De grootte van landbouwbedrijven
De bijdrage over
1942
Bodem en
bemesting
Nog het een en ander over de
kunstmestpositie
De aardappel verbouw in de
verschillende provincies
DE BEER
Uit het hoofdartikel van verleden
week over de kunstmestpositie in
ons land, heeft men een indruk
gekregen van den moeilijken toestand,
waaiin de kunstmestvoorziening zich
op het oogenblik bevindt. Vooral de
stikstoftoewijzing zal voor 1944 weer
aanmerkelijk lager zijn dan voor 1943
het geval was. Hoewel officieele cijfers
daarover nog niet bekend zijn, meenen
wij niet zoo ver mis te zijn, wanneer de
stikstoftoewijzing voor 1944 niet veel
meer dan 60 zal bedragen van wat
in 1943 beschikbaar gesteld werd.
Daar de stikstofbemesting op de grootte
van den oogst veel invloed heeft zal
het duidelijk zijn, dat tengevolge van
de kleine toewijzing, de opbrengsten
zullen dalen. Dat is niet te vermijden.
Maar al weet men, dat dit niet anders
kan, toch zal men in de eerste plaats
door oordeelkundig verdeelen van den
beschikbaren stikstofmest over de ver
schillende gewassen, er voor kunnen
zorgen, dat de oogstvermindenng over
het geheele bedrijf zoo klein mogelijk is.
In de tweede plaats zal de bouwboer
zoo mogelijk meer vlinderbloemige ge
wassen moeten gaan telen, om van de
stikstofverzamelende werking van die
gewassen profijt te trekken.
Het is ons oekend, dat vele landbou
wers graag zouden hebben gezien, dat
de stikstofmest per bedrijf zou worden
toegewezen. De overheidsinstanties voe
len daarvoor echter niet. Bij de bereke
ning der toewijzing wordt rekening ge
houden met de gewassen, die men ver
bouwt. Voor peulvruchten krijgt de boer
geen stikstof. Voor hakvruchten en
koolzaad krijgt hij een ruimere toewij
zing dan voor de
andere gewassen.
Zoo zal het kun
nen voorkomen dat
twee bedrijven met
evenveel ha. bouw
land, een verschil
lende stikstof hoeveelheid krijgen toege
wezen. Het eene bedrijf verbouwt b.v.
meer hakvruchten, en het andere meer
peulvruchten en granen.
Men krijgt dus een stikstoftoewijzing
aan de hand van de gewassen,
die men verbouwt. Nu gaat het er
echter om die stikstof zoo goed mo
gelijk over de verschilende gewassen te
verdeelen. Om dat goed te doen, ver
dient het aanbeveling een bemestings
overzicht op te stellen. Voor elk per
ceel zal men rekening moeten houden
met de voorvrucht, de kwaliteit van den
grond, eventueele bemesting met? stal
mest en het gewas, dat men in 1944
er op verbouwt. De perceelen peulvruch
ten kan men er desnoods buiten laten.
Wanneer men nu als maatstaf neemt,
dat men aan de graangewassen b.v. 40
a 50% geeft van het kwantum van
1943, dan kan men den hakvruchten en
het koolzaad een ruimere stikstofbemes
ting geven. Die gewassen vragen im
mers veel stikstof. Als men zoo handelt,
zal de opbrengst van deze gewassen, die
zoo belangrijk zijn voor de voedselvoor
ziening met al te zeer in het gedrang
komen.
Zoo'n bemestingsoverzicht kost U wat
rekenwerk, maar men komt er ver
der mee, dan wanneer men zonder
meer de stikstof over de gewassen ver.
deelt.
Om den stikstof voorraad van den grond
te verhoogen, zal het goed zijn, wat
meer peulvruchten en vlinderbloemige
stoppelgewassen uit te zaaien. Zeker is
men de laatste jaren meer en meer gaan
inzien, dat een vlinderbloemig stoppel
gewas voor de vruchtbaarheid van den
grond van groot belang is. Nu er zoo
veel minder stikstofmest ter beschik
king staat, zal men moeten trachten
den verbouw van vlinderbloemigen uit
te breiden. Het aanschaffen van het be-
noodigde zaad kan wel moeilijkheden
geven. Daarom zal men goed doen, dit
heel vroeg te bestellen.
Door overleg bij de aanwending van den
stikstofmest en bij de keuze der ge
wassen zal men moeten trachten met
de te kleine hoeveelheid stikstof, die
men heeft, toch nog goede opbrengsten
te krijgen.
Wanneer men nagaat, hoe het staat
met den verbouw van aardappelen
in de verschillende provincies, blijkt,
dat er daarbij groote verschillen zijn.
In sommige provincies wordt slechts
ongeveer 12 van het bouwland met
aardappelen beteeld, terwijl in andere
provincies dit percentage wel 35 en
meer bedraagt. Gemiddeld over het ge
heele land wordt pl.m. 18 der opper
vlakte bouwland met aardappelen be
teeld. Nu zijn er zeker wel oorzaken te
vinden, die tot dien uitgebreiden aard-
appelverbouw in
sommige provin
cies (Friesland en
Groningen) hebben
geleid. Maar voor
al nu in een tijd
van moeilijkheden
bij het verkrijgen van de noodige
arbeidskrachten, schuilt er wel eenig
gevaar in dezen sterk opgevoerden
verbouw. Deze kuituur vraagt, vooral
in den tijd van het rooien, heel veel
arbeid, te meer, omdat in betrekkelijk
korten tijd het rooien moet geschieden.
Dit jaar is het met den aardappeloogst
wel goed afgeloopen. Het weer en het
feit, dat de Arbeidsdienst, vooral in
Drenthe, heel wat voor zijn rekening
heeft genomen, maakten dat het rooien
vlot is verloopen. Toch moet o.i. reke
ning gehouden worden met de mogelijk
heid dat het ook wel eens anders kan
gaan. Dat brengt ons tot de meening,
dat het gewenscht is in de provincies,
die tot nu toe weinig aardappelenteel
den, in hoofdzaak Gelderland. Noord-
Brabant en Limburg, den verbouw van
dit gewas uit te breiden.
Wij weten, dat het niet zoo een
voudig is, in te grijpen in den gang
van het boerenbedrijf. Toch zal het
o.i. niet op onoverkomelijke bezwa
ren stuiten, in de provincies Gel
derland, Noord-Brabant en Limburg,
b.v. 4 of 5 van het bouwland
méér met aardappelen te betelen.
In andere streken zou men dan wat
minder aardappelen kunnen verbou
wen en daardoor de hooge arbeids-
behoefte in den rooityd wat kun
nen verlagen. Naar onze meening
zou dat de arbeidsmoeilijkheden kun
nen verlichten. En dat is in dezen
tijd wel noodig.
Een tweede reden waarom het wensclie-
lijk is in die provincies met weinig
aardappelverbouw, deze teelt uit te brei
den. is het vervoer. In de industrieplaat
sen in Brabant en Limburg moeten de
aardappelen van 'verre worden aange
voerd. Ieder weet hoe overbelast de
spoorwegen zijn en hoe dikwijls er moei
lijk aan schepen te komen is. Verbouwt
men meer aardapelen in de omgeving
van die industriegebieden, dan kan de
voorziening met aardappelen voor een
grooter deel uit de directe omgeving
geschieden. Dat beteekent een ontlas
ting van het vervoer, waaraan dringend
behoefte is. Onder de tegenwoordige om
standigheden moet getracht worden on-
noodig vervoer zooveel mogelijk te be
perken en de aardappelen méér ver
bouwen in die streken, waar zij noodig
zijn, kan daaraan een steentje bijdragen.
BEDRIJFS-ECONOMISCH bekeken is
het een jammerlijke toestand, dat
van de vaste en vloeibare excre
menten van de menschen zoo weinig
voor bemesting tot waarde komt. Het
platteland slaat in dezen nog het beste
figuur. Daar heerscht in verreweg de
meeste gemeenten nog het tonnenstel
sel en wordt de beer op de vuilnisbelt
met asch en straatvuil omgezet tot een
goed kompost. In vele, meest kleinere,
wooncentra heeft dit ook nog voor een
deel plaats, maar vooral in de grootere
steden heeft het „water-closet" zich al
aardig ingeburgerd en spoelt men de
waardevolle stoffen jammer genoeg
weg, naar een rivier of naar de zee,
waar ze voor ons verloren gaan.
In 't buitenland heeft men hier en daar
het systeem om deze stoffen met het
spoelwater naar bevloeiingsvelden te
pompen. Het resultaat daarvan mdét
heel goed zijn. Hier te lande is als
loffelijk streven te noemen de kompost
bereiding te Wijster van het straatvuil
en de bezinking der closet-afvoerriolen
van Den Haag. Zoodoende wordt teh-
minste toch een deel van de vaste uit
werpselen tot waarde gebracht.
Dat op deze manier een groote hoeveel
heid plantenvoedende stoffen verloren
gaat leert de volgende berekening:
Een mensch levert per jaar 50 kg.
vaste en 450 kg. vloeibare uitwerpse
len. In de vaste komen voor: 0,8
stikstof, 0,6 phosphorzuur en 0,3
kali; in de vloeibare: 4,7 stikstof,
0.7 phosphorzuur en 0,8 kali.
Rekent men de inwoners van ons land,
omgerekend op volwassenen, op 6.000.000
menschen, dan zal in de jaarlijks voort
gebrachte hoeveelheid - uitwerpselen
voorkomen een hoeveelheid van bijna
130.000.000 kg. stikstof, 20.000.000 kg.
phosphorzuur en 22.500.000 kg. kali.
Indien men al deze stoffen als bemes
ting zou kunnen benutten, zou dat per
ha. ruim 50 kg. stikstof en rond 10 kg.
phosphorzuur en kali bedragen, hoe
veelheden dus, die niet te versmaden
zouden zijn in den tegenwoordigen tijd
en waarvan vooral de stikstof ons door
de slechte tijden heen zou kunnen hel
pen. Het meeste daarvan gaat echter
verloren. Dat hier voor de overheid
een taak is weggelegd in de toekomst
is wel duidelijk. Vroeger werden in som
mige steden de menschelijke faecaliën
wel gedroogd en verwerkt tot z.g. „pou-
drette". Dat was een zeer goede mest
stof, maar tegenwoordig wordt deze
methode door het vele spoelen met
water veel te duur.
De bemestingswaarde van den beer
loopt vanzelfsprekend erg uiteen en is
afhankelijk van de voeding van de men
schen. Hoe krachtiger, dus hoe meer
vleesch deze bevat, hoe hooger het stik
stof- en phosphorzuurgehalte zullen
uitvallen.
In 't algemeen kan men het stikstof -
gehalte van den gemengden beer wel
schatten op 0,5 tot 1 het phosphor
zuurgehalte op 0,25 tot 0,75 en het
kaligehalte op 0,1 tot 0,4 Er is dus
nogal eenige variatie.
Een bezwaar van deze meststof is het
hooge gehalte aan vet, natron en
chloor. De mensch maakt over 't alge
meen een te rijkelijk gebruik van het
letterlijk „vette der aarde" en van zout.
Dat vet kan niet allemaal worden opge
nomen en verbrand, en-belandt dus voor
een gedeelte in de vaste uitwerpselen.
Het zout, dat te veel wordt opgeno
men. en die hoeveelheid is niet gering,
wordt zoowel met de vaste als met de
vloeibare uitwerpselen uitgescheiden.
Alle lichaamssannen zijn er mee door
drenkt.
Verschillende planten zijn niet tegen
chloor bestand of kunnen niet tegen
veel natron, zooals aardappelen en
tabak. Bloemkool kan men ook beter
niet met beer bemesten, omd^t dit pro
duct dan, na het koken, een onaange-
namen geur vertoont. Voor groenten is
het ook minder aan te bevelen. Open
springen van weckglazen bij met beer
bemeste groenten komt n.l. meermalen
voor. Een bezwaar is ook nog vaak het
hooge gehalte aan ontsmettingsmidde
len. De ontleding in den bodem gaat
dan zeer langzaam, omdat de noodige
bacteriën door deze stoffen in hun groei
worden belemmerd.
Een goed ding zou het zijn in den
tegenwoordigen tijd om door den beer
groote hoeveelheden stroo te verwer
ken en de heele massa te compostee-
ren. Het gehalte aan vet, natron en
chloor gaat daardoor terug, terwijl de
mest aan waarde tevens wint door het
hooger gehalte aan stoffen, die in
humus kunnen worden omgezet. K.
Eenigen tijd geleden gaven wij in „De
Week in Weinig Woorden" een kort
overzicht van een inleiding gehou
den door Ir. Vondeling op een bijeen
komst te Leeuwarden. Het onderwerp
waarover hij sprak was:
„De meest wenschelijke grootte der
landbouwbedrijven, in verband met
de kolonisatie van de Zuiderzee
polders".
Spreker zeide onder meer, dat het noo
dig is de rentabiliteit der verschillende
bedrijfstypen te onderzoeken, waardoor
men een inzicht kan krijgen in de mo
gelijkheden, die verschillende bedrijfs
typen, ook in verband met hun grootte
bieden.
De meening van een der lezers.
Een van onze lezers schrijft ons, naar
aanleiding daarvan een uitvoerigen
brief. Het verwondert hem ten zeerste,
dat men, als een der maatstaven, waar-
naav de gewenschte bedrijfsgroottè wordt
beoordeeld, de rentabiliteit wil nemen.
Naar zijn meenmg moet men dit vraag
stuk niet beoordeelen vanuit het stand
punt van het persoonlijk en geldelijk
belang der betrokken boeren, doch moet
men het bekijken vanuit algemeen goe
derenstandpunt.
Naar schrijvers meening moet men uit
sluitend de volgende punten beoordee
len:
1. Den aard der landerijen, dus zoo
wel grondsoort als ligging en kui
tuurtoestand, en in verband daar
mede de geschiktheid hetzij voor
groot- hetzij voor kleinbedrijf.
2. De behoefte der gemeenschap
aan de verschillende producten.
Voor de persoonlijke belangen der boeren
en arbeiders moet z.i. gezorgd worden,
door een stelsel van prijzen- en on-
kostenregelingen. waarbij dus het geld
alleen als waardemeter en ruilmiddel
een rol te vervullen krijgt. Verder moet
men dan nog het oog gericht houden
op mogelijke werkloosheid en op ge
schiktheid voor het werk. Dagelijks kan
men, volgens schrijver, de toepassing
opmerken van het gezegde: „Geld speelt
geen rol", en hij acht het voor een
goede oplossing van dit vraagstuk nood
zakelijk, geen rekening te houden met
overwegingen van geldelijken aard.
Het aangeroerde vraagstuk lijkt ons
belangrijk genoeg, om er op deze plaats
dieper op xn te gaan. Hieronder volgt
dan ook
onze meening over dit belangrijke
vraagstuk.
Wij zijn het geheel met de punten
1 en 2 van schrijver eens. want
aard. ligging, grondsoort en kuituur
toestand der landerijen moet men zeker
in aanmerking nemen, wanneer men
over het meest geschikte bedrijfstype
een uitspraak wil doen. Ook zal het
noodig zijn, de productie te leiden met
op den voorgrond plaatsen van de be
langen der gemeenschap. Doch daar
naast kan men den financieelen prikkel
voor een goede uitvoering van het land
bouwbedrijf naar onze meening, niet
missen. Zeker, men kan den boer een
vaste vergoeding geven, en door bij
zondere regelingen ervoor zorgen, dat
de beste boer, ook de beste belooning
krijgt. Doch naar onze meening maakt
men dan van den boer, die graag en
met recht vrij is in eigen bedrijf, een
ambtenaar, die volgens vaste regels het
bedrijf moet beheeren. Dit gelijkt ons
geheel onjuist. Van oudsher is de boer
gewend, baas te zijn op eigen bedrijf,
en zelf de maatregelen te nemen, die
hij noodig acht. Daaruit is in den loop
der tijden de eigen aard van de boeren
bevolking gegroeid. Het lijkt ons zeer
gevaarlijk toe, in deze. sedert lange
tijden gegroeide toestanden en gewoon
ten in te grijpen.
De boer moet uit de financieele uit
komsten van zijn bedrijf kunnen zien,
of hij op den goeden of op den slechten
weg is. Juist de betere, geldelijke resul
taten zullen hem er toe aanzetten, zijn
productie op te voeren en zijn bedrijf
nog beter te beheeren. Deze prikkel
voor het bereiken van een hooger peil
voor de bedrijven moet behouden blij-
ven, wil men niet in botsing komen met
de geaardheid van den boerenstand.
Dit houdt echter geenszins in, dat men
aan de belangen der gemeenschap geen
aandacht zou moeten schenken. Niets
is minder waar. Ook wij zij'n van mee
ning, dat zooveel mogelijk die producten
moeten worden verbouwd, waar de ge
meenschap behoefte aan heeft Daarop
kan men invloed uitoefenen door de
prijsregeling der producten. Op die ma
nier kan men de basis leggen voor een
welvarend landbouwbedrijf. Op grond
van het vorenstaande zijn wij van mee
ning, dat een inzicht in de rentabiliteit
der verschillende bedrijfstypen nood
zakelijk is, om een oordeel te vellen
over het vraagstuk van de meest ge
wenschte grootte van de landbouw
bedrijven. want die bedrijven moeten
toch worden geleid door zelfstandige
boeren, die ook geldelijk de resultaten
van hun werk willen zien. M.
buurtboerenleider.
Voor INLICHTINGEN wen
de men zich, onder opgave
van naam, adres, bedrag van
den aanslag, ORGANISA
TIE-NUMMER, nummer van
het L.C.O.-DISTRICT en ove
rige bijzonderheden SCHRIF
TELIJK tot den plaatselijken