de
aardappelen wat luchtiger komen te
liggen. Zij kunnen beter uitwasemen,
en de kans op broei en rotting is daar
om kleiner.
De moeite van het sorteeren is het dus
wel waard.
Overigens is het van belang, dat de
aardappelen goed droog en met zoo
weinig mogelijk grond er aan. in den
kuil komen. Daarom moet het sorteeren
en inkuilen gebeuren bij droog en liefst
koel weer.
De vorm van den kuil hangt van ver
schillende omstandigheden af.
Op hooge en droge gronden kan men
den kuil eenigszins in den grond uit
graven. Men graaft dan een of twee
spitten diep uit. Kuilen, die in den grond
komen te liggen, moeten niet breeder
genomen worden dan 60 cm k 1 meter.
Uiteraard zijn de aardappelen in zoo n
kuil in den grond gemakkelijker vorst -
vrij te houden, maar zij wasemen ook
niet zoo gemakkelijk uit. Daarom is een
giootere breedte niet gewenscht.
Op gronden die niet zoo hoog liggen,
wordt de aardappelkuil op den grond
aangelegd. Bij deze kuilen is de breedte
1 i 2 Meter. By het vaststellen van de
breedte moet men er wel aan denken,
dat hoe breeder de kuil is. hoe sterker
broei er kan optreden. En broei bctee-
kent verlies. Moet men de aardappelen
tot laat in het voorjaar bewaren dan
zijn smalle kuilen aan te bevelen. Men
heeft dan natuurlijk meer stroo voor
de afdekking noodig en meer grond
verzet, maar de verliezen door broei
zijn ook aanmerkelijk minder.
Offteieeto proeven over het verband lus-
M'hen de kuilteraperatuur en bet he-
waringsverlies gaven de volgende uit
komsten:
Duur der bewa- Temperatuur
ring In den kuil in den kuil Verlies
150 dagen 39* Fahrenheit 2.9
150 dagen 48J Fahrenheit 7.2%
150 dagen 601 Fahrenheit 11.6%
Hieruit ziet men, dat bij stijging der
temperatuur, het verlies bij de kuil-
bew&ring sterk vergroot wordt.
Het is daarom noodig de temperatuur
in den kuil zoo laag mogelijk te hou
den, dus zooveel mogelijk de kans op
bi oei te verkleinen. Dit kan men doen
door een smallen kuil aan te lggen en
in den herfst niet al te zwaar te dekken.
Wanneer de aardappelen pas in den
kuil liggen, ontwikkelen xy nog
veel waterdamp. Men moet er voor zor
gen, dat die waterdamp goed kan ont
snappen. De aardappelen moeten niet
in een te vochtige atmosfeer liggen.
In den eersten tjjd moet de dekking van
den kuil dan ook zoo zijn, dat de water
damp goed weg kan. Liefst dekt men
af met een laag riet van 10 cm. dik.
Heeft men dat niet, dan gebruikt men
nieuw, droog, recht stroo. (dus on-
geperst). Daarop komt een grondlaag
van 10 cm. dik. Op den nok van
den kuil kan men de grondbedekking
weglaten. Maar zorg er dan wel voor,
dat door het riet of stroo de kuil niet
kan inregenen.
Tegen den winter, al naar gelang het
weer bet toelaat, wat vroeger of later,
doch wel ongeveer half November, volgt
dan het aanbrengen van het winterdek.
Heeft men voldoende stroo, dan wordt
op het gronddek eerst weer een laag
stroo aangebracht. Dit isoleert n.l. goed.
Daarop komt dan een flinke laag grond.
Aan den kouden kant brengt men de
grondlaag wat dikker aan, zoodat het
gevaar van bevriezen practisch gespro
ken uitgesloten geacht mag worden.
Op kleigrond dient men er rekening
mee te houden, dat de grond zich eerst
goed moet zetten voor hg voldoende de
koude kan keeren. Wanneer men nog
het winterdek moet aanbrengen, wan
neer de vorst invalt, kan men daardoor
gemakkelijk te laat zijn. Daarom is het
wel gewenscht, vooral op stuggen grond,
het winterdek tijdig aan te brengen.
Sommigen willen in den aardappelkuil
een ventilatie aanbrengen. Veelal ge
beurt dit dan door drainbuizen of bosjes
stroo boven op den kuil, door het win
terdek heen, aan te brengen. Dat kan
aan de ventilatie ten goede komen.
Maar wel moet opgepast worden, dat
hierdoor de kuil niet kan inregenen.
Wanneer de kuilen op de juiste manier,
met overleg en met de noodige zorg
aangelegd worden, is het mogelijk de
aardappelen vorstvrij door den winter
te brengen met betrekkelijk weinig ver
liezen.
Bij goede verzorging bleek bij inkuilen
een verlies van 7 op te treden. Wan
neer echter niet goed gewerkt wordt
en broei en aardappelziekte in den kuil
optreden, zullen de verliezen heel veel
grooter zgn.
Laat ieder dus aan het rooien, voor
zoover dat nog niet klaar is en aan
het inkuilen de meest mogelijke zorg
besteden. Zelf zal men er financieel
voordeel van hebben, terwijl ook de
voedselvoorziening van ons volk er ten
zeerste mee gebaat is.
M.
HET IXKni.KV VAX AARDAPPELEN.
De aardappelrn worden In den
kuil gestort.
(Foto; Th. Volmer).
Hoewel htf de boeren in het algemeen
de wensch bestaat met kleine poters
te werken, is twh sinds jaren wel
hekend, dat greote poters een belang
rijken voorsprong hebben op de kleine.
Het Is alsof dese meer voedsel be
schikbaar hebben voor de vorming der
spruiten. DU ligt ook voor de hand
en het is elgenlQk verwonderlijk, dat
het vele jaren beeft geduurd alvorens
men inzag, dat met groote poters heo-
gero opbrengsten waren te verkregen
dun met de kleine.
EEN en ander is indertijd bevestigd door
de uitkomsten van een proefveld van
den R.K. Jongen Boerenstand te Kruisland
(zie Landbouwkundig Tijdschrift no. 50,
1938, pag. 516).
Hierbij bleek, dat groote poters voortdu
rend vóór zijn in ontwikkeling van het
blad en dat kleine poters sneller afrgpen.
Vooral bleek dit bij Bintjes bet geval te
zijn. Voor zoover het dit ras betreft ver
dient het dus in ieder opzicht aanbeveling,
groote poters maat 4050 te gebruiken bij
een afstand van 13 op de roe, d.w.z. on
geveer 30 cm onderling. Opmerkelijk is,
dat het ras hierdoor zoo'n groote rol speelt.
Zoo is bekend, dat de Eersteling in dit
opzicht nog wel eens teleurstelt; deze
variëteit vormt by eenigszins ongunstig
weer spoedig „onderzeeërs Hieronder ver
staat men het verschijnsel, dat de ui tg e-
pot© aardappels in plaats van boven te
komen, tallooze kleine knolletjes gaan vor
men. waardoor het reservevoedsel over
zooveel scheuten verdeeld ordt, dat deze
te zwak zijn om nog boven den grond te
komen. Dit is een gevolg van spruitverh'es
in den winter, terwijl ook de temperatuur,
het vocht en het licht tijdens de bewaring
van invloed zijn. Vooral wanneer na het
poten koud en nat weer optreedt, komt dit
verschijnsel veelvuldig voor. Ook overigens
kan gebrek aan spruit-anergie zich wreken.
Dit was b.v. in 1942 het geval, toen door
het optrëüen van Rhizoctonia de zwakke
spruiten gedood werden nog vóór ze ge
heel boven den grond waren. Ook hierbij
is het ras van beteekenis. Eersteling en
Bevelander hadden er b.v. het meeste van
te lijden. Een onderzoek naar het verband
tusschen ras en uitloopsnelheid is uitge
voerd door den Duitschen onderzoeker H.
Braun, die daarbij de volgende bijzonder
heden vond
De uitloopsnelbeid is een eigenschap
van het ras. Er aftn snel-middelmatig»
snel- en langzaam uitloopende varië-
teiten. De snel uit loopen de soorten
komen het regelmatigst op.
Er is geen samenhang tusschen uit-
looptyd en tyd van rijpen. De herkomst
van het pootmateriaal is van invloed,
doch deze wordt overheerscht door bet
aandeel, dat het ras ten dezen heeft.
Een hoogero grondtemperatuur bevor
dert de uitloopsnelheid.
Braur deelde het Duitsche sortiment in
naar de uitloopsnelheid. Onder de genoem
de variëteiten is er echter slechts één, die
ook ten onzent bekendheid geniet, n.l.
Voran, die langzaam uitloopt.
Onderzoekingen van het Nederl&ndsche
aardappel sortiment op deze eigenschap zijn
ons niet bekend. Aangenomen mag worden
dat, waar het lichtkiemonderzoek in ons
land reeds zóó ver ontwikkeld is, ook over
dit onderwerp naderhand wel wat gepubli
ceerd zal worden. W. G.
(Galinsoga ParviUora)
f OOR circa 20 jaar ontving ik elt
Wagênlngen van den Plantrn-
zlekteukundlgen Dienst, waarvan Ik
toen corresp«>ndent was, eenlge zaai
ling-aardappel» ter beoordeeting om
te onderzoeken of ze wanrd waren
verder te kweeken.
Ze waren verpakt in een kartonnen
doos met boe kw rit doppen. j**r
later ontwikkelden zich op het aard
appelveldje eenlge plantjes, die bg
determineering bleken te z(jn, het
zoo gevreesde knopkruld. Men leest
daarover in de Flora, dat bet een
lastig te verdelgen onkruid is. Om
die reden werd elk plantje, dat Ik
zag, voorzichtig opgepakt en ver
brand. Toen kwam het telkenjare
terng, maar ik hield het geïdeali
seerd tot mijn tuin. Misschien la er
toen toeh nog een plantje blijven
staan, dat zaad gaf, en, daar het
een composiet Is, veel fijn zaad.
Het vorig jaar ontdekte Ik het knop
kruld n.l. la een perceel bouwland
naast mijn tuin en op een perceel
KW m van de boerderij verwijderd.
Ook dit jaar is het weer op belde
perceelen verschenen. Zoo heeft de
Plantenxiektenkundlge Dienst, niet
met opzet, ons onbewust opgescheept
met een nieuw soort onkruid, waar
aan we geen behoefte hebben, maar
waaraan wel de noodige aandacht
mag worden geschonken. Gezien wat
ik er voor deed om verspreiding
tegen te gaan, Is m(jn meenlng, dat
we nog niet er van af zijn.
Kr komt nog bjj. dat het knopkrnid
»eu «eer uitgebreid wortelgestel
heeft, waardoor af wieden met regen
achtig weer, absoiant niet doodelijk
ls.
Het blijft leven, gaat opnieuw
bloeien ca geeft zaad, dat jaren in
dea grond kan liggen, alvorens to
ontkiemen en z|ja gemeene rol ver
der te spelen.
W. O. B.
De voederwaarde van versche sui
kerbietenkoppen en -bladeren kan
vrij veel uiteen loopen, al naar
gelang- van de meer of mindere mate
van rotting, het grooter of kleiner
vochtgehalte en van de veel of weinig
aanklevende gronddeeltjes.
De arbeiders moeten er dan ook bg het
rooien op letten, dat er geen bladeren
en koppen komen te liggen op plaatsen,
waar de bietenwagens langs moeten
rijden. Ook moeten deze de bladeren
niet op te dichte rijen leggen, omdat
in dat geval de rotting toeneemt. Aan
gezien men de minste verliezen aan
voederwaarde heeft bij het vervoederen
van het versche product, spreide men
dagelijks het benoodigde voer over een
zoo groot mogelijke oppervlakte wei
land. Het mag gerust verwelken maar
ten koste van alles moet broei worden
voorkomen, omdat dit den smaak, zoo
wel van het bietenblad als van de melk
zeer ongunstig beïnvloedt. De voeder
bakken moeten goed schoon gehouden
worden.
Eenzijdige rantsoenen zgn altijd af te
keuren en dus moet men ook hiér zor
gen voor de noodige afwisseling. Aan
rundvee geeft men als aanvulling hooi
of stroo en verder per dier en per dag
een ons geslibd krijt met V2 ons keuken
zout. om zoodoende het mineraleneven-
wicht niet te verstoren.
Hoewel men de koppen, wanneer deze
aan zeer dunne boopen op een grasveld
worden bewaard, soms tot eind Januari
versch kan vervoederen, zal het vaak
noodig zijn tot ensileeren over te gaan.
Het zoo ontstane kuilvoer kan ongeveer
1,6 verteerbaar ruw eiwit bevatten
en is een kostelijk voedsel voor werk
paarden, voor runderen boven 1 jaar,
schapen en varkens. Men moet niet
wachten tot de bladeren half rot zijn,
maar laat ze wel eerst een dag of 7
k 10 verwelken. De 'massa moet zeer
vast worden aangetrapt en spoedig wor
den belast.
De breedte van den grondkuil neemt
men 3 meter, de diepte meter en de
lengte naar behoefte. De grootste diepte
aan den kant, waar men den kuil straks
begint leeg te maken, om inwateren te
voorkomen. De bedekking moet voort
durend dicht gehouden worden als er
spleten of scheuren zijn ontstaan. Het
is gewenscht een hoop binnen 3 dagen
af te werken. Goed gelukt kuilvoer is
prachtig geèl. Het zijn de onderzoekin
gen van Prof. Nehnng en van Prof.
Richter geweest, die nieuw licht hebben
verschaft aangaande de beteekenis van
suikerbietenbladeren en -koppen voor
de varkensmesterij. Zij gingen er toe
over om een mengsel van gestoomde
aardappelen en fgngemaakt bietenblad
in te kuilen, volgens de verhouding 2 1
en verkregen hiermede hetzelfde resul
taat als wanneer uitsluitend ingekuilde
gestoomde aardappelen werden gevoerd.
De kosten waren op deze wijze vermin
derd en de aardappelen, die zich in
tegenstelling met het bietenblad leenen
voor menschelijke consumptie, werden
hierbg gespaard.
Het ware te probeeren, de verhouding
bovengenoemd te nemen als 1 1. De
fokvarkens, vooral zoogende zeugen,
moet men liever niet te veel van deze
mengsels verstrekken. Overigens is het
een uitstekend, smakelyk, goed verteer
baar voedsel, hetgeen reeds in de prak
tijk is gebleken. Het is dus zaak om,
al is het dat veel arbeid tijdens de
bietencampagne oorzaak is van een te
late en een te vluchtige verzameling,
zoo zorgvuldig mogelgk te oogsten en
extra bevuiling of vertrapping tgdens
het vervoer van het land te voorkomen.
J.
Het bouwmateriaal voor stallen
H
l)e «dalbodem
HET voor den s talbodem gebruikt* hout
moet, totdat 't geheel verzadigd i», in
imprigneerbaden gelegd worden en biervoor
voldoet het beste het in den handel ver
krijgbare xylamon. Belangrijk is echter,
dat het hout, voordat men tot deze bewer
king overgaat, volkomen gedroogd ia.
Vochtig en versch hout mag in geen geval
voor vloerhout worden gebruikt, omdat het
zeer spoedig verrot en aan de lucht in den
stal ongezond maakt. De ramen zijn in de
meeste gevallen veel te klein. Licht, lucht
en zon vinden door deze veel te kleine ven
sters geen toegang tot den stal. Het gevolg
daarvan is, dat de stal binnen niet vol
doende kan drogen. Men maakt dan bo
vendien nog de groote fout, die veel te
kleine ramen nog met stroo toe te stop
pen, omdat men angst heeft, dat de dieren
net veel te koud In den stal zullen heb
ben.
Men vergroot echter daarmede het euvel,
want men denkt er nooit om, dat het dier
in een drogen, schoonen stal het niet zoo
koud heeft als tn een stal met dampige,
vochtige lucht, dat het dier ln een drogen,
dampvryen stal veel meer weerstandsver
mogen tegen ziekten heeft en veel meer
prestatievermogen. Dat blijft ook beter be
houden dan in een stal met kleine ramen,
die met stroo enz zyn opgestopt.
Men moet voortdurend er aan denken, dat
het dier. precies zooals de mensch. wan
neer het gezond en krachtig moet bleven
een gezonden, warmen, luchtigen, drogen
en zonnigen stal moet hebben. HU. die dit
niet wil gelooven werke en slape maar eens
eenige maanden lang in den zijn dieren
gegeven ongezonden stal en hy zal spoe
dig ervaren, dat de werk-, levens- en
scheppingsdrang zeer snel verdwijnt en dat
slechts een mismoedig mensch overbWft
dat geen lust in den arbeid heeft -en dat
zichzelf en zijn medemenschen tot ©en
last is.
Tot zoover de Duitsche vakman en wij zyn
er van overtuigd, dat velen hem bij eenig
nadenken gelijk moeten geven. Het gaat
met den stalbouw als met den woning
bouw; lang bleef alles bg het oude doch
ten slotte gaat men stap voor stap tot het
nieuwe over, vooral als men ziel en er
vaart dat het beter is.
Waarom wel voor de menschen en waar
om niet voor het dier? Het dier is toch de
helper van den mensch: een trouwe helper
zelfs, zonder wlen men het op de boerderij
al heel slecht zou stellen: een boerderij
zonder dieren is eigenlyk geen boerderij
meer. Wanneer ze er dan diis moeten »ijn
en niet gemist kunnen worden, geef ze dan
een goeae behandeling en een goeden stal,
hetgeen ten slotte toen weer uw eigen be
lang is. Het brengt n.l, rente opi