Het inkuilen der voederbieten
Verbouwen onze pootgoedtelers
teveel pootgoed
De bijdrage over
1942
SfSikpa&f
De instelling van de N-klasse wees juist op een dreigend tekort.
ONLANGS kregen wy een brief van een lezer uit een poot-
goedstreek, die ook voor anderen wel van beteekenis is.
Deze lezer is van meening, dat er over den geheeïen duur
van den oorlog, hier in het land veel te veel pootgoed wordt ge
teeld. Naar zijn meening is er ieder jaar een overschot van
goedgekeurd pootgoed. En schrijft hij, daar moet de Overheid
dan geld op toeleggen. Hiermee is hij echter abuis, want wan
neer het pootgoed als consumptie opgeruimd moet worden,
komt het prijsverschil voor rekening van den* boer of den han
delaar, die er mee blijft zitten.
JUIST het vroeggerooide pootgoed,
gaat de schrijver verder, geeft een
veel lagere opbrengst, dan een uit
gegroeid consumptiegewas. Doordat er
te veel pootgoed wordt bebouwd, wordt
dus de voorziening met consumptieaard
appelen in gevaar gebracht. Vooral
geldt dit in een jaar als 19431, nu de
aardappeloogst niet zoo overvloedig is
als vorig jaar. Dat is een argument,
waar iets goeds in kan schuilen! Waar
schijnlijk zal onze briefschrijver, wan
neer hij de kwestie wat verder door
denkt, ook wel tot de conclusie komen,
dat wij nog geen last hebben van een
te veel aan pootgoed, al mag dat dan
wel eens zoo lijken.
Zooals bekend, werd enkele jaren gele
den naast de keuringsklassen A, B en
C nog een z.g. „Nood"- of wel N-klasse
ingesteld. Dit feit op zichzelf wijst er
al op, dat de leidende kringen het er
over eens waren, dat er te weinig A,
B en C-klasse pootgoed was, om in de
behoefte te voorzien. De N-klasse is
inderdaad een noodklasse en men dient
die dan ook zoo te beschouwen, dat men
door het koopen van N-klasse pootgoed
koopt, waar de Keuringsdienst toch nog
controle op heeft gehouden, hoewel het
aan matige eischen maar nauwelijks kan
voldoen. Men vreesde echter, dat er bij
gebrek aan goedgekeurd goed, veel tè
veel ongekeurde poters zouden worden
uitgezet. En dan achtte men het toch
beter, pootgoed te gebruiken, dat toch
nog aan eenige redelijk te stellen eischen
kon voldoen, dan ongekeurde poters uit
te laten zetten.
Deze instelling van de N-klasse wijst dus
al op een tekort aan A, B en C-klassen.
Eenige cijfers over teelt
en behoefte
HET voorgaande over de N-klasse be
hoeft men echter nog niet te geloo-
ven. Ook aan de hand van een paar een
voudige berekeningen kan men zien, dat
er van een teveel aan poters nog geen
sprake is. In ons land werden in 1943
ruim 200.000 ha. met aardappelen be
plant. Rekent men, dat daarvoor gemid
deld per ha. 1500 kg. pootgoed noodig is,
(zeker niet te veel naar onze meening)
dan geeft dat een pootgoedbehoefte van
300.000 ton.
Van oogst 1942 werd voorts aan poot-
foed geëxporteerd een kwantum van
30.000 ton. Export en buitenlandsche
behoefte aan pootgoed te zamen zijn dus
ongeveer 530.000 ton.
In 1942 werd rond 20.000 ha. pootgoed
goedgekeurd. Rekent men daarvan een
opbrengst per ha. van 20.000 kg. lever
baar pootgoed, dan is men zeker niet te
laag. De totale opbrengst aan gekeurd
pootgoed is dan 400.000 ton. Men kwam
dus om de totale behoefte te dekken, nog
ruim 130.000 ton te kort.
Ja, dat zal allemaal wel zoo zijn, kan
men tegenwerpen, maar de binnenland-
sche behoefte wordt niet geheel uit ge
keurd goed gedekt. Er wordt nog heel
wat ongekeurd goed uitgepoot.
Dat willen wij direct toegeven, maar
iedereen zal het toch met ons eens
zijn, dat dit ook geheel verkeerd is.
Goedgekeurd pootgoed is de grond
slag voor een prima gewas. Het ge
bruik van ongekeurd goed moet de
wereld uit, en wordt inderdaad ook
al minder. In de plaats daarvan
moeten gekeurde poters worden ge
bruikt.
Wanneer we de zaak zoo bezien, dan
is er zeker nog geen sprake van, dat er
te veel pootgoed in ons land wordt ge
teeld. Integendeel, om de geheele binnen-
landsche behoefte en den export met ge
keurd goed te dekken, zou de teelt van
1942 nog uitgebreid moeten worden.
De zelf-selecteurs
TEGEN dit standpunt kan men aan
voeren, dat er heel wat boeren zijn,
die zelf hun pootgoed selecteeren, en
van dat, dus ongekeurde, pootgoed ge
bruik maken bij den uitpoot. Wanneer
die selectie goed wordt uitgevoerd, is
daartegen niet veel aan te voeren. Doch
wij zijn er zeker van, dat heel wat boe
ren, die op deze manier werken, niet vol
doende op de hoogte zijn met de selec
tie van aardappelen, om werkelijk hoog
waardig pootmateriaal te verkrijgen.
Naar onze meening is het hierbij vaak
de zuinigheid, die "de wijsheid bedriegt.
Het is niet zoo, dat men met een of
twee keer door een veldje aardappelen
te loopen en de afwijkende planten te
Wenschen ten aanzien van de
aardappelregeling
DAT de aardappelkuituur thans voor
de volksvoeding van de grootste
beteekenis is, behoeven wij hier niet
meer te betoogen. Iedere boer weet dat
wel. Hij is er zoodoende ook van door
drongen, dat hij aan de bewaring en ver
zorging van dit product de uiterste zorg
moet besteden. Er moet zoo min mogelijk
verlies zijn, en een zoo groot mogelijke
hoeveelheid moet ter beschikking van den
consument gesteld kunnen worden. Ieder
zal daarmee instemmen. In doorsnee toont
de boer die instemming ook door voor een
goede behandeling van zijn product te
zorgen. Dat is trouwens voor hem ook
in geldelijk opzicht aan te bevelen. Uit
inlichtingen, die wij uit de verschillende
productie-gebieden ontvangen, komt naar
voren, dat dc aardappeloogst dit jaar wel
10% kleiner is dan verleden jaar. Dit is
nog eens een reden temeer, om met de
aanwezige voorraden zoo zuinig mogelijk
te zijn.
Klachten uit de praktyk.
VAN verschillende kanten ontvangen
wij thans echter uit boerenkringen
klachten over de afname der con
sumptie-aardappelen. De landkooplieden
blijken in heel veel gevallen wel wat al
te streng te keuren. Van den kant van
den landkoopman bekeken, is dat eenigs-
zins te begrijpen. Wanneer n.l. een land-
koopman een partij goed keurt, doch deze
wordt bij aankomst op de plaats van
bestemming afgekeurd, dan komt de
schade voor zijn rekening. Vanzelfsprekend
zal de landkoopman zich tegen dat risico
dekken door scherp toe te zien bij de
levering. O.i, zal men echter met de keu
ring door de landkooplieden er voor op
moeten passen, dat men niet bij de afleve
ring thans partijen afkeurt, terwijl men in
April blij zou zijn. als men zoo'n partij
nog had. Er blijkt inderdaad, dat bij de
keuring, zooals deze thans gebeurt, voor
een beetje groenkleüring, of matig voor
komende popperigheid, reeds partijen wor
den afgekeurd.
Dit lijkt ons lang niet juist. Dergelijke
kleine schoonheidsgebreken moeten geen
aanleiding kunnen zijn, dat aardappelen
buiten de consumptie gehouden worden,
die toch heel goed als menschelijk voed
sel te gebruiken zijn. Natuurlijk, voor den
consument is het van groot belang, dat
verwijderen, pootgoed verbouwt, dat aan
hooge eischen voldoet.
Uit de praktijk van het Keuringswezen
blijkt dat wel. Vaak gebeurt het, dat
van het totaal aantal ter keuring aan
geboden ha. aardappelen k 1 moet
worden afgekeurd. Daaruit blijkt wel,
dat het selectiewerk nog niet zoo een
voudig is.
Zeker we geven toe, dat er inderdaad
boeren zijn, die in staat zijn hun eigen
pootgoed te verbouwen. Maar voor het
gros der landbouwers, die ongekeurd
pootgoed verbouwen, geldt dat o.i. niet.
Het hiervoor door ons genoemde tekort
van 130.000 ton, zal dus wel niet veel
kleiner worden. Wij zijn er van over
tuigd, dat het de opbrengst der aard
appelteelt ten goede zou komen, wan
neer het tot nu toe gebruikte ongekeurde
pootgoed vervangen wordt door gekeurd.
In een volgend artikel zullen we op
enkele andere punten, die den verbouw
van pootgoed raken, nader ingaan.
Voor INLICHTINGEN won
de men zich, onder opgave
van naam, adres, bedrag van
den aanslag, ORGANISA
TIE-NUMMER, nummer van
het L.C.O.-DISTRICT en ove
rige bijzonderheden SCHRIF
TELIJK tot de Thesaurie van
den Nederlandschen Land
stand, Zeestraat 69, Hen
Haag.
V
hij goede aardappelen krijgt. Hij moet met
zijn rantsoen rond komen. Er moet dan
ook voor gezorgd worden, da; hij van dat
rantsoen ten volle profijt kan trekken. Of
er echter aan de aardappelen enkele kleine
schoonheidsgebreken voorkomen, doet aan
de voedingswaarde niets af. Als het b.v.
met de popperigheid niet zoo erg is, dat er
heele stukken moeten worden weggesne
den, dan heeft de consument daar ook geen
nadeel van.
Bij partijen, die direct in consumptie ge
bracht worden, is het niet erg, wanneer
er eens een halve of eenigszins raak ge
stoken aardappel inzit. Hetzelfde geldt
voor oppervlakkige groenkleüring, licht
stoot- en kwaliteitsblauw, lichte vretertf
van ritnaalden, geringe aantasting door
aaltjes enz
Het zou o.i. zeer wenschelyk zijn, dat het
Bedrijfschap de kwaliteit,seischen eens ern
stig onder de oogen zag. Nu minder dan
ooit mogen onnoodig aardappelen voor con
sumptie verloren gaan. De landkooplieden
zullen naar onze meening, van hoogerhand
opdracht moeten krijgen, niet al te streng
te keuren. Wij zijn er n.l. van overtuigd,
dat de keuringseischen wel wat minder
scherp kunnen worden gesteld zonder den
consument te benadeelen. En dit komt dan
de voedselvoorziening van ons volk ten
goede. Een tweede punt, waarover men in
telerskringen veel klachten hoort, is de
bewaarregellng. Speciaal de vergoeding
voor het onder winterdek leggen vindt men
te laag. evenals de bewaarvergoeding in
de laatste maanden van het seizoen. Daar
zijn wij het geheel mee eens. Wat d®
vergoeding van winterdek betreft, deze zou
minstens 30 cent per 100 kg moeten zijn.
Verder is het een vaststaand feit, dat in
het late voorjaar het in goede conditie
houden van de aardappelen heel wat
arbeid en zorg kost. Men behoeft maar
te denken, aan het geregeld omzetten, het
afkiemen voor de aflevering, het vlug
blauw worden ena, Het zou geen overdaad
zyn. wanneer men liet bewaarloon voor de
laatste maanden, b.v vanaf Maart of
April zou verdubbelen. Wanneer aan deze
o.i. zeer gerechtvaardigde wenschen zou
worden voldaan, dan zou dat heel wat
geld kosten, naar schatting wel 4 tot 5
millioen gulden En dat moet weer ergens
vandaan komen Nu is de verhooging van
de prijzen van eerste levensbehoeften wel
bezwaarlijk. De verhooging van den aard
appelprijs, die als gevolg'van deze op t®
brengen 4 tot 5 millioen, zou ontstaan, is
echter maar zeeg- gering. Men kan er
zeker van zijn, dat het bekend maken van
een gunstige bewaarregeling, de uitplant
voor het volgend jaar zal bevorderen. De
netto-verdiensten van den boer aan de
aardappelteelt, zijn maar klein, zoo op het
oog vergeleken met de winst van den ver
deren -handel tot aan den consument.
Ten slotte nog een enkel woord over den
zwarten handel in aardappelen. In sommige
streken tiert deze welig. Wij meenen, dat
het Bedrijfschap daar ook wel de noodig®
aandacht aan mag schenken. Wanneer
straks blijkt, dat er boeren zijn. die het
hun opgelegde kwantum niet kunnen leve
ren, dan zou het Bedrijfschap streng#
straffen aan die menscheri moeten opleg
gen. Van uitvoer van consumptieaardap
pelen naar het buitenland is geen sprake.
Op de persconferentie heeft ir. Louwes
daar nogmaals opgewezen. Alles wat dus
door zwarten bundel aan de distributie
wordt onttrokken, beteekent dus runt.toen-
verlaging. En daarvan is de kleine man
weer de dupe Die zit toch al reeds in het
hoekje, waai de slagen vallen, omdat hij
niet in staat is, eens wat extra's, zooais
visch, e.d. te koopen.
Laten we hopen, dat het Bedrijfschap de
gegronde klachten, die hier naar voren
gebracht zijn, met ernst zal willen bestu-
deeren. Spoedige verbeteringen zijn in het
belang van de gemeenschap ten zeerst#
gewenscht. M.
BHnnnnH^
(Ingezonden mededeeling).
Gemakzucht wordt duur betaald
OOK dit jaar zyn weer
groote oppervlakten van
het bouwland met voederbieten
beteeld. Nu men voor den rooi
tijd staat zullen weer vele men-
schen zich herinneren, hoe de
vorige winters duizenden kilo's
waardevol veevoeder in de bie-
tenkuilen z(jn verrot.
Hoewel er verschillende onder
zoekingen zyn ingesteld naar de
mogelyke oorzaken van de
sterke rotting, die ieder jaar
optreedt in de bietenkuilen,
staat het toch nog steeds niet
vast welke methode men toe
moet passen om dit proces
tegen te gaan. De bemesting,
de tijd van rooiiing, de soort,
het drogestofgehalte en de
vastheid van vleesch, spelen
hier een belangrijke rol. Wel
kunnen er verschillende aanwij
zingen gegeven worden, welke
wij ter harte moeten nemen om
de rotting zooveel mogelijk te
gen te gaan.
In de eerste plaats zullen wy
den aanleg van den kuil behan
delen Dit moet bij droog weer
geschieden, de plaats waar men
den kuil wil aanleggen, moet
zooveel mogelyk op den wind
liggen, nooit, of zoo weinig als
de plaats dit toelaat in de
luwte, want by vorst kan men
op de beschutte plaatsen veel
trekwinden hebben, hetgeen
het invriezen op een bepaalde
laats kan vergemakkelijken,
'e vorm van den kuil hangt af
van verschillende omstandig
heden. Op hooge droge gronden
kan men den kuil eenigszins in
den grond uitgraven. Men
graaft dan twee of drie ste
ken diep. Kuilen die in den
grond komen te liggen, moe
ten niet breeder zijn dan i.75
2 meter. Een grootere breed
te is niet gewenscht. Op laag
liggende gronden wordt de kuil
pp den grond aangelegd, de
breedte van zoo'n kuil Kan
willekeurig genomen worden,
doch men moet er wel aan
denken dat, hoe breeder de kuil
is, hoe sterker broei er kan op
treden. En broei beteekent ver
lies! Als men bieten tot laat
in het voorjaar wil bewaren,
zijn smalle kuilen aan te be
velen. Men heeft wel meer af
dekking noodig en meer grond
verzet, maar de verliezen door
broei zijn veel minder.
Met het rooien van de bieten
moet men niet eerder beginnen
voordat het afsterven van het
blad is begonnen. Vaak worden
de bieten te vroeg gerooid, bij
buitengewoon warm en groei
zaam weer, terwijl de bicten
nog in vollen groei zijn. Vele
bieten komen dan in den kuil
als de groot nog met tot
stilstand is gekomen. Waar
schijnlijk zal de 'lemhaling
dezer bieten den eersten tija
na het inkuilen sterker zyn
dan normaal. Hierdoor ver
krijgt men dan in -de kui
len een warme vochtige at
mosfeer, waardoor de rotting
gemakkelijker kan optreden en
zich verder ontwikkelen. Ook
blijkt uit ervaring dat bieten,
die dadelijk na het rooien in
den kuil worden gebracht en
daarna -flink worden toegedekt,
spoedig tot rotting overgaan.
Het beste doet men om dc bie
ten een paar dagen op het land
te laten liggen, voordat men ze
in den kuil gaat leggen. Verder
moet men het loof niet te laag
afsnijden; de wond wordt dan
groot'er en de biet wordt ge
makkelijker door rottingsorga
nen aangetast. Ook het af
draaien van het loof is een
goede methode.
De behandeling is een groote
factor, hetgeen uit ervaring
gebleken is. Wordt er ruw met
de bieten omgegaan, of te veel
bieten gekneusd, dan zullen
deze spoedig rneer rot vertoo-
nen dan die bieten die met de
noodige voorzichtigheid wor
den behandeld.
Verschillende menschel» die
do bieten met de greep op-
Inden, moeten deze gemak
zucht in den winter duur
betalen, liet is ook niet
gewenscht dat men probeert
de bieten door kloppen of
afkrabben van allen grond
te ontdoen. Neemt men,
niettegenstaande alle voor
zorgen, na eenigen tyd toch
rotting waar, dan is om-
kuilen aan te raden, waar
bij men dan zooals van
zelf spreekt alle aangetaste
bicten verwijdert.
Zijn de bieten in den kuil geleed
dan worden ze licht gedekt. Op
den top komt geen grond op
dat de warme vochtige lucht
kan ontwijken. De zijkanten
kunnen enkele weken nadat de
bieten in den kuil zijn gebracht
met grond behoorlijk worden
toegedekt, hoe verder naar be
neden, hoe zwaarder. Het af
dekken doet men met een laag
riet of stroo van 20 a 25 cm
dik, daarop komt dan de grond
laag. Tegen den winter, ai naar
gelang het weer dit toelaat,
volgt dan het aanbrengen van
het winterdek Aan den wind
kant brengt men de grondlaag
wat dikker aan, zoodat het ge
vaar voor bevriezen uilgesloten
geacht mag worden. Ook kan
men in plaats van de genoem
de 2de grondlaag den kuil af
dekken met slootvui) of paar-
denmestvooral op den top
wordt dit vaak toegepast. Zoo
dra de vorst over is wordt deze
topbedekking er afgedaan,
waardoor weer volop geventi
leerd kan worden. Daarom is
ook aan te raden om in den kuil
enkele ventilalie-openingen te
laten, hetzij door draineerbui-
zen oi' bosjes stroo boven op den
kuil te plaatsen. Wel moet op
gepast worden dat hierdoor de
kuil niet kan inregenen. Ten
slotte moet nog gewezen wor
den op de vochtigheidstoestand
der bieten Om het rotten zoo
veel mogelyk tegen te gaan is
het noodig dat de op te kuilen
bieten niet uitgedroogd zijn.
Vele boeren laten naar een oud
f:ebruik de bietenkuilen open
iggen tot het eens flink gere
gend heeft. Dit klopt met onze
waarnemingen, waarbij geble
ken is dat min of meer uitge
droogde bieten veel sterker rot
ten dan die, welke goed vol
gezogen met water in de kuilen
komen. Wanneer dus de kuilen
op de juiste manier, met over
leg en met de noodige zorg
aan de bieten aangelegd wor
den, is het mogelijk de bieten
vorst vrij en met betrekkelijk
weinig verliezen den winter
door te brengen. Laat ieder
dus aan het rooien en aan de
kuilen de meeste zorg besteden.
Men zal hier financieel voor
deel van hebben en de voedsel
voorziening van ons vee is er
ten zeerste mee gebaat