Rond de Suikerpremie Indrukken en Gedachten 3e JAARGANG No. 3 VRIJDAG 21 JANUARI 1944 DE LANDSTAND Officie ei O i g a a li ZEELAND den Neder I andschen Landstand i Over willen en kunnen leeren^) Hel heeft me verheugd reactie te krijgen op mijn artikel over de jongeren in het eerste nummer van dit jaar. Wie het niet met mijn zienswijze eens is, mag me dat gerust schrijven. Ik hoop er zelfs op en daarom deed hef me goed van een landarbeldersvrouw een langen brief te ontvangen ter verontschuldiging van haar eigen jongen, die na gedane dagtaak des winters te moe en te koud en des zomers te moe en te warm is, om nadien nog te kunnen leeren. Nu is het een eigenschap van ouders en vooral van moeders voor eigen kinderen steeds een veront schuldiging te vinden. Déze moeder maakt daar geen uitzondering op. Ze schrijft ook dat haar zoon helaas niet ieeren kan na gedane tagtaak, omdat hij geen hoofd voor het ieeren neeft „Het zit er niet in, begrijpt U? En dan een jongen die vanaf dat hij van schooi ging altijd door hard heeft moeten werken, kón haast niet leeren ook tengevolge van dit werk", is dat allemaal zoo? De moeder wijst er nog op dat haar zoon niet na gedane dagtaak op straat loopt en geen kattekwaad uithaalt!! Natuurlijk kunnen er zich gevallen voordoen die wij niet betrokken in onze beschouwing. Met bijzondere gevallen hebben wij geen rekening kunnen houden. Deze moeder en degenen die met haar gelijk denken willen wij echter op het volgende wijzen. Het zijn slechts enkelen die op den leeftijd dat ze moe ten leeren, daar echt zin in hebben. In den regel zijn dat de besten en van die besten zijn er enkelen die daarbij nog kans zien kattekwaad uit te halen, waardoor zij anderen, die minder goed mee kunnen komen ook nog met de gedachten van de lessen afhouden. De groote massa der schoolkinderen is bijzonder ver heugd ais de schooldeur voor het laatst achter haar wordt gesloten. En wanneer noch de overheid, noch een ijverig onderwijzer, noch de ouders zich bemoeien met het bijbrengen van meer kennis in den vorm van herhalingsonderwijs, cursussen of middelbaar onderwijs, gevoelt de jeugd er zelf zeker geen behoefte aan. Eerst veel later, als ze de jonge jaren door zijn, als ze iets moeten worden in de maatschappij, zullen er velen spijt yan hebben uit zichzelf In hun jeugd niet beter hun best te hebben gedaan om meer te leeren. Nu zijn er kinderen, die nauwelijks v^n school, op den dienst moeten, omdat de ouders financieel niet In staat zijn ze langer te laten leeren. Ook ai zouden ze nog graag op school gebleven zijn, het was om tinancieele redenen niet mogelijk. Daardoor zijn verschillende „heldere koppen" niet in de maat schappij op de plaats gekomen waar zij hadden kunnen belanden. Het valt niet te ontkennen en daarom moeten alle middelen aangewend worden om daarin in de toe komst verandering te brengen, terwille van deze jonge menschen met sluimerende talenten, persoonlijk. Maar ook niet minder in het belang van de geheele samen leving. Ondanks de beste ontwikkelingskansen zullen er altijd jonge menschen overblijven die niet leeren kun nen, die te weinig talenten hebben meegekregen. Daar valt niets aan te doen, zal men zeggen. Inderdaad is daar weinig aan te doen, maar toch is elk mensch, dat over al zijn zintuigen beschikt, te vormen. En ook de eenvoudigste jongeman kan levensgeluk deelachtig worden, wanneer hij zich daarvoor inspant. Voor boeren- en landarbeiderszoons is het tijdens de drukke werkzaamheden in de zomermaanden niet moge lijk om zich ook geestelijk In te spannen. Toch zijn er dagen in den zomer voor ontspanning en deze ontspan ning behoeft niet te bestaan In losbandigheid, zooals sommigen toepassen. De winteravonden laten ongetwijfeld in de meeste ge vallen voldoende ruimte voor geestelijke ontwikkeling. Het volgen van cursussen, het bijeenkomen op ontwik kelingsavonden, het beoefenen van zang of muziek, het deelnemen aan een tooneel- of gymnastiekvereeniging of een voetbalclub, behoeft voor niemand een bezwaar te zijn. En daaronder behoeft, voor wie dat wenscben, het Godsdienstonderwijs evenmin te lijden. En degenen die niet voelen voor het deelnemen aan dingen die we boven opsomden, kunnen thuis toch goede boeken ter lezing krijgen voor weinig geld? Ook daardoor ontwikkelt men zich, al is dat niet vol doende. De een heeft meer mogelijkheden dan de ander. De een doet er ook meer moeite voor dan de ander. Het kan allemaal waar zijn wat de Zeeuwsen® land- arbeidersvrouw mij schreef, maar ik blijf er bij, dat, als haar zoon vooruit wil komen in de wereld, hij zich zelf moet overwinnen en niet moet toegeven aan de sleur, noch aan gemakzucht. Ik ken ook jonge menschen die het des daags zeker niet gemakkelijker hebben dan haar zoon, maar die des avonds, minstens eenmaal per week, een paar uur fietsen om zich op bijeenkomsten te ontwikkelen. Door den omgang met anderen verwerven zij zich levens blijheid en daardoor arbeidslust. Het is toch zoo vol komen juist wat De Genestet eens dichtte: Werken en derjken en leeren is leven. Wie hier niet werkt, is zijn plekjen op aard, Wie daar niet denkt, is het leven niet waard, En om te leeren is 't leven gegeven! Leeren en leeren is de eeuwige taak Die noch de knaap, noch de grijsaard verzaak. Zoo ken ik landarbeiderszoons die in hun vrijen tijd op winteravonden iandbouwcursussen hebben gevolgd, omdat ze de woorden van De Genestet hadden be grepen. En deze zelfde jonge menschen zijn, met een diploma van zoo'n cursus in hun zak, als bedrijfsleider werkzaam op een groot bedrijf, zijn reeds opgeklommen tot kleinen boer of hebben ander belangrijk werk gekregen, waarin zij een goed bestaan hebben gevonden. De mogelijkheden om goed onderwijs te volgen moeten eenerzijds aan alle volksgenooten geboden worden en anderzijds door allen benut worden. Waardeering dient er voor eikaars werk te bestaan. Ook de eenvoudigst® landarbeider moet zijn vak kennen, dient zijn werk met verantwoordelijkheidsbesef te verrichten en heeft dan evenveel recht op waardeering als welke werker in de maatschappij ook. Er is een 3apansch spreekwoord dat vrij vertaald aldus luidt: Door buurmans boot naar den anderen oever te brengen, komt men ook zelf over den stroom. Wie daar de kern van begrijpt voelt daarin de gemeen schapsgedachte. En wie daarenboven alle ontwikkelings mogelijkheden benut die hem geboden worden, werkt er aan mee dat de samenleving als geheel rijker en schooner wordt. Daarop de jongeren van het land te wijzen was het doel van ons vorig artikel en de gelegenheid die ons werd geboden door den brief van een Zeeuwsche land arbeidersvrouw zulks andermaal in het bovenstaand t® doen, hebben wij wederom gaarne aangegrepen. Niets zal ons te veel zijn om den boerenstand van morgen van een goede uitrusting te helpen voorzien. TER HAAR. Verdeeling naar redelijkheid en billijkheid is goed mogelijk El* is den laatsten tijd heel wat te doen geweest over de Teeltpremie Suiker 1943. Reden om de verorde ning en de bezwaren die naar voren gebracht worden eens wat nader te bekijken. Den 28en Mei 1943 werd door het Bedrijfschap voor Suiker een veror dening vastgesteld, welke genoemd werd: Verordening Teeltpremie Sui ker 1943. We zullen hier de artikelen 2 en 3 van deze verordening nog eens afdrukken. Artikel 2. Aan een teler van suiker bieten wordt door het Bedrijfschap een toewijzing verstrekt, als bedoeld in art. 2, sub. c., van de Suikerdis- tributiebeschikking 1943 I, recht ge vende op het ontvangen van een hoeveelheid suiker, berekend op ba sis van 1.4 kg suiker voor iedere 1000 kg door hem geteelde suiker bieten, welke hij aan een fabriek heeft geleverd om anders dan in zijn opdracht en voor zijn rekening te worden verwerkt. Artikel 3. 1. De teler van suikerbie ten is verplicht om, zoodra de toe wijzingen, als bedoeld in het vorige artikel, hem voor de geheele hoe veelheid suiker, welke hem ingevolge dat artikel kan worden toegewezen, zijn uitgereikt, daarvan aan alie ar beiders, die behulpzaam zijn geweest bij het oogsten (rooien en vervoeren - red.) van de door hem geteelde suikerbieten, gezamenlijk zooveel af te staan als overeenkomt met de helft van de hoeveelheid suiker, tot het betrekken waarvan de aan hem verstrekte toewijzingen, als boven bedoeld recht geven. 2. De teler Is verplicht om de toewijzingen, welke ingevolge het vorige lid aan de ar beiders toekomen, naar redelijkheid en billijkheid onder hen te verdee- len. Het is vooral punt 2 van artikel 3 dat reden tot wrijvingen geeft, tus- schen den boer en zijn arbeiders. Uit de verordening blijkt duidelijk dat alleen de arbeiders bij den teler in dienst, voor de .suikerpremie in aanmerking .komen. Een vrachtrijder werkzaam bij een fabriek, de bieten vervoerend voor rekening van den teler is niet bij dezen in loondienst en ontvangt dus ook geen premie. Daar geen nadere voorschriften om trent de verdeeling van de suiker onder de arbeiders gegeven zijn, dan alleen dat de toewijzingen naar re delijkheid en billijkheid verdeeld moeten worden, gebeurt het dat er telers zijn, die het niet zoo nauw nemen en de arbeiders niet het de zen toekomende deel geven. Ook zijn er wel arbeiders die zich, vaak ten onrechte, benadeeld voelen en "zich tot ons wenden met hun klachten In waarheid komt het er echter ge woonlijk op neer dat zij het onderste uïï den suikerpot willen hebben. Het is heel moeilijk richtlijnen le géven, hoe de verdeeling van de 50 pet. suiker aan de arbeiders moet »-«!aats hebben. Het is zoo, dat me! alles geregeld moet worden en veel aan het inzicht van de boeren over gelaten moet kunnen worden. Ruime voorschriften zouden in dit geval toch weinig .zin hebben, daar toch steeds de mogelijkheid tot verschil len in de verdeeling open blijft. Zoowel de boer als zijn arbeiders moeten toch voldoende gezond ver stand hebben om te begrijpen dat een verdeeling van de suikerpremie naar redelijkheid en billijkheid, den arbeidsvrede bevordert en mede den goeden geest van verstandhouding op het platteland i: de hand werkt. De boeren zullen het toch zeker prettiger vinden met een aantal te vreden arbeiders te kunnen werken, terwijl ook de laatstgenoemden be grip moeten toonen voor de rech ten van hun werkgever^; Mocht men het nu heelemaal niet eens kunnen worden, dan is beroep altijd nog mogelijk. Doch met een klein beetje goeden wil van beide kanten kan de suikerpremie zeker naar ieders genoegen verdeeld wor den en behoeft er geen reden te zijn voor zure gezichten. Ten overvloede laten wij hier nog een schema volgen van de verdee ling zooals die door den Landstand wordt voorgestaan: Alle vaste, los-vaste, seizoenarbei ders en paardenknechten, die tijdens het bietenrooien drie maanden of langer in dienst zijn van hun werk gever, moeten hun deel der suiker premie krijgen. Losse arbeiders, die speciaal in dienst werden genomen voor het rooien der bieten deelen niet gelijk op met de hierboven genoemden, doch krij gen een deel naar gelang van den verrichten arbeid, zulks in overleg tusschen werkgever en werknemer. Arbeiders, die niet voor het in de Staatscourant van 2 Aug. j.l. vast gestelde accoordloon bieten willen rooien, verliezen hun recht op de suikerpremie.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 1