Onze kunstmestpositie
Officieel orgaan van den NederlancUchen Landstand
Vrjjdag 12 Nov. 1913
2de Jaargang No. 45
EEN van de grootste moeilijk
heden, die de boeren momen
teel ondervinden is wel de
schaarschte aan sommige
kunstmeststoffen. In een land
als het onze, waar de land
bouw wat betreft het gebruik van
kunstmest op het hoogste peil staat,
vergeleken bp de andere landen, doet
dit gebrek zich vanzelfsprekend het
ergst gevoelen.
Hoewel de 5e of de 6e baal stikstof
niet zoo'n groote meer-opbrengst geeft
als de le en de 2e, toch wordt de hoog
ste opbrengst en ook het beste rende
ment verkregen door een aanwending,
welke hooger is dan in 1943 mogelijk
was. En we weten ook nu reeds, dat
voor 1944 de toewijzing van de voor
naamste meststof, de stikstof, nog
weer aanmerkelijk lager zal zijn, terwijl
het juist de stikstofmest is, welke den
boer de mogelijkheid geeft, maximale
opbrengsten te behalen. Omtrent de
kunstmestproductie en het kunstmest-
gebruik volgen hier eenige cijfers, die
zeker de belangstelling van den boer
waard zijn.
Vóór den oorlog was het verbruik van
stikstof in ons land ongeveer 100.000
ton zuivere stikstof, terwijl voor het
jaar 1944 op niet veel meer dan de
helft daarvan gerekend mag worden.
Hoe kwamen we aan die 100.000 ton?
Als voornaamste producent gold het
stikstofbindingsbedrijf, verbonden aan
de Staatsmijnen te Lutterade. Deze
fabriek is thans ook nog in bedrijf,
hoewel de productie niet meer zoo hoog
is als voorheen; in hoofdzaak een ge
volg van moeilijkheden met het mate
riaal. Versleten onderdeden zijn niet
gemakkelijk te vervangen.
Dan hadden we in ons land het stikstof
bindingsbedrijf te Sluiskil. Dit bedrijf
dat de eerste oorlogsjaren nog ten
deele z\jn productie kon handhaven, is
door omstandigheden nu geheel uit
gevallen. Ten derde was er het stikstof
bindingsbedrijf bij de hoogovens te
IJmuiden. Ook hier is het niet gelukt
de productie op het vooroorlogsche peil
te handhaven. Tenslotte werd en wordt
nog een betrekkelijk klein kwantum
geproduceerd als bijproduct der gas-
fabricage en bestond er de import van
het den boer welbekende iets groen ge
kleurde kalkammonsalpeter en van de
kalkstikstof uit Noorwegen. Ook deze
laatste zijn geheel of nagenoeg geheel
van de markt verdwenen. En al is dan
ook onze belangrijke stikstof-uitvoer
opgehouden, toch zijn wij niet in staat
voor 1944 den boer meer dan ruim 50
van het normale verbruik ter beschik
king te stellen. Hierbij komt nog, dat
de aardappel- en de koolzaadverbouw
zeer is toegenomen, twee gewassen,
welke zeer veel stikstof vragen.
Hoe hierin nu tegemoet te komen? We
mogen gerust zeggen, dat het den boer
slechts in zeer beperkte mate moge-
lyk^zal zijn, het stikstof-tekort te ver
minderen.
Zooais reeds meermalen in ons blad is
betoogd, is een goede mestverzorging
thans meer dan ooit op haar plaats en
zeker loonend. Verder dient men andere
afvalstoffen als mestaarde e.d. ook
goed te benutten. Veel stikstof geeft
dit laatste evenwel niet, maar het be
vordert weer de gewenschte omzettin
gen in den bodem, hetgeen een gun
stige ontwikkeling der cultuurgewassen
ten goede komt. Wat den stalmest be
treft, doet men beter om de giften wat
kleiner te nemen, zoo ongeveer 20.000
kg. per ha., zoodat een anderhalf maal
zoo groote oppervlakte er van kan pro
fiteered wanneer men vroeger gewend
was om 30.000 kg. te geven, een hoe
veelheid, die in de meeste streken werd
aangehouden. De rentabiliteit van den
stalmest is dan hooger, niet alleen van
do plantenvoedcndo stoffen stikstof,
fosforzuur en kali, maar ook van de
organische stoffen, die aan den stal
mest zijn bijzondere waarde verleenen.
ALS tweede meststof, welke genoemd
mag worden, geldt het fosforzuur.
Van deze meststof gebruikte de Neder-
Iandsche boer normaal ongeveer 70.000
ton zuiver fosforzuur. Dit werd betrok
ken in den vorm van slakkenmeel, een
byproduct der staalfabricage uit België.
Frankrijk en Duitschland. Helaas ech
ter is dit voor ons ook slechts in zeer
beperkte mate meer verkrijgbaar. Een
gering kwantum kan elk jaar nog wor
den verstrekt aan de nieuwere gronden,
meer echter niet.
Voor een niet onbelangrijk deel werd
in de fosforzuur-behoefte voorzien door
de fabricage van superfosfaat. Waar
echter als grondstof hiervoor diende het
uit Afrika geïmporteerde ruwe fosfaat
en deze import vanzelfsprekend thans
geheel stil ligt, behoeft hierop, zoolang
de oorlog duurt, niet gerekend te wor
den. De zaak van het fosforzuur lykt
dus hopeloos. Toch is ze het gelukkig
niet. De meeste zwaardere grondsoor
ten, klei en zavel, bezitten van nature
nog wel een fosforzuurreserve, die door
geregelde bemestingen op peil is gehou
den. Op de lichte grondsoorten doet
zich het gelukkige verschijnsel voor,
dat door jarenlange rijkelijke bemesting
met slakkenmeel een groote bodemvoor-
raad aan fosforzuur is gevormd. De
reden, dat men steeds zooveel fosfor
zuur gaf (1000 tot 1200 kg. slak
kenmeel per ha. was heel gewoon)
is hierin te zoeken, dat het slakken
meel ook gunstig werkte op den zuur
graad van den bodem. De meeste zand
gronden hadden een te lagen kalktoe-
stand en waren daarom dankbaar voor
een kalkbemesting. Onbewust gebruik
ten de boeren nu de slakkenmeelbe-
mesting als kalkbemesting, waarmee
een fosforzuur bemesting parallel ging,
die vergeleken by de fosforzuurbehoefte
van de meeste gewassen, als regel te
hoog was.
Met 50 kg. fosforzuur per ha. heeft men
gemiddeld de behoefte der gewassen
aan fosforzuur wel gedekt. Met 1000
kg. slakkenmeel gaf men echter al
minstens 150 kg. dns driemaal zooveel.
Het meerdere, hier das 100 kg., ging
in reserve. Nu heeft het fosforzuur de
gunstige eigenschap, dat het niet uit
spoelt. Het verbindt zich in den bodem
met kalk tot onoplosbare verbindingen,
waaruit het door de plantenwortels met
behulp van koolzuur of door de stal-
mestwerking weer wordt vrygemaakt.
Zoo kan deze fosforzuurreserve dan
ook jarenlang de behoefte dekken. Wel
is de hoeveelheid slakkenmeel, die men
in de laatste jaren voor den ooflog gaf,
niet zoo groot meer als weleer, tenge
volge van het meer doorgevoerd grond
onderzoek. Eigenlijk is dat jammer
Men ging nu den grond op fosforzuur-
gehalte onderzoeken en wanneer dit te
hoog bleek te zyn, ging men aan fos
forzuur sparen. Vroeger gaf men de
gewoontegift zonder er verder by te
denken, en vormde zoo een spaarpot
voor slechte tijden. Door het grond
onderzoek is men den spaarpot reeds
in de goede tijden gaan aanspreken, en
dat is gevaarlijk. Gelukkig is echter
de bodem van het spaarvarken nog
niet te zien.
Uit proefveldresultaten blijkt, dat de
fosforzuurreserve, die op deze wijze is
gevormd, aanzienlijk is. Bij proeven te
Markelo genomen, werd gedurende 8
jaar de fosforzuurbemesting weggela
ten. De opbrengst daalde daardoor
slechts 10 In Heilo werd ook 8 jaar
geen fosforzuur gegeven. Wel werd in
die periode twee maal stalmest gege
ven. Pas In het laatste jaar werd iets
van een opbrengstvermindering ge
merkt.
In beide gevallen werden de proeven
genomen op ouden eschgrond met 7 en
8 humus. Wy leeren hieruit, dat we
van de fosforzuurreserve langen tijd
kunnen profiteeren. Er is nu 4 jaar
oorlog. Mochten er onverhoopt nog 4
jaar bijkomen, dan zou er nog weinig
van oogstderving te bemerken zyn. De
fosforzuurpositie is dus nog niet zoo
benauwd, als men op het eerste gezicht
zou denken.
MET kali staat het gelukkig gun
stiger. De invoer daarvan gaat
vrij regelmatig door, zoodat de nor
male behoefte zoo ongeveer kan worden
bevredigd. Wel komt er minder patent
kali aan de markt, zoodat men ook de
aardappelen met kalizont 40 moet
bemesten. De eenige voorzorg, die men
moet treffen is, dat men deze meststof
niet in het voorjaar, maar in het najaar
moet aanwenden. Dan heeft de chloor
gelegenheid om uit te spoelen en zal
ze dus de aardappelen niet meer scha
den. Voor uitspoeling van de kali be
hoeft men niet erg bevreesd te zjjn;
die wordt door de humusstoffen en de
kleideeltjes gebonden. Dus enkel heel
lichte gronden zullen last van kali-
uitspoeling vertoonen. Op die gronden
zal men dus bjj den verbouw van aard
appelen goed doen, bet kalizout niet
reeds in den herfst, maar in den win-
uit te strooien, vlak voor Nieuwjaar.
Van beteekenis zal het zyn, om de per-
ceelen te laten onderzoeken op kalige
halte. De methoden, die daartoe heden
ten dage aan het Bedrijfslaboratorium
voor Grondonderzoek in gebruik zjjn,
laten een conclusie omtrent de kali-
behoefte van den grond heel aardig toe.
Wanneer men dan daarbij nog rekening
houdt met het opnemingsvermogen van
kali van de diverse landbouwgewassen,
dan kan men de hoeveelheid kali, die
men toegemeten krijgt, heeJ economisch
over de verschillende perceelen verdee-
len. Dat opnemingsvermogen heeft alleen
betrekking op klei- en zavelgronden.
Op zand- en veengronden rekent men
gewoon me» de kali beboette, met dat
gene dus, wat de cultuurplanten per
ha. aan deze stof opnemen en geeft
men dus meer aan bieten dan aan aard
appelen. Op kleigrond evenwel moet
men het opnemingsvermogen mee in
beschouwing nemen. Het is n.i. geble
ken, dat het eene gewas veel be,ter in
staat is om zyn kalibehoefte uit een
betrekkelyk kali-armen grond te dek
ken, dan het andere. Dit verschijnsel
noemt men het verschil in opnemings
vermogen, dat hoogst waarschijnlijk
samenhangt met een verschil in kool-
zuur-productie van de wortels.
Bieten, koolsoorten, koolzaad, rogge,
haver en gerst e.a. hebben een groot
opnemingsvermogen. Kleiner is dat van
tarwe en vlas, terwijl de vlinderbloe
mige gewassen, karwij, kanariezaad,
mais, aardappelen, spinaziezaad e.a.
een gering opnemingsvermogen bezit
ten. De laa-tsten gewassen geve men dus
een rijkelijke kalibemesting, wanneer
het kaligehalte aan den lagen kant
mocht zijn.
EEN factor van beteekenis voor de
handhaving der vruchtbaarheid
van den bodem is tenslotte nog de
groen bemesting. Een ideale toestand
zou zijn, wanneer een perceel land nooit
meer zwart zag, dat dus het eene ge
was het andere opvolgde. Een zwart lig
gend stuk land is n.l. onderhevig aan
structuurverslechtering en uitspoeling
van stikstof vooral. Dezen toestand kan
men benaderen, door veel gebruik te
maken van groen bemesting.
Daarbij heeft men het voordeel, dat,
wanneer men daarvoor een vlinderbloe
mig gewas neemt, men profiteert van
de stikstof, die door dit gewas uit de
lucht wordt vastgelegd.
Wanneer men al de boven beschreven
wenken ter harte neemt, twijfel ik er
niet aan, of men zal het gemis van
een deel der benoodigde stikstof niet
zoo scherp voelen.
IR. A. KERKHOF, Bareixlrecht