BIJ HET EINDE
EEN TERUGBLIK OP HET LIE
6
"O"ET Jaar 1943 loopt ten einde. Dit
is het laatste Landstandsnummer
dat in 1943 verschijnt. En zooals
leder dat voor zich zelf zal doen, wil
len ook wij een oogenblik stilstaan en
terugkijken op wat dit scheidende
Jaar heeft gebracht. Het is niet ge
makkelijk het geheel te overzien. Er
is zooveel, dat in 1943 den mensch
heeft bezig gehouden. Wij leven zoo
snel, maken vaak plannen, verwer
pen ze weer, richten nu eens onze
geheele aandacht op een belangrijk
punt en korten tijd later moeten wij
weer oogenblikkelijk aan wat anders
beginnen. Heel vaak is het dan zoo,
dat we het goede, dat we ont
vingen, vergeten en het minder
prettige in onze herinnering vasthou
den. In het snelle leven van alledag is
het niet gemakkelijk een standpunt
te bepalen.
Des te meer reden, om aan het eind
van het jaar een oogenblik te rusten
en de balans op te maken. Wat voor
bij Ls, ziet men meer op een afstand
en daardoor vaak zuiverder, dan op
het oogenblik, dat men zelf middenin
de zorgen en vraagstukken van het
dagelijksche leven staat.
In het bijzonder willen wij ons hier
dan bezig houden met wat het jaar
1943 voor onze akkerbouwers, veehou
ders, tuinders, fruittelers, pluimvee-
en kleinveehouders, bijenhouders en
visschers in hun verschillende bedrij
ven heeft gebracht, hoe hun produc
tie-mogelijkheden waren, wat hun be
drijven aan opbrengst leverden enz.
HET WEER
De winter 19421943 was buitenge
woon zacht en kenmerkte zich verder
door weinig regen- en sneeuwval. De
grond was zoodoende in het voorjaar
al spoedig zoo ver opgedroogd, dat
met de voorjaarswerkzaamheden kon
worden begonnen. Het zaaiklaar ma-
ken van den grond, het uitzaaien en
uitpooten der verschillende zomerge
wassen verliep door het ideale weer
heel snel. Het voorjaarswerk was
daardoor wel drie weken vroeger
klaar dan de voorgaande jaren, toen
pas later aan het werk kon worden
begonnen, en zeker wel 10 dagen eer
der dan normaal het geval is.
De wintergranen en de groote opper
vlakte (wel ongeveer 50.000 ha.) win-
terkoolzaad en -raapzaad zijn schit
terend door den winter gekomen cn
gaven goede hoop op 'n besten oogst.
In het begin van den groeitijd was
het weer ook zeer gunstig, zoodat al
le gewassen zich vlot ontwikkelden.
Ook de grasgroei was voorspoedig.
Het vee kon dan ook over het alge
meen al vroeg naar buiten.
Een lange groeitijd biedt meer kans
op een goeden oogst dan een korte.
De landsman was in het voorjaar dan
ook al hoopvol gestemd, ten aanzien
van de opbrengst der gewassen.
De zomer zette in met koel donker
weer, met af en toe regen. Dit remde
den groei der gewassen wel eeniger-
mate, doch schade heeft dat niet di-
recht gedaan. Het in het voorjaar
voor den grasgroei zoo gunstige weer,
zorgde voor een hooge opbrengst aan
hooi. In den hooitijd was het weer
wel niet steeds ideaal, doch toch kon
over het algemeen dit product in goe
den toestand geborgen worden.
Het tijdens den hooitijd heerschende,
en daarop volgende soms wat natte
broeierige weer, bezorgde een beste
tweede snede en had ook op het voor-
geweide hooiland een zeer goeden in
vloed. De veehouder heeft dan ook dit
jaar over den grasgroei niet te kla
gen gehad.
Eind Juli volgde een korte periode
ACHTER DEN PLOEG VAN DONKER -N
M 4aar i# weer oud geworden.
Traas «aai het leven door lange, don
kere nachten en korte, vaak nevelige da
gen, de donkere dagen vóór Kerstmis,
waarin zich de wende voltrekt van den
neergang naar den opgang. En wie niet in
de jacht van een zich van de natuur on
afhankelijk wanend en door techniek
overheerscht bestel automatisch voortge
dreven wordt door een bestaan zonder
diepte- en hoogtepunten, die ontkomt niet
aan een stemming, welke anders is dan
anders. Een stemming van bezinning, van
zelfinkeer, zooals de groote natuurkrach
ten, welke de Scheppingsorde beheer-
■chen, voor korten tijd het actieve bezig
■yn schijnen te onderbreken om zichzelf
te beraden over den verder te volgen weg.
Is het niet, alsof een voltooid zonnejaar
als een klaar gekomen werkstuk uit han
den wordt gegeven en de maker zich een
poosje afzondert van al, wat aan zijn ar
beid herinnert, om verhult in duisternis
of halflicht, alleen met zichzelf, in den
geest het model voor n nieuw werkstuk
te ontwerpen?
Er zijn mcnschen, die een hekel hebben
aan deze laatste dagen van een jaar en
die op allerlei manieren afleiding zoeken
Zy kunnen niet tegen de stilte, zeggen zij,
•y houden niet van naargeestigheid, zij
nou ja, leer, ge kent dat wel, ge zijt
misschien zi i net zoo.
Deze menschen waren er in alle tijden en
ln alle standen en zij hebben hun stempel
Sezet op het gemeenschapsleven. Hetzij
at ze zich overgaven aan meer dan ge
wone luidruchtigheid, hetzij, dat zij naar
den anderen kant doorsloegen en vervie
len in overdreven zwaarwichtig doen, in
overdreven spelen met den ernst der vcr-
Eankelykhcid en schijnverachting voor
et leven en zijn kortstondigheid.
Het is niet noodig om er voorbeelden van
te geven; ze zijn er genoeg in de zieke
lijke uitbundigheid van moderne Kerst
vieringen, zoowel als in even ziekelijke
Oudejaarsavondzwaarmoedigheid en gele-
genheidsbclangstelling voor boetpredika
ties.
Een innerlijk gezond en op de natuur af
gestemd gemoed kent noch het een noch
het ander. Het is niet bang in het donker
en het overdrijft ook het wonder van het
licht niet. Het wil evenwel ook geen van
beide onderschatten of ontwijken.
Wie in de oudste en het meest zichzelf en
dus evenwichtig gebleven boerenstreken
van het land den Wendetyd beloofd heeft,
die weet, dat men daar niet denkt aan
cabarets met Kerstboomcn en negermu-
ziek, maar die weet ook, dat de Oude-
noegelijkheid kan zijn. En dat men er prijs
noegelkheid kan zijn. En dat men er prijs
op stelt, het nieuwe jaar welgemoed in te
gaan met een schoone lei voor God en
menschen.
En zoo is het goed, zoo is het naar de
natuur, naar den aard van het Leven.
Donker en Licht zijn machten, die hun
zin en hun doel hebben. Men ontneemt
dit donker zijn beteekenis niet door het
kunstmatig weg te tooveren en het Licht
belemmert men in zijn werkzaamheid
niet door er floersen van allerlei inbeel
ding omheen te hangen, noch geeft men
het grootere kracht door het technisch te
versterken met al of niet gekleurde lam
pen in feestelijk aangekleede zalen.
Er is alle reden om dat juist in dezen
wendetijd van het oorlogsjaar 1943 nog-
eens met nadruk te zeggen. Men moet
het eene en het andere in zijn wezen laten
en zich daarnaar gedragen.
Zeker, wij zijn kinderen van het Licht,
maar dat kunnen we enkel zijn, omdat de
tegenpool van het Donker ook bestaat.
In het bijzonder wij, Noordsche menschen,
die in de streken van de meest gelijkma
tige overgangen mogen leven en alle sta
dia van beide van ouder op ouder mogen
ondergaan, in het bijzonder wij, boeren,
die er doen en laten naar moeten re
gelen, inzonderheid wij weten dat. En
heel onze cultuur draagt daarvan den
stempel. En wij bevinden ons niet wel,
als ons de invloed van deze wisselwerking
ontgaat.
Ik geloof, dat onze aard niet in het minst
daardoor bepaald wordt en dat wij de
meest rustige en de meest kalm-bllje
menschen kunnen zijn, de sterkste men
schen in alle omstandigheden, omdat wij
opgroeien in dit eeuwige spel van ver
vloeiende tegenstellingen. En ook geloof
ik, dat we onszelf enkel schade doen, als
we ons levenstempo en onze levenshou
ding mede laten bepalen door geesten,
welke gevormd werden onder zooveel
scherper donkcr-en-Iicht-contrasten. Met
name de Oosterling is zoozeer anders dan
de Westerling, omdat nacht en dag. sei
zoen bij beiden zoo verschillend elkaar
aflossen.
Zou niet heel de scheppingsorde onzin
zjjn, als het niet zoo was? En als het
daarom wel zoo is, moeten we het dan
ge«i voltooiden vorm van menschelijke
domheid noemen, als men er zich niet
naar wenscht te gedragen?
En mag men zich verwonderen over een
wereld van wanorde en tegen-natuurlijk
heid, als de leiders van het leven in die
wereld zich van zulke eenvoudige waar
heden losmaken?
Als zij donker en licht door mekaar wen-
schen te werken naar hun wil, donker en
licht, die door de hemellichamen bepaald
worden, maar in het bloed der menschen
evenzeer werkzaam zijn en in hun gees
ten ook?
Het geldt als een wet, dat, wat God ver-
eenigt, de mensch niet scheiden zal. maar
zal dan wel de mensch vereenigen, wat
de Voorzienigheid gescheiden heeft?
Het dunkt mij goed te zijn, als de bezin
ning op het wezen der dingen zich bij de
Wende van 1943 eens in het bijzonder met
een vraag als deze bezighoudt.
Zoo menigeen zou sterker uit de donkere
dagen te voorschijn kunnen treden en
met zooveel meer opgewektheid over den
dorpel kunnen schrijden om in de werk
plaats van een nieuw jaar zijn taak weer
op te nemen, als hij de eenvoudige waar
heid van het Donker en het Licht op de
juiste wijze wist toe te passen op het
gebeuren van onze dagen.
Ik heb het al meer gezegd in ons blad:
zoowel als er jaarwenden zijn, die zich
in donker en licht voltrekken, zoowel zijn
er eeuwwenden en wenden van eeuw
eeuwen.
En zulke groote Wendetyden zijn vol van
groote onrust, van niet durven of niet
willen inkeeren tot zichzelf, van niet kun
nen of niet willen erkennen van in het
oude begane fouten en in het nieuwe
noodzakelijke kenteringen.
Net als zoovelen de donkere dagen voor
Kerstmis niet willen gebruiken voor moe
dig gericht over eigen doen en denken,
net als zoovelen meenen op het laatste
nippertje met een vroom uurtje een jaar
te kunnen goed maken, net als zoovelen
zich een roes aanmeten om het nieuwe
onverschillig te kunnt-n tegentreden, net
zoo is het immers met de houding van
zoovelen ten aanzien van den overgang
van oude op nieuwe orde. Zij maken zoo
veel misbaar als zij kunnen en schijnen
daardoor heele kerels te zijn in wezen
zijn zij de zwakken, die zichzelf niet aan
durven en het Leven niet aankunnen.
De waarlijk sterke kan zich verheugen
over de Donkerte, omdat die aan het
Licht de groote waarde geeft en de waar
lijk sterke werkt in het donker zoodanig
aan zichzelf, dat hij klaar is, zoodra het
Licht hem roept tot de daad.
Dat verklaart, waarom wij, van de nieuwe
orde, zoo blijmoedig kunnen zijn als ons
de zwaarste slagen treffen en zoo vol ver
trouwen als ieder ander meent, dat ons
wel alle zekerheid moet ontvallen.
Wij weten nu eenmaal, dat, wat wij wil
len, niets anders is dan een natuurlijk
scheiden van Donker en Licht en dat ons
daarvoor het getij eener moeizame Wende
gegeven is. En omdat, wat wij willen, zoo
natuurlijk is, daarom ontvluchten wij het
donker niet in een omgeving van schijn
glans en zelfbegoocheling.
Men zegt, dat onze voorouders in de Wen-
dedagen vervuld waren van vrees voor
booze demonen en deswege zich diep on
gelukkig gevoelden. Ik weet het niet,
maar ik geloof veeleer, dat de booze de
monen zichzelf wijs gemaakt hebben, dat
zij gevreesd werden.
Die booze demonen, die, uit een andere
wereld, met andere werkingen van Don
ker en Licht komende, vanouds de Ger-
maansche wereld wilden verstoren om
haar te kunnen onderwerpen. Het zal
niet veel anders zijn geweest dan nu, nu
ook de demonen, de machten van het
kwaad, zichzelf wijs maken, dat men hen
vreest en geen middel ontzien om, waar
die vrees er niet blijkt te zijn, haar te
verwekken met de grofste onmenschelyk-
heid. Nu ook, zeggen zy, dat wy leven in
een voortdurende onderdrukking, in angst
en beven, terwijl wy in waarheid onszelf
en onze levenswaarden steeds meer lee-
ren kennen en er ons immer sterker en
rijker door weten.
Zooveel schaduwen zyn er in het oud
wordende jaar niet over onze verwach
tingen gevallen, zooveel misdaad is er aan
ons en ons volk en ons ras in de donkere
dagen, die voorafgaan aan de nieuwe
lichteeuw, welker nadering wij bespeuren,
niet gepleegd of wy zijn sterker geworden,
zelfbewuster, vaster in ons vertrouwen op
de Voorzienigheid die ons roept tot het
Licht.
Tot het Licht, dat ons volksleven zyn luis
ter zal hergeven, een luister, die inzon
derheid den boer als drager zijner volks
gemeenschap recht laat wedervaren.
Zie, het zijn deze gedachten, welke ik zou
wallen, dat bij de Wende van het stryd-
jaar 1943 naar het strijdjaar 1944, Uw al
ler gedachten konden zijn.
Want dan zouden we tezamen staan als
dragers van het heil, dat hem gegeven
wordt, die op de rechte plaats staat in de
orde van den Eeuwige, wiens akkers wU
mogen ploegen! D. V. d. B.