Het volkslied vergeleken
Recepten
Veenmollenplaag
Uitputting door te sterke bloei
bij vruchtboomen
VOORAL de bezitters van kleine tuinen
en dat zijn er thans vele klagen
over allerlei ongemakken. Dit is niet
te verwonderen. De omstandigheden zijn
meestal niet gunstig en als men weet dat
de beroepstuinbouw, die onder veel gun
stiger omstandigheden werkt, voortdurend
er op ingesteld moet zijn om allerlei ziekten
en beschadigingen té bestrijden is het
haast vanzelfsprekend dat de bezitters van
kleine tuinen, meestal als gevolg van de
omstandigheden, zeker veel meer hinder
ondervinden van moeilijkheden. Men krijgt
nu eenmaal de groenten niet voor niets.
Daarom willen wij graag medewerken om
de moeilijkheden zoo goed mogelijk te voor
komen of op te heffen. Ook de veen-
mollenplaag kan soms heel erg zijn, vodral
op veenachtige gronden. In klei en zand
grond komt ae veenmol veel minder voor
maar op veengrond voelt dit merkwaardige
dier zich uitstekend thuis en vernielt den
geheelen zomer door de onderaardsche dee-
len van onze groentegewassen: groote gele
plekken toonen aan waar de veenmollen
hun verwoestend werk hebben verricht.
Men klaagt er terecht over dat de klas
sieke vangmethode weliswaar iets helpt
maar lang niet afdoende is. Deze vang
methode bestaat hierin dat men bloem
potten met dichtgemetseld drainagegat
in den grond ingraaft tot op een centi
meter of drie met den bovenrand onder de
bodemoppervlakte en deze dan met een
plank of tegel bedekt. De veenmollen gra
ven vlak onder de oppervlakte, vallen ln
in den bloempot en kunnen er niet meer
uit komen.
Voor de Landvrouwen
Voor onze fruitkweekers
WANNEER wij een studie van het
volkslied maken, dan sjien wij,
hoe verschillende liederen niet
alleen in verschillende provincies, doch
ook in verschillende lanuen worden ge
zongen. In het maandblad „Het Noorder
Land" van de stichting „Saxo-Frisia"
schreef ik over „Groninger- en Oostfrie-
sche volksliederen" en constateerde daar
dat de volksliederen niet bij de lands
grenzen stil staan, doch dat er een
groote overeenkomst bestaat tusschen
de volksliederen aan weerszijden van de
grenzen.
Soms echter kwamen de volksliederen
nog verder weg. Zooals b.v. het bekende
lied „Drie schuin tamboers", dat oor
spronkelijk afkomstig is uit Frankrijk.
Hieruit blijkt wel dat dat wat bij vreem
de volken ingang vond, zoo nu en dan
ook het hart van het Nederlandsche
volk trof. Het verschilde soms enkel In
kleinigheden. Het einde van „Drie schuin
Tamboers" luidde in het Fransch b.v.:
„Sire le Roi, je vous en reviercie;
Dans mon pays y en a de plus jolies,
Et rataplan, ratataplan
Y en a de plus jolies
Sommige Nederlandsche versies luiden:
„Zeg, jongeman, dan mag je mijn
dochter trouwen,
Zeg, ouwe heer, jij mag je dochter
houen,
Van rombom, wat maal ik er om,
Jij mag je dochter houen, rombom
Dit stemt dus overeen met de oorspron
kelijke lezing uit het Fransch. Echter
het Nederlandsche volk nam hiermee
geen genoegen, zong:
Maar tegen vaders zin, zoo ging het
meisje trouwen,
Want zonder trom en stole kon zij 't
[niet langer houen,
of, waarin de humor een woordje mee
spreekt:
Maar 't meisje niettemindat zwoer
hem eeuwig trouw;
De tamboer kreeg zijn zin, zij kreeg te
[laat berouw.
De overeenkomst is constateeren bij de
volksliederen der verschillende provin
cies. In Limburg zong men b.v. het lied
van bruder Melchior, die ruiter wilde
worden
Uns er bruder Melchior, dae looll ein
reiter werden
hat er lceine pferde
kont er dass nicht werden.
Doe noam de mooder eine jesiebok
[geitebok)
en zat ze Melchior boavedrop.
Jeisebok, der Melchior drop;
war dass keine schone, schone, schone,
[reiterei."
Elke Groninger, die dil leest, zal zich
een van eigen, bij na-gelijk luidende volks
liederen herinneren. Zooals elke bewoner
van den Achterhoek, de Z.-Hollandsche
eilanden en Walcheren zich een gelijk
luidend volkslied zal herinneren, wan
neer hij het Groningsche „Siemenmaan-
tje oet vrijen" hoort, hoewel ook in dit
opzicht elk vogeltje zingt zooals het
gebekt is. In Groningen zingt men b.v.:
Zai puulde mie wat in mien hoar,
Ik docht,.\Vat wil dat wichtje doarf"
Moar dus heur ook nait vroagen
en in Zeeland is het:
Ik zee: Bel Stien, wat doe joe daèr;
Ik zeg 't voorwaèr nog tegc je vaèr,
Jie met die maidenstreken.*'
Zoo zouden er nog veel meer van deze
vergelijkingen gemaakt kunnen worden.
Het lied „Hoe Columbus Amerika ont
dekte" wordt o.a. ook in verschillende
provincies gezongen.
Het volkslied in het dialect lokt veel tot
een vergelijking uit. Interessant is het
de streektaal er van nader te bestudee-
ren, doch even interessant is het na te
gaan, hoe de menschen in verschillende
streken op den inhoud der liederen heb
ben gereageerd, hoe zij dezen aan hun
eigen mentaliteit hebben aangepast, hoe
zij hun humor, hoe hun medeleven heb
ben geuit.
Veranderingen in de volksliederen met
Hollandschen tekst zijn nauwelijks de
meestal gelijkluidend. Toch zijn er enkele
moeite waard om te noemen. Zij zijn
volksliedjes die vergeleken kunnen wor
den met gedichten uit de Nederlandsche
literatuur. Zooals b.v. „De drie Ruiter
tjes" met het Middelecuwsche lied „Ie
stont op hoghe berghen":
„Ic stont op hoghe berghen,
Ic sach ter seewacrl in,
Ic sach een schecpken driven
Daer waren drie ruiters in.
Het typische is, dat het Middeleeuwsché
woord „ruiter" ridder beteekent. dat het
In het volkslied van heden, dat ook nü
nog veelvuldig wordt gezongen, vertaald
is met ruitertje.
Ook het lied van „De twee koningskin
deren" kan vergeleken worden met het
oude lied over dit paar, dat begint met:
„Het waren twee conincskinderen,
si hadden malcander so lief,
si conden bi malcander niet comen
het water was veel te diep."
Zoo ziet men, hoe men bij doorgezette
studie van het volkslied voor verrassin
gen komt te staan, die aansporen tot
verdere vergelijkingen. En dan te be
denken, dat hier nog maar één zijde
van het volkslied belicht is, dat er nog
vele andere zijn, even boeiend en even
Interessant.
W. J. EELSSEMA.
VOOR die Landvrouwen, die zelf over
suiker en olie beschikken, volgen hier
enkele recepten.
Hoekjes.
10 afgestreken eetlepels suiker.
6 eetlepels raapolie of afgestreken lepels
boter.
1 ei en nog 1 eidooier.
21 afgestreken eetlepels bloem.
Iets zout.
De suiker en de olie vermengen; dan het
heele ei en den dooier er by doen en alles
tot een glad papje roeren. Vervolgens de
bloem en het zout er goed door mengen.
Nu strijken we het deev uit op een met
olie, boter of vet ingesmeerd bakblik en
laten dit in een matig warmen oven gaar
worden. Op een hoekje van de kachel snij
den we het gebakken deeg in ruitjes.
Taart.
3 Eieren.
Het gewicht van deze 3 eieren aan suiker.
DIT is een verschijnsel dat men meer
malen op kan merken in zijn om
geving, vooral in boomgaarden en
fruittuinen, waar het onderhoud wel iets
te wenschen overlaat. Doch ook in goed
onderhouden perceelen wil dit verschijn
sel nog wel eens voorkomen. De hoo
rnen beloven in het voorjaar veel, ze
zitten van onder tot boven beladen met
bloesem, het is een prachtig, ja een
rijk gezicht en men zou van zoo'n boom
alles verwachten. Doch de bloei is nog
niet. eens afgeloopen of er begint ai iets
aan te haperen. Het blad dat bij an
dere boomen voor den dag begint te
komen, wil er bij deze boomen niet
doorkomen. Het blijven kleine armoe
dige blaadjes en er komen er maar
weinig ook. De jonge vruchtjes welke
men bij andere boomen ziet bsgainen
te groeien, vallen er bij deze boomen
practisch allemaal af. Het is in tegen
stelling met den rijken bloei die geweest
is, nu een armoedig gezicht. Een enkele
maal wil het toch wel eens gelukken
dat de vruchten zetten, doch de boom
blijft slecht en schraal in blad staan
en een armoedigen indruk geven. De
oorzaak van dit alles Is, dat de rijke
bloei den boom geheel heeft uitgeput.
Alle krachten alle aanwezige reserve-
voedsel is voor den bloei gebruikt. Het
bloeien vraagt van een boom en plant
zooveel voedingsstoffen als wij ons vaak
niet voor kunnen stellen en zoo komt
het, dat een overdadige bloei de boo
men finaal uitput. Het is toch ook van
verschillende planten bekend, dot zij
maar eens in hun leven bloeien en na
dezen bloei gedoemd zijn te sterven!
Wat kunnen we er nu aan doen om dezen
sterken bloei en de uitputting die daar
op volgt, tegen te gaan? Het middel
daartoe is den boom wat sterker te
snoeien dan misschien voor den vorm
en belichting noodig zou zijn. Dus des-
noods de uiteinden van de takken regel
matig insnoeien en zoo mogelijk de
bloemknoppen te dunnen om een over-
dadigen bloei tegen te gaan.
Het eenvoudigste zal men dit wellicht
kunnen bereiken door reeds in den win
ter of voorjaar tijdens den snoei het
vruchthout te dunnen.
Wa tis dus het werk van den prima
fruitkweeker om van zijn boomgaard
een prima opbrengst te krijgen, zoo
wel kwaliteit als kwantiteit? Dat hij
reeds nu. bij het begin van dé eerste
werkzaamheden voor den nieuwen oogst,
zijn boomen eens stuk voor stuk gaat
bekijken en hoe zij er voor staan! Dit
is nuttig en noodig om de uit te voeren
werkzaamheden zoo juist mogelijk toe
te passen. We beginnen dus met den
snoei. Voordat men aan een boom be
gint te snoeien, zal men zich eetst af
moeten vragen: hoe staat deze boom
er op het oogenblik bij? Heeft hij het
afgeloopen jaar veel gedragen en zitten
er daarom nu maar sporadisch hier en
daar eenige bloemknoppen, of heeft hij
het afgeloopen seizoen niets of zeer
weinig vruchten voortgebracht, waar
door hij nu van onder tot boven afge
laden vol zit met bloemknoppen? Dit
maakt in den snoei zeer veel verschil.
Behoeft men in het eerstgenoemde ge
val niet meer te snoeien dan hoogst
noodzakelijk is voor den vorm en belich
ting in het tweede geval is een krach
tige snoei zeer gewenscht. Zooals wij
reeds zeiden, worden desnoods de uit
einden der takken ingenomen, vooral
bij boomen op zwakkeren onderstam.
Waar geen topsnoei wordt toegepast
wordt de boom zoo ruim mogelijk uit-
gesnoeid. In beide gevallen wordt tevens
zoo mogelijk vruchthoutsnoei toegepast.
Door déze manier van werken bereikt
men dat de kroon ten opzichte van
het wortelgestel verkleind wordt. Het
beschikbare voedsel wordt over een
kleiner aantal takken en knoppen ver
deeld, bijgevolg ten eerste niet die
sterke uitputting door een sterken bloei
en een sterker uitbotten van bladeren
en jonge scheuten is mogelijk, hetgeen
in belangrijke mate meehelpt om den
boom verder gunstig te ontwikkelen.
De kans dat er zich ook weer bloem
knoppen vormen voor het daaropvol
gend jaar is ook veel grooter.
Verder kan er nog veel bereikt wordfen
door een sterkere bemesting, vooral
van stikstof bij dergelijke boomen. Zelfs
in dezen tijd van kunstmestdistributie,
waarin men eigenlijk veel tekort krijgt
voor intensieven tuin, zou ik nog den
menschen willen aanraden: strooi Uw
mest dóAr vooral, waar hij het meeste
noodig is. Boomen waar weinig of geen
bloemknoppen aan zitten kan men des
noods geheel overslaan, doch vergeet
niet de boomen, welke het sterkst in
den bloei komen te zitten, wat extra te
Het gewicht van 2 eieren aan meel.
Geraspte citroenschil en 1/3 deel sap van
1 citroen. Is er geen citroen voorhandefifc
dan kan men ook melk nemen.
Eierdooiers en suiker tot schuim roeren»
Eiwit stijf slaan. De eierdooiers en de suft
ker nog eens roeren op den damp vail
kokend water, er af nemen en weer roeren
tot het beslag koud is. Daarna het meejl
en het stijfgeklopte eiwit er door heen
mengen. In een matig warmen oven baW-
ken.
Hier laten wij nog een recept volgen voo?
een smakelijke stoofschotel
Stoofschotel van knolselder^ en erwten*
(4 pers.).
2 kg aardappelen, 5 selderjjknollen (prei)„
200 g. erwten, margarine of boter, zout.
De erwten weeken, met het weekwatetf
aan de kook brengen en bjjna gaarkoken.
(De hooikist daarbij gebruiken). De aard*,
appelen schoonboenen en in vieren sny*
den, de selderijknollen in plakken snyden^
schillen, in blokjes snjjden en wasschen-*
(De prei snyden en wasschen). Aardapr
pelen en knolselderij (prei) met wat mar»»
garine, zout, de bijna gaar geworden erw*
ten en het erwtennat aan de kook bren
gen ln een goed gesloten pan en zachtje»
koken. Kooktijd 25 minuten. Na 10 minu*
ten alle bestanddeelen even omschudden'
of voorzichtig omroeren. Als alles gaay
Is, de bestanddeelen losjes door elkaar
roeren (niet fijnstampen) en in een schaal
overdoen en met wat fijngehakt groen van
de selderijknollen bestrooien. Naar verkie*
zing het vocht afgieten en er apart als
saus bijgeven.
geven. Een systeem voor dezen tijd is
bijvoorbeeld: wacht tot dé le drie serie's
van de kunstmestbonnen geldig zijn»
Bestelt dan al Uw kunstmest welke
hierop verkrijgbaar is in één kerr en
strooit deze hoeveelheid over Uw ge-
heele perceel met uitzondering van die
gedeelten welke het kunnen missen. (Of
strooit daar iets dunner). En gebruikt
Uw beide laatste toewijzingen daar»
waar de boomen er de meeste behoefte
aan hebben. Dus een hoekje of een
regel op zwakken onderstam bijv., boa-*
men welke sterk in bloei zullen komen
e.d. Een ieder weet, dét wel voor zich*
zelf op zijn bedrijf.
Op deze manier, door extra snoei en.
extra bemesting, aangepast aan dé
omstandigheden zoo goed mogelijk uit
gevoerd, zal men veel kunnen bereiken
en het zal weinig voorkomen, dat er
bij prima kweekers nog verbloeide
vruchtboomen voorkomen. Het spreektf
vanzelf, dat ook hier de werkelijk^
vakman met aangeboren liefde voor zijri
vruchtboomen de beste resultaten zal
kunnen boeken. V.
De veenmol, loopend en vliegend; ook een
larve, (uit: Ziekten en beschadigingen der
tuinbouwgewassen, door M. v. d. Broek en
P. J. Schenk, deel I).
Zooals gezegd is dit niet afdqpnde. Men
moet andere, betere middelen te baat
nemen en gelukkig zyn deze er. Bij de
toepassing van elke bestrijding tegen scha
delijke dieren of planten is het noodig de
levenswyze in groote trekken te kennen.
Zoo ook hier.
De veenmol leeft in de grond en overwin-
tert daarin door van omstreeks half Nov.
tot in Maart vrijwel bewegingloos een soort
van winterslaap door te maken. In Maart
als het weer redelijk is begint de
veenmol weer op te leven en tegen eind
Mei vindt de voortplanting door middel van
eieren plaats. Dit geschiedt in een ,,nest"r
gevormd door den grond naar alle kantert
in een te persen zoodat een harde kluit
ontstaat met middenin een holte. In deze
holte worden de eieren een tweehonderd
tal gelegd en van hieruit verspreiden da
jonge veenmolletjes zich weer door hei
Hoe men de mollen bestrijdt.
Het is dus zaak om vóór eind Mei da
veenmollen weg te vangen of anders aé
nesten op te zoeken. Dit laatste is heet
goed mogelijk in kleine tuinen; men kan
met den vinger de gangen volgen en waap
deze naar beneden afbuigen is in veel
gevallen het nest aanwezig. Het moet
voorzichtig worden uitgegraven en in zyn
feheel worden vernietigd om de geheela
omende generatie uit te roeien.
Men kan zelfs de plaats, waar het nest
femaakt zal worden, doelbewust helped
epalen. Het is nl. gebleken dat bij voori
keur de grond van een met peen bezaaid
bed hiervoor wordt uitgekozen.
Om dezen tijd van het jaar kan men ge*
bruik maken van hoopjes paardemest. D^.
naar een winterverblyfplaats zoekend^
veenmollen worden door de warmte aan*
getrokken en verzamelen zich onder dezëi
warmen mest.
In den winter kan men de veenmollen van
zelfsprekend dooden als men ze bij hei
spitten opgraaft.
De hoofdbestryding vindt echter plaats tus*
schen Maart en eind Mei, dus gedurende'
den tyd die verloopt van het eindigen van
den winterslaap tot de voortplanting. Hef
meest afdoende middel Is dan vergiftiging-
van de veenmollen. Vroeger was gekookte
rijst met een gift gemengi, hiervoor hef'
aangewezen middel. Thans ns*ftten we naar
vervangmiddelen zoeken.
Het meest eenvoudige is het gebruik van
het bekende muizenvergift, de Zeliokorrelsï
Deze kan men even pletten *n dan, zo
mogelijk, in de gangen leggen. Heel mooter
open gangen krijgt men als men plankjeft'
op den grond legt; b\j voorkeur maakt dé*
veenmol hieronder zijn gang welke dan als
„plafond" uit het plankje bestaat.
Een ander vergift is te bereiden uit mals.
dat thans door velen verbouwd wordt en
dus wel algemeen verspreid is. Ruim eeijr
pond mais wordt daartoe gekookt met 3y
gram Parijsch groen. Dit laatste is in derg
handel in bestrijdingsmiddelen verkrijgbaar
en bevat het sterk giftige arsenicum. In!
plaats van Parijsch groen kan men ook"
maar dan in wat grootere hoeveelheid
calclumarsenaat gebruiken.
Wanneer men de verschillende bestrijding»!
middelen op den iuisten tijd en wyze tctëfe
past behoeft de bezitter van een kleinéftt
tuin geen overmatigen hinder van veera
inollen te ondervinden* Ir. Q,