Goede kalver-opfok met
weinig melk
Meer voedselproductie door
grondverbetering
Wenhpji
van de
w
eek
VOOR de instandhouding van onzen
veestapel is een ruime kalveropfok
noodzakelijk. De kalveren hebben
voor een goeden groei melk noodig.
Noodzakelijkerwijs geeft dus een ruime
kalveropfok een belangrijke verminde
ring van de melklevering aan de zuivel
fabrieken.
Toch hebben we voor de melkvoorziening
en voor de productie van boter en kaas
de geproduceerde melk dringend noodig.
Het is dus zaak, dat er aan de kalveren
niet meer melk wordt opgevoerd, dan
werkelijk noodig is. Het gaat er ten
slotte om, dat de kalveren gezond groot
gebracht worden. Overvloedig melk
voeren is daarvoor echter niet noodig.
Hieronder geven wij een richtlijn over
de opfok met weinig melk Op het
eerste gezicht zal dit misschien wat
vreemd aandoen, doch men vergete niet,
dat men voor een goede oplossing van
dit zeer belangrijke vraagstuk rekening
zal hebben te houden met de oorlogs
omstandigheden en dus nieuwe wegen
zal dienen te bewandelen.
Wat het kalf noodig heeft.
Voor een goede ontwikkeling van de
kalveren is melk en speciaal ook melk
vet onontbeerlijk. Het melkvet bevat
stoffen, die het jonge dier niet kan
missen. De jongste Duitsche onderzoe
kingen hebben aangetoond, dat voor een
?oeden groei een totale hoeveelheid van
a 8 kg. melkvet voldoende is. Daar
voor heeft men volle melk noodig. Het
kwantum volle melk, dat men moet
hebben, hangt af van het vetgehalte.
Bij 2,- vet is 350400 L. melk noodig
2,5 270—320 L.
3,- 230—270 L.
3,5 200—230 L.
In deze hoeveelheden melk zit dus vol
doende vet voor een goede opfok. Doch
het kalf moet meer melk hebben. Men
moet wel rekenen, dat de vette melk
over 10 weken tijd met ondermelk tot
totaal 300 liter wordt aangevuld.
Wat men aan vethoudende melk minder
geeft, moet men dan aanvullen met goed
aangezuurde, dikke ondermelk, of met
versche karnemelk.
Men zal begrijpen, dat men na de ge
boorte begint met het kalf vette melk
te geven. Pas later gaat men ondermelk
of karnemelk bijvoeren. Men moet dus
een voerplan opstellen, waarin men de
beschikbare hoeveelheid vette melk zoo
goed mogelijk verdeelt over de eerste
tien levensweken van het kalf, en wel
zoo, dat geleidelijk aan de vette rne'lk
vervangen wordt door onder- of karne
melk.
Het voormelken.
In het bovenstaande lijstje ziet men
melk met 2 vet, met 2,5 vet, met
3 vet en met 3,5 vet vermeld. Dit
is met opzet gebeurd. Want men zou
voor de kalvervoeding best met 2-pro-
centige melk kunnen volstaan. In
Duitschland past men dit reeds toe.
Daar gebruikt men vaak z.g. vóórmelk
voor de kalveren. De eerste stralen melk,
die een koe geeft, zijn vetarm (2 a
2,5 vet) en de laatste veel vetrijker.
Het is dan ook heelemaal niet zoo gek,
als men de eerste melk. de z.g. voor-
melk in een aparten emmer melkt, om
die melk voor de kalveren te gebruiken.
Dat voormelken behoeft niet veel extra
werk te beteekenen. Wanneer men bij
het melken twee emmers bij de hand
heeft, en dan onder het melken even den
tweeden emmer pakt voor de vetrijke
melk, behoeft er practisch geen onder
breking in het melken te zijn. Ook kan
men voor dit voormelken speciaal enkele
dieren uitzoeken, die melk met een laag
vetgehalte geven. Dan hoeft men niet
alle dieren voor te melken.
Als men op deze manier handelt, en
alleen dat kwantum voormelk apart
houdt, dat men voor direct gebruik noo
dig- heeft, behoeft men hierdoor den
gang van het melken niet te onderbre
ken, en zal de melkproductie er geen
nadeelige gevolgen van ondervinden.
De ondermelk en de karnemelk.
Deze moeten van prima kwaliteit zijn.
Waar men geen goede kwaliteit van de
fabriek terug kan krijgen, kan men dit
systeem dus niet volgen!
De ondermelk voert men het beste als
aangezuurde, dikke melk. Zoodra men
dus de ondermelk thuis krijgt, moet ze
aangezuurd worden, b.v. met karnemelk
of met goede kwaliteit zure ondermelk
van den vorigen dag. Men moet er wel
op letten, dat de kwaliteit goed is, daar
men anders stoornissen bij de kalveren
zou kunnen krijgen. Wat de voeder-
waarde betreft mag men versche karne
melk wel gelijk stellen met zure onder
melk.
Voedervoorschriften.
Hierboven is reeds gezegd, dat het kalf
in totaal 800 Liter melk noodig heeft
voor de eerste 10 weken. Neemt men
370 L. voormelk (2 a 2,5 vet), dan
moet 430 L. ondermelk worden toe
gevoegd. Neemt men echter 230 L. volle
melk (3,5 vet), dan hoort daarbij
570 L. ondermelk.
Bij het voeren van voormelk moet men
zoo spoedig mogelijk het rantsoen voor
het kalf opvoeren tot 7,5 a 9 kg. per
dag. De eerste 5 weken alleen voormelk
geven. Na de 5e week begint men ge
leidelijk aan ondermelk bij te voeren, cn
dit steeds meer op te voeren.
Bij het voeren van volle melk het rant
soen zoo spoedig mogelijk opvoeren tot
4,55 a 5 kg. per dag. In de 2e week be
gint men ondermelk bij te voeren, en
bij de 5e week moet het rantsoen 8 L.
per dag bedragen. Eerder is ook goed
natuurlijk.
Het is van belang, dat het kalf zoo
spoedig mogelijk zelf gaat eten. Na 2 a
3 weken geve men het dan ook al wat
prima zacht hooi of wat havermeel of
een mengsel van haver- en gerstemeel.
In het begin zal het daar niet veel van
gebruiken, maar geleidelijk aan begint
het wel zelf te vreten. In Duitschland
gaat men zoo ver, dat men na de 10e
week aan de kalveren geen melk, ook
geen ondermelk, meer wil voederen,
doch in plaats daarvan een doelmatig
meelmengsel, waarin voldoende eiwit
moet voorkomen, dus b.v. peulvruchten-
meel, raapkoekemneel of lijnmeel ver
mengen met haver en gerstemeel. Ver
der wordt dan prima hooi verstrekt.
In dit verband willen we er hier op wij
zen, dat in Duitschland de boer zijn
akkerbouwproducten inlevert naar een
bepaalde hoeveelheid per ha. Zoodoende
kan hij, bij een goede opbrengst, wat
granen en peulvruchten overhouden,
voor de voeding van zijn vee. Voor een
goede veevoeding is dat van groot be
lang. Het ware te wenschen, dat men
hier ook tot dat systeem zou overgaan.
Dan zou men bij de opfok meer melk
kunnen uitsparen. Nu de veehouder
hier over geen of slechts zeer weinig
meel kan beschikken, zal hij de eiwit
behoefte na de 10e week nog met
ondermelk moeten dekken.
Het voederverbruik
Ten slotte nog iets over het voederver
bruik van de kalveren. Daarover vonden
wij in Duitsche gegevens onderstaand
lijstje, dat een goede richtlijn kan geven,
waaraan men een houvast heeft. Echter
geldt hiervoor ook weer het bezwaar,
dat men in ons land wel geen vol-
doende meel zal hebben, om daaraan te
voldoen. Toch willen wij dit lijstje
hieronder afdrakken om te laten zien.
dat men door het Duitsche mleverings-
systeem van de granen nog dit voor
deel voor den boer op gemengd bedrijf
heeft, dat hij meel uit eigen oogst tèr
beschikking heeft voor de opfok, en
zoodoende meer melk naar de fabriek
kon sturen.
Voor onze toestanden zal men inplaats
van meel nog wel melk moeten geven
gedurende eenigen tijd.
Leeftijd
Hooi
per dag
Meelmengsel
per dag
10-12 weken 0,5 kg. 0,5 kg.
16 weken 1,0 kg. 1,0 a 1,5 kg.
6 maanden 2,0-2,0 kg. 1,5 kg.
tot 1 jaar 3,0-6,0 kg. tot 2,0 kg.
Daarnaast geve men sappig voer, zoo
als hoog-procentige voe'rbieten en vooral
weidegras van prima kwaliteit.
Ieder weet dat wel, maar we mogen
het hier nog wel eens zeggen: weide-
gang is zeer noodzakelijk voor een goe
de opfok. Het spaart krachtvoer en
maakt de dieren gezond en sterk.
Na 12 maanden kan het jongvee verder
met goede kwaliteit ruwvoeder groot
gebracht worden.
Het is mogelijk, dat hetgeen hierboven
is beschreven in ieder bedrijf niet past.
Toch lijkt het ons goed, er hier een
lans voor te breken. De kalveropfok
vraagt zooveel melk, dat het verant
woord is na te gaan, of met minder
melk niet een evengoed resultaat is te
bereiken. Voedert men uitsluitend met
volle melk. dan is daarvoor over den
geheelen kalverstapel gerekend een ge
weldige hoeveelheid melk noodig. Kan
men daarop zonder schade bezuinigen,
dan komt dat onze boterproductie en
daarmede ons geheele volk ten goede.
BIJ de oprichting van de afdeeling
Boschbouw en Ontginning heeft de
Landstand het doel voor oogen de bo
demproductie op elk gebied zoo veelzijdig
mogelijk te bevorderen. Met het oog op de
voedselpositie van mensch en dier kan op
dit gebied nooit genoeg worden gedaan en
is elke bijdrage, hoe gering ook, van be-
teekenis. Het spreekt vanzelf, dat in deze
moeilijke tijden allereerst het oog is ge
richt op die zaken, welke op de meest
doelmatige, eenvoudige en snelle wijze
kunnen worden tot stand gebracht. Hier
toe behoort: de herontginning, een andere
benaming voor grondverbetering. Zij heeft
haar ontstaan te danken aan het feit, dat
in vroegere jaren op ontginningen in alle
deelen des lands de grondbewerking, hetzij
door gebrek aan arbeidskrachten, onvol
doend ontwikkeld inzicht, te weinig be
schikbaar kapitaal of de onmogelijkheid
van aanwending der meest doeltreffende
middelen, door gebrek aan wegen of vaar
water, onvoldoende is geschied. Hierbij
moet niet worden vergeten, dat sedert de
periode omstreeks 1905, toen de lust tot
ontginning in ons land krachtig ontwaak
te. de inzichten door de vindingen der
wetenschap en praktijk zich op velerlei
gebied hebben gewijzigd, waardoor thans
wel kan geschieden wat toen niet mogelijk
was.
Bij de herontginning neemt het egaliseeren
een voorname plaats in. Oneffen grond
levert bij de ontwatering en bewerking
veel moeilijkheden op. De waterleidingen
moeten dieper zijn om ook de laagste pun
ten voldoende te kunnen droogleggen, ter
wijl daarenboven greppels noodig zijn voor
partieele ontwatering der perceelen. Zij is
dus duur en omslachtig, veroorzaakt op-
pervlaliteverlies en beinvloedt door dit
laatste ook de productie. Bovendien wordt
door de greppels de bewerking en het
transport nadeelig beinvloed, terwijl de
greppels kweekplaatsen van onkruid zijn.
Het is daarom een zaak van het hoogste
gewicht, dat de egalisatie overal wordt ter
hapd genomen, waar de grond veelbelo
vend genoeg is om de kosten er aan te
wagen. Het is dus een economische werk
verschaffing, die gepaard gaat met minder
exploitatiekosten en hoogere, vaak belang
rijk hoogere, opbrengsten. Er is ook nog
het voordeel aan verbonden, dat de aan
gewende meststoffen een betere uitwerking
hebben, omdat zij op een bodem komen, die
gelijkmatig van kwaliteit is en onder over
al vrijwel dezelfde omstandigheden van
watervoorziening verkeert.
De gewassen ontwikkelen zich in verband
hiermede eveneens gelijkmatiger en beter,
met als gevolg hoogere opbrengsten.
Nu komen er, behalve ontginningen, veel
andere gronden voor egaliseeren in aan
merking. Hierbij is vooral het oog gericht
op de vruchtbare stroom-, beek- en rivier
dalen, welke vooral in de provincies Dren
te, Friesland, Overijssel, Gelderland,
Utrecht, Noord-Brabant en Limburg voor
komen. Groote uitgestrektheden van deze
gronden zijn vaak zeer oneffen. Als voor
beeld mag genoemd worden de Vechtvallei
in Overijssel, vanaf de Haandrik bij
Gramgbergen, langs Gramsbergen, Harden-
berg, Ommen, Dalfsen en Zwartsluis. De
oneffenheid vertoont zich voornamelijk tot
en met de spoorlijn ZwolleMeppel. Deze
gronden, die vóór de normalisatie van de
Vecht eiken winter en vaak ook 's zomers
overstroomden, zijn thans ook in den win
ter voldoende droog om van groote ge
deelten akkerland te maken. Nu vormt
genoemde oneffenheid daarvoor een groot
bezwaar.
Onder den invloed van de pogingen tot
meer voedselproductie en de geringer be
hoefte aan grasland door inkrimping van
den veestapel, gaan vele grondeigenaren
tot scheuring over Zij hebben reeds opge
merkt, dat de grond voor alle granen, ook
tarwe, oliehoudende gewassen en hak-
vruchten, ook suikerbieten geschikt is.
Sommigen ploegden den grond om zonder
verdere bewerking. Doch reeds wordt in
gezien, dat egalisatie het middel is om
de beste uitkomsten te verkrijgen. Bij dit
werk is het noodig, dat de bovenste laag
met zode ter dikte van 2530 cm de
bouwlaag blijft vormen Als de onder
grond van de hoogere naar de lagere
plaatsen wordt gebracht, moet de onder
grond van de hoogere pl.m. 20 cm worden
losgemaakt om een gunstigen toestand te
scheppen voor de waterverzorging der plan
ten Omdat de grond van nature door de
vroegere overstroomingen en slikafzettin-
gen reeds opneembaar plantenvoedsel be
vat. kan met aanwending van weinig mest
een rijke oogst worden verkregen. De er
varing' heeft dit reeds geleerd, zoodat hier
een gebied is, waarop nog enorm veel ter
bevordering van de voedselproductie kan
worden gedaan. Door dit werk met kracht
aan te pakken, kunnen snel belangrijke
uitkomsten worden verkregen.
De uitvoering van dit grondwerk kan in
den winter bij vorstvrij weer geschieden
en is als aanvullend werk in den minder
drukken tijd zelfs welkom.
Bij kleinere oneffenheden kan de grond
met kruiwagens over planken worden ver
voerd. als de afstanden b.v. niet grooter
ziin dan hoogstens 75—100 m.
Bij zeer oneffen grond wordt van draag
baar spoor en kipkarren gebruik gemaakt.
In bepaalde gevallen kan het molbord, ge
trokken door een flink paard, worden ge
bruikt. Hiermede kan de ondergrond min
stens 25 cm beneden de zode worden af-
gesleept( afgeschept) naar de lagere plaat
sen op den ondergrond d t.p. De ondergrond
van de afgesleepte gedeelten moet pl.m.
20 cm diep worden losgemaakt.
Na de bewerking van de omgeploegde zode
op den geëgaliseerden grond en de bemes
ting, bezaaiing of beplanting is het nuttig,
den grond met een zware landrol van min
stens 1000 kg aan te drukken, waardoor
een betere aansluiting van boven en onder
grond wordt verkregen
Bij voorkeur wordt de zode voor de bezaai
ing nog met een vlèugeleg bewerkt, waar
door ook latere bewerkingen, zooals on-
kruidbestrijding, met meer gemak en effect
kunnen geschieden.
Ten slotte is nog van belang op te mer
ken, dat vele van de genoemde gronden
een zure reactie vertoonen, waardoor na
tuurlijke phopliaat-meststoffen liierop een
betere werking hebben dan op gronden
met een alcalische reactie.
Dergelijke gronden worden o.m. gevonden
langs b.v. de Ruinerwoldsche Aa, de
Drentsche Aa, de Hunze, de Schipbeek, de
Slinge, de Donge, de Dommel en verder
langs tal van andere beken, stroompjes
en rivieren.
Afd. Boschbouw en Ontginning.
(Wordt vervolgd)
DE laatste jaren is de verbouw van
mais in ons land sterk uitgebreid.
Voor 1939 stond de teelt van korrel-
mais nog in de kinderschoenen. Toen werd
tusschen de 700 en S00 ha. grond voor deze
teelt bestemd
Sindsdien is de verbouw sterk uitgebreid,
zoodat nu meer dan 4000 ha. mais over
het. geheele land verspreid, zijn verbouwd.
Ir de meeste gevallen zijn het slechts
kleine perceeltjes, welke verbouwd wor
den. Er zijn echter ook boeren, die meer
iii het groot mais verbouwen In den loop
der jaren is met dit gewas heel wat er
varing opgedaan Gebleken is, dat wan
neer men de goede rassen verbouwt, de
mais hier heel goed rijp kan worden en
beste opbrengsten kan geven.
Vooral voor het kleinere gemengde bedrijf
is de mais een gewas, dat men zeker eens
moet probeeren. Het past op nagenoeg
alle gronden, welke in geeden cultuurtoe
stand verkeeren Het is een teelt, welke
nog al wat arbeid vraagt, daar moet men
dus wel rekening mee houden.
En wat deze teelt nog aantrekkelijker
maakt is het feit, dat men van de op
brengst 500 kg. zelf mag behouden Gen
welkome aanvulling voor de voeding van
de varkens en de kippen Men denke er
dus' eens goed over na het volgend" jaar
een stukje uit te poten Neemt men daai--
voor Pfarrkirchner of Chiemgauer mais,
dan heeft men een vroeg gewas. Do selec
tie van de Nederlandsche Heidemaat
schappij is wat later, evenals de vroege
roode paardenlandmais van 't Centraal
Bureau. Deze wat latere rassen zijn wel
iets minder oogstzeker.
Op groote schaal mais te gaan verbouwen
is onder de huidige omstandigheden met
het oog op de voedselvoorziening goed
mogelijk, doch voor eigen voorziening is
de maisteelt wel van belang en uit dat
oogpunt aan te bevelen
Een goede stier vertegenwoordigt vooral
nu een heele waarde.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat
de goede fokker zijn stier in eere houdt.
Hij zorgt er voor dat het dier in goede
conditie blijft
Heeft men een goeden iokstier, dan is
het van belang dezen geruimen tijd aan te
houden, om daarmede den veestapel op
hooger peil te brengen. Dat kan echter
alleen, als men er voor zorgt, dat de stier
gezond, sterk en levendig blijft.
Het komt nog wel eens voor, dat de stier
steeds op stal blijft en alleen naar buiten
komt om te dekken Het dier krijgt dan
ii: het geheel geen beweging Het is te
begrijpen, dat na betrekkelijk korten tijd
al afwijkingen in den stand optreden, dat
het dier lustelno<= wordt en '-aak niet meer
wil dekke"
Daarom, ook voor den stier geldt m uen
zomer: ,,de weide in!" Lichaamsbeweging,
licht en goed gras zullen hem goed doen
en in prima conditie houden. Is het een
maal winter geworden, laat hem dan ook
met steeds op stal staan, maar geef hem
de noodige beweging. Laat hem iederen
dag eens buiten happen. Wanneer ge het
zelf niet kunt, geef dan uw knecht op
dracht hem een poosje rond te leiden. Dat
zal aan de lichaamsgesteldheid van den
stier Len goede komen.
Uit een klein rekensommetje kan men zien,
dat een stier, die vijf jaar dienst doet, heel
wat goedkooper is, omgerekend over het
aantal stuks vrouwelijk vee, dan een stier,
die na twee jaar dienst, al versleten is.
Ook op de kleintjes moet men passen.
De paarden blijven in den winter bij wei
nig werk ook voor het grootste deel van
den tijd op stal. De dieren zullen het dan
op prijs stellen, als men ze goed in net
stroo of op een laag turfstrooisel zet.
Hoewel een paard veel meer staat dan
een koe, wil het dier toch ook wel eens
liggen. Vaak staan de paarden twee aan
twee in een box, soms met een boom er
tusschen in Om te zorgen, dat zij geen
last van elkaar hebben, moet de box vol
doende breed zijn. Anderhalve meter breed
te per paard is wel hetv minste. Twee
nieter is voor de dieren heel wat beter.
Zij hebben dan meer bewegingsruimte,
kunnen gemakkelijker gaan liggen en op
staan, zonder elkaar te hinderen.
Het paard heeft een kleine maag. Daar
door kan het geen groote hoeveelheden
voer achter elkaar verwerken. Hieruit
lean men de gevolgtrekking maken, dat
de paarden, om voldoende voer goed te
kunnen verwerken, het voer moeten ont
vangen in kleinere porties dan het vee,
maar meerdere malen.
In den wintertijd, by het op stal staan,
moet minstens drie keer gevoerd worden.
Vier keer is beter. Zijn de paarden den
heelen dag aan het werk, dan moet men
wel vijf keer voeren, bijvoorbeeld om 4
uur 's morgens, daarna om 8 uur, dan om
12 uur, vervolgens om 4 uur des middags
en des avonds nog eens om 8 uur. Zorg
er voor. dat de dieren op den voertijd
voldoende gelegenheid hebben, om het
voedsel op te nemen.
Aan de hand van de werktijden op net
bedrijf kan men zelf de voertijden wel
vaststellen. Maar denk er aan, het is
beter een keer meer te voeren, dan de
paarden er toe dwingen veel voer achter
elkaar op te nemen. Dat geeft gevaav
voor ingewandstoornissen, die vaak niet
zonder schade afloopen. Maas.