De verlenging van pacht
overeenkomsten
Een leerzame herinnering
De week in
weinig woorden
De Landstand in
Zeeland
Door onbekendheid met het nieuwe Pachtbesluit,
zün er nog vrü veel pachters die den tüd laten
voorbijgaan om van de rechten, die het Pachtbe-
sluit hun toekent, een goed gebruik te maken. Ten
aanzien van de zgn. verlenging van pacht worden
door een deskundige in dit artikel waardevolle op
merkingen gemaakt.
Een terrein vol voetangels en klemmen
WIJ veronderstellen dat
het bekend is dat het
Pachtbesluit onderscheid
maakt tusschen verpachting
van hoeven en verpachting van
los land. Hoeven worden voor
twaalf en los land voor
jaren verpacht, tenzij een
langere duur is bedongen of een
kortere duur door ae Grond
kamer is toegestaan.
Artikel 30 van het Pachtbesluit
bepaalt nu, dat vanneer een
pachtovereenkomst voor twaalf
of zes jaren is gesloten (de
eerste termijn celdt voor hoe
ven, de tweede voor los land)
de pachter verlenging kan vra
gen aan de Pacntkamer van
het Kantongerecht, binnen
welks rechtsgebied het gepach
te of het grootste gedeelte daar
van is gelegen. Dit verzoek
moet ingediend worden in het
elfde of vijfde jaar van de loo-
pende pachtovereenkomst. Som
mige Pachtkamers houden
streng de hand aan dezen ter
mijn, andere nemen nogal spoe
dig aan dat bijzondere omstan
digheden aanwezig zijn, zoodat
zy ook een verzoek om ver
lenging in behandeling nemen,
wanneer dit in het twaalfde of
zesde jaar wordt ingediend.
Omtrent de verlenging wordt
door de Pachtkamer naar
billijkheid beslist; ten aanzien
van den duur voor welken de
verlenging zal gelden, geeft het
Pachtbesluit nog een vingerwij
zing; deze wordt n.l. zooveel
mogelijk vastgesteld in over
eenstemming met art. 10. En
in art. 10 staat, wat wij hier
boven reeds vermeldden, dat
de pachtduur ln het algemeen
twaalf of zes jaren bedraagt,
al naargelang het een hoeve
of los land betreft.
In beginsel zal dus de Pacht
kamer aan deze termijnen vast
houden zonder nochtans daar
toe verplicht te zijn.
De hoogste Instantie op dit ter
rein, de Pachtkamer van het
Gerechtshof te Arnhem, over
woog in 1942 in een rechtsge
schil dat art. 30 een korte ver
lenging niet geheel uitsluit.
Hieruit blijkt dus dat de Pacht
kamer bij een verzoek om ver
lenging van een pachtovereen
komst, de belangen van belde
partyen tegen elkaar zal af
wegen en zooveel mogelijk een
rechtvaardige en billijke beslis
sing geven Den duur van de
verlenging zal zij dienovereen
komstig bepalen. Bij de beoor
deeling omtrent de verlenging
blijven de overige voorwaarden
van de pachtovereenkomst, zoo
als het bedrag van den pacht
prijs, buiten beschouwing.
Artikel 30 geeft nu verder ant
woord op de vraag wanneer de
Pachtkamer wel en wanneer zy
niet verlenging moet toestaan.
De Pachtkamer moet ver
lenging weigeren, indien
blykt dat de pachter het
bedryf niet geleid heeft,
zoouls het een g>eden pach
ter betaamt, eveneens in
dien het optreden van den
pachter jegens den verpach
ter in de afgeioopen pacht-
periode aanleiding heeft ge
geven tot gegronde klachten
b.v. wanbetaling van den
pachtprijs, verwaarloozing
van het gepachte, enz.; In
dien de verpachter het ver
pachte wil bestemmen voor
volkshuisvesting, woning
bouw, handel of nijverheid,
of andere niet op den land
bouw betrekking hebbende
oogmerken, terwyl het al
gemeen belang deze be
stemming vordert.
Nu is er nog een geval waarin
de Pachtkamer verlenging van
de pachtovereenkomst zal wei
geren en wel wanneer de ver
pachter het verpachte in eigen
gebruik wil nemen; deze moge
lijkheid is uitgebreid tot de
kinderen en, wanneer deze ge
huwd zijn, tot de schoonzoons
en schoondochters van den ver
pachter. Dan zal dus het ver
zoek om verlenging worden
afgewezen. Hierbij maakt het
Pachtbesluit echter nog een on
derscheiding en spreekt over
den grondslag van het maat
schappelijk bestaan van den
pachter.
Afwijzing van net verzoek om
verlenging en dus verlies van
het gepachte kan tot gevolg
hebben dat den pachter deze
fgrondslag wordt ontnomen, dat
lij derhalve zonder bestaans
middelen komt en op onder
steuning is aangewezen. In dat
geval kan de verlenging wor
den toegestaan, wanneer het
persoonlijk gebruik van het
verpachte niet van overwegen
de beteekenis is voor den ver
pachter of zijn kinderen. In
alle andere gevallen gaat de
verpachter 'óór, omdat hij
eigenaar is.
In het begin van dit artikel
schreven wij dat verlenging
van pacht mogelijk is bij over
eenkomsten die voor twaalf of
zes jaren zijn aangegaan; hier
van kan nog niet gesproken
worden daar het Pachtbesluit
eerst is ingevoerd op 25 No
vember 1941.
Een overgangsbepaling.
WIL er dus in dit jaar
sprake zyn van verlen
ging dan zal een over
gangsbepaling moeten aangeven
dat pachtovereenkomsten, wel
ke vóór 25 November 1941 reeds
geldig bestonden, nu een duur
hebben van twaalf of zes jaren.
En dit bepaalt art. 79 van het
Pachtbesluit. Pachtovereen
komsten, die op 25 November
1941 van kracht waren en voor
onbepaalden tijd zijn aange
gaan, worden geacht voor
twaalf jaren voor hoeven en
voor zes jaren voor los land
te zijn aangegaan, dus voor be
paalden tijd. Den aanvang van
deze termynen berekenen we,
door na te gaan hoeveel jaren
de pachtovereenkomst bestaan
heelt vóór 25 November 1941.
Voor hoeven mogen we dan ten
hoogste tien jaren aftrekken
en voor los land vier jaren.
Alle pachtovereenkomsten voor
onbepaalden tijd, die vóór 25
November 1941 langer dan tien
of vier jaren bestonden, loopen
in 1943 af.
In verband met den jaartermijn
van art. 30, zal het dus be
zwaarlijk zyn, van deze over
eenkomsten nu nog verlenging
te vragen.
In 1943 dient verlenging ge
vraagd te worden van die
pachtovereenkomsten voor on
bepaalden tijd, die vóór 25 No
vember 1941 respectievelijk
negen en drie jaren bestonden
en dus in 1944 een einde nemen.
Art. 30 van het Pachtbesluit
is verder nog toepasselijk op
pachtovereenkomsten voor be
paalden tijd, welke reeds be
stonden op 1 Januari 1936; deze
pachtovereenkomsten behoeven
niet steeds een duur te hebben
van twaalf of zes jarenon
geacht den duur waarvoor zij
zijn aangegaan is verlenging
van deze contracten mogelijk.
Dit zou moeilijkheden Kunnen
opleveren in verband met de
bepaling in art. 30 dat een ver
zoek om verlenging tenminste
één jaar, in het elfde of vijfde
jaar, zooals we boven zagen,
vóór het einde van de over
eenkomst moet worden inge
diend.
Als nu een vóór 1 Januari 1936
voor bepaalden tijd aangegane
overeenkomst binnen een jaar
na de inwerkingtreding van
het pachtbesluit, 25 November
1941, eindigt, zou de pachter
geen verlenging kunnen vragen.
Er is nu bepaald In artikel 80
van het Pachtbesluit, dat ver
lenging van overeenkomsten
voor bepaalden tyd nog ge
vraagd kan worden, tot uiter
lijk één maand na het einde
wanneer zü binnen twee jaren
na 25 November 1941 door ver
loop van den bepaalden tijd
eindigen.
Artikel 80 bepaalt dan verder
nog dat het verzoek om ver
lenging zal worden afgewezen,
indien by verlenging een derde
ernstig in zijn belangen zou
worden geschaad, b.v. wanneer
deze het land reeds zou ge
pacht hebben, in de veronder
stelling dat het uit de pacht
zou komen, en dat het verzoek
om verlenging niet kan worden
gedaan indien het gepachte in
zijn geheel op regelmatige wijze
door een ander dan den pach
ter in gebruik is genomen ter
wijl indien een derde door ver
lenging schade lijdt, hij des
wege geen aanspraak op ver
goeding heeft jegens den ver
pachter.
Wanneer vóór 25 November
1941 een pachtovereenkomst is
nietig verklaard door de Pacht
kamer of het Pachtbureau en
de gevolgen zoodanig geregeld
zijn dat de vroegere pachter
het gepachte nog exploiteert,
kan de pachter verzoeken dat
beslist wordt dat een pacht
overeenkomst voor den tijd van
twaalf of zes ^aren geacht
moet worden te zijn aangegaan.
In de gevallen 'dat zich dit
voordoet zijn art. 80 en art. 30
toepasselijk.
Tot slot wijzen wij nog op het
besluit van 22 December 1941
dat de mogelijkheid opent ver
lenging te vragen van pacht
overeenkomsten, die een hoeve
tot voorwerp hebben en die
voor bepaalden tijd zijn aange
gaan, echter nó i Januari 1936
maar vóór 25 November 1941.
In dat geval is ook art. 80 en
art. 30 van overeenkomstige
toepassing. Dit besluit geldt
alleen voor hoeven, niet voor
los land.
Ten slotte wijzen wy er op dat
het behandelde onderwerp vol
voetangels en klemmen zit,
eenige nebben wij hier vermeld.
De praktijk stelt ons soms nog
voor andere moeilijkheden en
wij raden den betreffenden boe
ren en tuinders dan ook aan
zich in verbinding te stellen
met het kantoor van den Ned.
Landstand in de provincie, on
der overlegging van de stukken
die op de paentkwestie betrek
king hebben. Sch.
In den herfst gaan de telers van poot-
aardappelen en ook zij, die hun aard
appelen vroeg boven den grond willen
hebben, het plantgoed, dat zij a.s.
voorjaar noodig hebben, in de kiem-
bakjes plaatsen. Bij de goede telers
worden die aardappelen dan gedurende
den winter niet aan hun lot overgelaten,
maar zij besteden er extra zorg aan.
Het is toch de bedoeling, dat er mooie,
krachtige spruiten aan komen. Telkens
omzetten is wenschelijk. Vooral voor
de pootgoedverbouwers is het dan tevens
nog wenschelijk de poterbewaarplaats
een of meermalen uit te rooken ter
bestrijding van de bladluizen.
Een voornaam punt, waar ook op gelet
moet worden, is dc bestrijding van
Rhizoctonia. Het Is bekend, dat bij
sterke aantasting van de aardappel
planten door Rhizoctonia, de opbrengst
kan lijden, en er veel onregelmatige
knollen gevormd worden. De Rhizoctonia
is een schimmel, waarvan de sporen-
hoopjes op de aardappelknol zichtbaar
zijn als zwarte vlekjes (z.g. lakschurft).
Ter bestrijding van deze ziekte kan
men het pootgoed ontsmetten. Vroeger
deed men dit, door de poters onder te
dompelen in een oplossing van sublimaat.
Dit kon echter wel vermindering van
de kiemkracht tengevolge hebben.
Thans zijn er ook andere ontsmettings
middelen in den handel, zooals b.v.
Arctan en Tuba vit. waarbij kiembescha-
diging niet optreedt. Al deze middelen
worden opgelost in water, waarin dan
de poters gedurende een bepaalden tijd
worden ondergedompeld Daarna wor
den zij op een winderige liefst zonnige
plaats" uitgespreid om te drogen. Daarna
kunnen zij in de kiembakies, of des
noods weer in den kuil gedaan worden
De ontsmetting moet in den herfst
gebeuren, omdat in het voorjaar, wan
neer de kiemen al eenigszins gaan
werken kiembeschadiging wel degelijk
optreedt.
I/aat iedere aardappelteler er voor zor
gen, dat zijn pootgoed ontsmet is tegen
Rhizoctonia. Het brengt hem weer een
stapje dichter bij een maximale op
brengst.
Men heeft in de bladen kunnen lezen,
dat in streken, waar het vervoer met
moeilijkheden gepaard gaat, de suiker-
bietenverbouwers verplicht zijn hun
b:eten in te kuilen, in afwachting van
afname door de fabrieken. Wij hopen,
dat deze maatregel niet op groote
schaal behoeft te worden uitgevoerd.
Want voor een vlotte campagne der
fabrieken is spoedige verwerking wen
schelijk Bij inkuilen der bieten loopt
ook het suikergehalte terug, zoodat het
ook met het oog op de suikerproductie
te hopen is, dat inkuilen niet noodig is.
Echter, de omstandigheden in sommige
streken van ons land laten zich zoo
aanzien, dat directe afname wel eens
niet mogelijk zal kunnen zijn
Is dat het geval, dan dóen wij hier
een beroep op de betrokken suiker bicten-
telers. hun bieten zoo goed mogelijk te
bewaren De voedselvoorziening van ons
volk is er mede gemoeid Het suiker-
rantsoen moet op peil gehouden worden.
P)e herfst vraagt ook weer voorzorg
voor 't nieuwe jaar. Zoo zal men wen-
neer men zijn boomgaard of fruittuin
wil vernieuwen in den herfst al de jonge
vruchtboomen moeten uitplanten. Zij
slaan dan beter aan. dan bij voorjaars
planting het geval is. Daarom raden
wij iedei. die vruchtboomen wil planten,
aan: „Plant vooral in den herfst uit"
Men heeft dan de meeste kans op goed
resultaat.
MAAS.
i Redactie-adres: Zeestraat 69,
Den Haag, Tel. 115754.
Uitgave: Uitgever^ „Volk en
iBodem", Postbus 281, Den
Haag.
Advertenties: Losse plaatsing 25
ct. per m.m., in alle edities
75 ct. per m.m.
Abonnementen: Voor niel-leden
van den Nederiandschen Land
stand 5.- per Jaar of 1.25
per 3 maanden.
Alle brtet wisseling betreffende
exploitatie, advertenties en
abonnementen, aan postbus 281.
l Den Haag, Telefoon 11 65 SS
DEZER dagen bladerde ik in een
boekje, dat myn aandacht trok omdat
het handelt over een deel van ons
volk, dat me bijzonder na aan het hart
ligt. Mijn blik bleef hangen aan een her
innering, welke de schrijver ophaalde om
er zyn betoog op een bepaald punt mee
te ondersteunen. Het ging over de be
houdzucht als kenmerk van het boeren-
karakter en over de ecuheid der oude
dor psbe volhingen.
„Toen de kunstmest begon te komen, en
enkele jonge, vooruitstrevende boeren
daar meer van weten wilden, durfden zij
niet in het volle daglicht het spul over
het land te gooien, maar deden zij het
des nachts, als niemand het. zag en dus'
ook niemand zich er aan kon ergeren"
Dat is nauwelijks een meusehenleeftljd
geleden. En toch, als je zegt: er was
eens een tyd, dat geen boer overdag
kunstmest dorst te strooien, dan Is Ieder
een geneigd, met eenigen spot <e vragen:
was dat in denzelfden tjjd, waarin Klein
duimpje zyn broodkruimels strooide en de
heksen nog geen vliegtuigen hadden maar
het met ccn bezemstok moesten doen?
Waarlijk, het klinkt ongelooflijk voor wie
maar één zorg liecft, nis hy denkt aan
het land en den oogst: hoe moet dat gaan
niet zoo weinig kunstmest? En deze zorg
kent vandaag den dag tedere boer en
iedere tuinder. De grootvaders moesten
het eens weten! Wat zouden zü zich
met ons vroolyk maken over hun \Teezen
van toen, over hun „domme" verzet tegen
een kostbare ontdekking, die na enkele
jaren onmisbaar zou blyken te zyn.
En toch..hoc begrypelyk was hun
aarzelende houding en hoe nuttig is zon
der twijfel hun voorzichtigheid geweest.
Want daardoor werd een geleidelijke en
beleidvolle toepassing bevorderd en belet,
dat de geestdrift voor het nieuwe wonder
zich al te radicaal ging uitleven. Ernstige
vergissingen zyn op die wijze zeker voor
komen en de „kunstmest" heeft de plaats
gekregen, welke hem naast den „natuur-
mest" toekomt.
Wy zullen het er nu niet over hebben,
hoe groot die plaats is en geen twist
gesprekken uitlokken over chemische of
biologische middelen om de vruchtbaar
heid van den bodem te verhoogen of te
behouden. Er hebben destijds tegenover
te afwüzende boeren ook wel te geest
driftige kunstmestprofeten gestaan, die,
hadden zy heelemaal hun zin gekregen,
vast en zeker voor ernstige schade ver-
antwoordelyk geworden waren.
Radicalisme moet altyd en overal een
tegenpool vinden in de voorzichtigheid, die
volgens het oud-vaderlandsche spreek
woord, de moeder Is van de porselein
kast.
De deugd zit in het midden, nietwaar?
En haar taak is het, te zorgen, dat het
goede nieuwe zich kan doorzetten, terwyl
het goede oude behouden blyft. Zü moet
op een oogenblik zoowel doldrieste ver
nieuwers als domstarre tegenstanders op
hun plaats zetten en zorgen, dat de weg
eener gezonde ontwikkeling niet versperd
wordt.
Dit alles kwam my in de gedachten door
dat eene zinnetje over die achterlijke stik
stofstrooiers van een zestig, zeventig jaar
terug.
Maar ik heb respect voor die mannen, die
tegen alle bezwaren der omgeving in
en dat zei in een dorp van toen wat!
het probeerden met wat naar hun oordeel
goed was en die er mee voor den dag
kwamen, zoodra zy de bewyzen hadden.
En er is geen werker op onzen bodem, die
hun geen standbeeld zou gunnen. Er züu
er waarlyk wel met marmer en brons
geëerd, die het minder verdienden!
Het zou een aardige bezigheid zyn voor
onze jonge boeren, om de namen van die
pioniers voor elk dorp op te sporen en
vast te leggen. Zy zouden dan zien, dat
het menschen waren van allerlei slag en
geaardheid, maar die dit eene gemeen
hadden: zy werkten met een helder ver
stand en zy waren doorzetters van het
goede. En ook zouden zy zien, dat dezelfden
vooraanstaanden plaatsen bezetten, toen uit
de nieuwe inzichten nieuwe organisatie
vormen voortkwamen en het dorpsleven
in andere hanen geleid werd. Met andere
woorden: de pioniers werden erkend als
tot de besten behoorende. En zoo is dat
altyd met pioniers het geval, zelfs, al
wijken zy ook wel eens van de algemeen
heid af in minder gunstige richting.
Daarom is het niet juist, wegbereiders van
nieuwe verschynselen te dwarsboomen,
enkel omdat zy wegbereiders zyn. Daar
om ook, moet hun verdienste erkend
blyven, zelfs als zy misse stappen gezet
hebben. Wie in zyn Ijver voor den kunst
mest het een of ander in zyn bedryf ver
onachtzaamde, was daarom nog geen
slechte boer en het blyft zün roem, dat
hy zün vakgenooten een belangryk voor
beeld dorst te geven.
En zoo als dat was met den kunstmest,
zoo is het met andere verschynselen.
Het kan goed zün. beleidvol al te driesto
vernieuwers een tik over den neus te
geven; noodzakelijker is veelal, al te star
ren In den rug te porren. En tegenhouden
van een vernieuwing ten goede Is immer
dwaas. D. v. d. B.