Bodem en bemesting Een blik over onze grenzen 1942 De bijdrage over V. De (öurant Het Nieuws van den Dag Het Landelijke Rijvereenigingswezen De gier DE tijd, dat dit afvalproduct van de boerderij in de sloot liep, en daar door zoo goed als waardeloos werd, ligt gelukkig achter ons. Toch gaat er nog heel wat stikstof verloren en het doel van dit artikel is dan ook om de bewaring en het gebruik te hel pen verbeteren. Vooral in een tijd als deze is het zaak met de stikstof die het bedrijf kan leveren, zoo zuinig moge lijk om te springen. De gier bestaat uit de meestal reeds omgezette urine van het vee, vermengd met grootere of kleinere hoeveelheden vaste uitwerpse len, die in de gr up meespoelen naar den gierkelder. Het ureum, het urinezuur en 't hippuur- zuur, bestanddeelen van de urine, wor den door meerdere bacteriën gretig aangetast en dan ook reeds in den stal met groote snelheid tot ammoniak om gezet. Een van de eerste vereischten is dus om de gier snel naar den gier kelder te doen vloeien. Dat kan bereikt worden door de grup vaak schoon te maken, zoodat de vaste uitwerpselen haar niet kunnen verstoppen en ook kan het gevonden worden door achter de grup nog weer een afzonderlijke goot te maken, die met een grootere helling naar den gierkelder afloopt. Dat systeem wordt op de Zuid-Holland- sche eilanden hier er daar met succes toegepast. Tusschen grup en gierkelder dient een goede stankafsluiter te worden aange bracht, zoo, dat de gassen uit den kel der niet naar den stal kunnen uitwij ken. Dit zou om twee redenen nadee- lig zijn. Vooreerst zou de lucht in den stal door de ammoniakgassen worden verontreinigd, terwijl bovendien stik stof verlies zou plaats vinden, hetgeen evenmin gewenscht is. Maar een stank afsluiter is niet de eenige eisch, dien men aan een modernen gierkelder moet stellen. De inhoud moet om te beginnen, voldoende zijn om de gier van alle vee gedurende de geheele stalperiode te kunnen bevatten Daartoe zal de inhoud ongeveer 2 y2 k 3 m3. per stuk groot vee moeten bedragen. Verder dient de kelder absoluut 'waterdicht te zijn. anders krijgt men uittreden van gier of toetreden van grondwater, beide ongewenschte gebeurtenissen. En dan en dat is zeer belangrijk moet men er altijd voor zorgen, dat de kelder potdicht gesloten blijft. Wanneer maar een enkel kiertje bij een der man- gaten of bij het pompgat aanwezig is, verdwijnen de ammoniak en het kool zuur uit den kelder en dit heeft tot ge- EÏÏV "at weer opnieuw ammoniak en looi de ê:ier verdampen en zoo gaat aat door, met als gevolg een aan merkelijk verlies aan stikstof. De stikstof is n.l. in de gier in hoofd zaak aanwezig als ammonium-carbo- naat (NH.|)2CO;{, een stof, die zeer ge makkelijk gesplitst wordt in ammoniak, koolzuur en water (NH1)2COo 2NH;. CO.j -f- HoO. Wanneer de atmosfeer boven de vloei stof nu echter genoeg koolzuur bevat, zal deze splitsing niet tot stand komen. Dan blijft de vloeistof met koolzuur verzadigd en dit houdt de splitsing terug. Verdwijnt het koolzuur echter, door een spleet uit den kelder, dan stijgt er koolzuur uit de vloeistof op en splitst zich een gedeelte van het ammonium-carbonaat, waardoor ammo- toiak vrijkomt, die op zijn beurt ver dwijnt. Dat moet dus voorkomen wor den, en dat kan door het steeds lucht dicht afsluiten van de mangaten en het pompgat, bijvoorbeeld door de kie ren met leem. klei of aarde dicht te smeren. De lezer zal hebben bemerkt, dat ik steeds sprak van twee manga ten. Dat i3 n.l. van belang. Wanneer zoo eens per jaar. na het uitpompen van den kelder, deze moet worden schoongemaakt, moeten eerst de gas sen kunnen verdwijnen. Daartoe zet men dan de beide mangaten, die op tegenover elkaar gestelde hoeken van Voor INLICHTINGEN wen de men zich, onder opgave van naam, adres, bedrag van den aanslag, ORGANISA TIE-NUMMER, nummer van het L.C.O.-DISTRICT en ove rige bijzonderheden SCHRIF TELIJK tot de Thesaurie van den Nederlandsehen Land stand, Zeestraat 69, Den Haag. den kelder moeten zijn aangebracht, een flinke poos open, waarna men zon der gevaar kan afdalen. Doet men dit niet, en heeft men slechts één mangat, ter beschikking, dan duurt het veel langer voordat alle gassen verdwenen zijn, en zal men groote kans loopen door de gassen te worden be dwelmd. Menig doodelijk ongeval was daaraan te wijten. Het spreekt vanzelf, dat de samenstelling van de gier sterk wisselt al naar het soort vee. de ge bruikswijze, het voeder, het strooisel (waardoor een deel wordt opgezogen) en de mogelijkheid, dat stalspoelwater, regenwater of zakwater uit de mest vaalt in den kelder terecht komen. Rekent men met een gemiddeld ge halte van 0.6 stikstof en 1 kali (dit laatste kan ook 1.5 bedragen) dan volgt uieruit duidelijk, dat de waarde van de gier. die in een stal periode wordt gewonnen, die van den stalmest nabij komt. Rekent men immers op 2>ó ni3. gier per stalperiode per stuk groot vee, dan zal daarin 15 kg. stikstof voorkomen. Per dag produceert een koe ongeveer 25 kg. vaste uitwerpselen. Voegt men daarbij 3 kg. stroo, dan wordt dat 28 kg. per dag. In een stalperiode van 200 dagen wordt dus 5600 kg. stalmest ge produceerd. Tegen 0.45 stikstof wordt dat in totaal rond 25 kg. stik stof. Wij zien dus, dat de gier ongeveer 60 van de stikstofwaarde van den stalmest bereikt. Wat de kali aangaat, overtreft de waarde van de gier die van stalmest. In de gier van een koe komt 2535 kg. kali voor. in den stal mest, afkomstig van één koe: 2025. Fosforzuur bevat de gier niet. Een vol ledige bemesting kan men er dus enkel mee bereiken, door de gier met een fosforzuurbemesting aan te vullen. Momenteel is dat niet te doen. De trjd van aanwending van de gier is in 't algemeen het vroege voorjaar, in 't laatst van April. Men dient er voor te zorgen, dat d.e gier bij koel. vochtig weer wordt uitgebracht, omdat dan zoo weinig mogelijk stikstof in de lucht verdwijnt. Bovendien moet men er voor zorgen, dat zoo weinig mogelijk gier met de lucht in aanraking komt. Van groote hoogte uitsproeien is dus ver keerd. Men moet de gier met buizen zoo dicht mogeli'k bij den grond bren gen en dan pas uitlaten. De moderne roteerende gierverdeeler, die op grasland in den laatsten trjd nog al topassing heeft gevonden, is dan ook uit den booze. Op bouwland zou men het liefst de gier direct moe ten onderbrengen, waartoe ook wel een werktuig geconstrueerd is, dat vrij goed heeft voldaan. Men leidde de gier tot vlak achter een vorentrekker. Daar achter werd de grond door een klein aanaardploegje over de gier weer heen- geworpen. Algemeene toepassing vond dit werktuig jammer genoeg nog niet. Het zou nu wel de tijd zijn om de proe ven daarmee voort te zetten. Het is goed, zoo nu en dan eens wat verder te kijken, dan onzen eigen kring. Bl(jft men steeds met eigen moeilijkheden bezig, dan krijgt men zoo liet idee, dat wtf hier alleen met zorgen zitten. En dat Is toch niet waar. Daarom willen wjj thans eens wat vertellen over vraagstuk ken, die men in andere landen moet oplossen. Dat kan voor onszelf weer een prikkel zijn, om met frlsschen moed de schouders te zetten onder het werk, dat hier te lande verricht moet worden. De landbouwproblemen in België. BEGINNEN we bij onze Zuiderburen. Wat de voedselvoorziening daar be treft, stond het er bij het begin van den oorlog maar heel slecht voor. België moest 51 van de benoodigde levensmid delen invoeren. Toen door den oorlog de invoermogelijkheid verviel, stond men voor een haast onoplosbaar lijkend pro bleem. Dit te meer. waar de landbouw in België van overheidswege niet veel belang stelling had ondervonden. In 1895 was 31 K der Belgische bevolking in den landbouw werkzaam, terwijl dit in 1927 nog slechts 17 was Nadien was dit percentage nog gedaald. In België rust dus op iederen boer de taak 5 inedemenschen te voeden. Hoe slecht de toestand was, blijkt wel hieruit, dat in 1940 de graanoogst slechts toereikend was om 4,.a maand in de sterk ..gerantsoeneerde broodbehoefte van het Bel gische volk te voorzien. In 1941 was de broodgraanoogst reeds voldoende voor het gebruik van 8 maanden, en in 1942 kon men de behoefte voor 10 maanden uit den eigen oogst dekken. Door het nemen van ingrijpende maatregelen is men er dus in geslaagd, in 2 jaar tfjds de broodgraan- productie met meer dan 100 r"n te verhoogen. Voor het jaar 1943 zal men nog wel ver der komen, want tegenover 1942. is de met broodgraan beteelde oppervlakte nog eens 10 gestegen. Deze geweldige opvoering der eigen broodgraanproductie blijkt ook uit de invoerciifers van broodgraan in België. In 1941 moest 417.000 ton ingevoerd worden. In 1942 was slechts 212.000 ton invoer noo- riig, terwijl men voor 1943 met een invoer- behoefte van 75-000 ton rekent. Deze verhooging der Belgische graanpro- ductie maakte het mogelijk, onlangs het broodrantsoen te verhoogen van 225 op 250 gram per dag. Naa het brood is de aardappel een der bela.. .rijkste voedingsmiddelen in België. Ook ten aanzien van dit product was er heel wat te verbeteren daar België in zijn eigen aardappelhehoefte moest kunnen voorzien. De getroffen maatregelen hebben al heel wat verbetering gebracht. Was de productie van vroege aardappelen in 1942 68 000 ton, in 1943 bedroeg de oogst van vroege aardappelen 105.000 ton. De aard appelvoorziening kon daardoor heel wat verbeterd worden. De invoer van pootgoed voor oogst 1943 bedroeg 167.000 ton. terwijl voor het pootgoedseizoen 19431944 eenzelf de hoeveelheid zal worden ingevoerd. Door dezen invoer van pootaardappelen tracht men de aardappelproductie zooveel moge lijk omhoog te brengen. Daarnaast begon men in België met den verbouw van poot- aardappelen in eigen land. speciaal in die streken, die voor deze teelt geschikt zijn. Hoewel nog niet van groote beteekenis. blijkt uit dit streven naar eigen pootgoed- verbouw ook weer. dat België zijn pro ductie zoo hoog mogelijk opvoert. De vleesch- en melkproductie in België was voor den oorlog nogal verwaarloosd. Tegen goedkoope prijzen kon ruim vol doende vleesch, boter en kaas worden in gevoerd. Dat was met het begin van den (Ingezonden mededeellng). oorlog afgeloopen. De Belgische Overheid zag zich toen voor een heel moeilijk op losbaar vraagstuk gesteld. Maar ook hier zijn weer krasse maatregelen genomen. De vleeschrantsoenen werden dusdanig inge krompen, dat de mogelijkheid werd ge schapen, den veestapel omhoog te brengen. Een plan daarvoor in 1942 opgesteld, be oogt te komen op een melkveestapel van 830.000 stuks Dit is voldoende om aan de minimumeischen ten aanzien van de melk en botervoorziening in België te voldoen. Dat ook hier resultaat is bereikt, blijkt wel hieruit, dat van 1941 op 1942 de melk- levering 4 omhoog liep terwijl de afleve ring in de eerste 6 maanden van 1943 16 c hooger was dan in de eerste 6 maanden van 1942. De vleesch voorziening is hier opgeofferd in het belang van de melkvoorziening. Dit is juist gezien, want men moet een f linken veestapel aanfokken, wil men een redelijke melk- en vleeschproductie kunnen krijgen. Het ware te wenschen geweest, dat men dat hier in Nederland ook had gedaan. Dan had de vleesch-aanslag niet grooter behoeven te zijn, dan de normale uitstoot van den veestapel, en had men den vee stapel in ons land niet verder behoeven in te la unpen, dan in het begin van den oorlog reeds was geschied. Ten slotte wij zen wij nog even op de uitbreiding van den koolzaad verbouw ln België, op grond waarvan dit jaar het vetrantsoen kon wor den verhoogd. Uit dit alles wordt het dui delijk, dat men in België enkele jaren ge leden voor haast nog moeilijker problemen stond, dan hier in ons land. Dat thans de levensmiddelenpositie heel veel verbe terd is. is vooral te danken aan de krach tige wijze, waarop van hoogerhand aan de landbouwproductie leiding is gegeven. De landbouwpolitiek in Zwitserland. DIT land is buiten den oorlog gebleven. Wanneer men echter zou denken, dat daardoor de toestand in Zwit serland normaal is gebleven, dus zooals vroeger, dan slaat men de plank ver mis. Zwitserland was vóór den oorlog t.a.v. broodgraan, spijsvet, spijsolie en suiker voor 50 k 75 op buitenlandsche leveran ties aangewezen. Ook in dat land liep het aantal in den landbouw werkzame perso nen in de laatste 50 jaren terug. In 1940 werkte 23 der bevolking in den land bouw. Direct na het uitbreken van den oorlog werd begonnen met het scheuren van grasland, terwijl tevens met spoed werd doorgewerkt aan de uitvoering van reeds bestaande plannen tot ontginning van geschikte gronden en verbetering van gronden, die b.v. overlast van water had den. Door Ue krachtige leiding, die de Zwitser- sche regeering direct aan de landbouw politiek heeft gegeven, is men er in ge slaagd, de eigen productie sterk op te voe ren. Toch was het noodig, een distributie systeem voor levensmiddelen in te voeren. Dat is overigens niet te verwonderen, want het is geen eenvoudige taak, uit eigen productie-toename, den invloed van den grooten invoer van voorheen geheel op te heffen. De Zwitsersche Bondsraad heeft be sloten, dat de landbouwers in Zwitserland ook na den oorlog, zich meer op akker bouw moeten instellen dan voorheen. Door dit uitbreiden van den akkerbouw ten koste van het grasland, is de voederbasis voor den veestapel versmald. Deze laat slechts ruimte voor 800.000 stuks melkvee en 700.000 stuks jongvee, alsmede voor 700 a 750.000 varkens. De melkproductie is dientengevolge ge daald met 350.000 ton per jaar. Men is van plan den veestapel zoo te houden. De vroegere melkoverproductie ts dan weg. Men ziet uit het bovenstaande wel, dat ook in Zwitserland de Overheid krachtda dig heeft moeten ingrijpen in het bedi ijf van den boer en dat men van zins is, oolc later een bepaalde richting aan de land bouwpolitiek te geven. Dit zal dan geen eenzijdige landbouwpolitiek zyn, maar een landbouwpolitiek, die rekening houdt met de handelspolitieke belangen van het ge heele land. Ook daar dus Overheidsbemoei ing met het landbouw- en verdere econo mische leven, welke bemoeiing ook na den oorlog zal blijven bestaan Zwitserland staat van oudshei bekend ais een land, waar men de vrijheid als een der meest waardevolle erfgoederen beschouwt. Het is teekenend voor den praktischen en helderen kijk van het Zwitsersche volk, dat men ook daar inziet, dat ie belangen van het volk als gemeenschap, boven die van den enkeling moeten worden gesteld. Dierenbescherming en het houden van dieren staan met elkaar in nauw verband AF en toe hoort men de meening verkondigen, dat het begrip ..dierenbe scherming" uitsluitend het vervolgen en bestraffen van overtredingen der wet op de dierenbescherming om vat en dat „dierenhouderij" en dierenbescherming" niets met eikaar te maken hebben Deze opvatting dient tegengesproken te worden Van bevoegde zijde weten wij: van nog meer belang dan wetten op die renbescherming is de op voeding van den mensch tot het beschermen der dieren. In deze taak ligt echter op gesloten. dat vele vraag stukken van de dierenhou- dery in nauw verband staan met de dierenbescherming en dat men beide vaak niet uit elkaar kan houden. Met hetzelfde doel heeft de directeur van de Rjjkshoef- smidschool in Dresden. Dr. A. Fischer, er met nadruk op gewezen, dat „dierenbe scherming bij het veulen dringend noodzakelijk is om de kostbare jonge generatie van onze paardenstapels gezond te houden en op te lokken tot bruikbare ar beidskameraden" De paarden m het oude Rijk zijn in de laatste jaren in aantal toegenomen en de veelvuldige dekkingen laten de gevolgtrekking toe, dal het aantal veulens nog ver der stijgt. Dit feit verplicht ons, deze waardevolle die renstapels door praktische dierenbescherming te be houden. Nog steeds valt jaarlijks een aanmerkelijk aantal veulens af, dat ter. gevolge van slechte verzor ging en gebrek aan belang stelling van den kant dei eigenaars beschadigingen aan beenen en hoeven op loopt. Elk veulen echter, dat verloren gaat, ontbreekt later als arbeidspaard. on verschillig voor welk doei het dienen moet. Dikwijls zijn het slechts verkeerde opvattingen van den eige naar omtrent dierenbescher ming, welke tot foutieve stalverzorging leiden. Als de fokker soms meent, de goede gezondheid van het veulen te bevorderen door foed strooisel tot aan den uik van het dier, dan ver gist hij zich, aangezien te hoog strooisel de dieren ver- weekelijkt. Het is volstrekt geen „dierenkwelling" als de veulens op een steenen vloer met weinig strooisel, hoogstens tot aan het koot- gewricht staan, want daar door krijgen zij krachtige hoeven. Heel verkeerd, en het tegendeel van dieren bescherming, is het ook. als in den veulenstal een hoog- gepakte onderlaag van meat ligt. om de veulens zacht en warm te laten staan. Rotstraal en klemhoef zijn het resultaat. Het is ook geen dierenpla- gerij, maar praktische die renbescherming. als de veu lens ook in den winter dik wijls in de frissche koude lucht gebracht en aan zich zelf overgelaten worden om zich uit te leven. De dieren moeten tijdig leeren. zich aan te passen aan de bo demgesteldheid, en gevoelen zich ook heel goed als zij eens bij sneeuw in de weide zijn Moeilijk is de algemeene behandeling van de veulens, om ze tot makke dieren op te voeden. Eén enkele ver keerde of ruwe behandeling b.v bij het leeren geven van een been kan het veu len voor altijd bederven, en dat alleen door de schuld van den mensch. Met veel geduld en liefde kan bij liet veulen alle3 bereikt wor den Juist de eigenschappen die het paard aangeboren zijn: goedmoedigheid en vertrouwen dient de mensch enkel door goede behande ling van het vehlen te on derhouden Dr. KETZ, Crimmlt- schau in ,,Der Tier- freund".

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1943 | | pagina 3